ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/997030-08 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord bij het Okurahotel te Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en wapenbezit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 30 juli 1998 bij het Okurahotel in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd neergeschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen op 25 juni en 27 juli 2010 zijn de feiten en omstandigheden rondom het schietincident uitvoerig besproken. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer in overweging genomen, evenals de bewijsstukken die zijn gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, [verdachte], opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd het leven van [slachtoffer] te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een afspraak had gemaakt met het slachtoffer en hem opwachtte om hem vervolgens te beschieten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs was voor medeplegen van de moord, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/997030-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 10 augustus 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1972,
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Haaglanden" te Zoetermeer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2010 en 27 juli 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.S. de Vries en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G. Meijers en
door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
1.
hij op of omstreeks 30 juli 1998 te Amsterdam, althans elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(en na kalm beraad en rustig overleg), met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op
en/of naar en/of in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 juli 1998 te Amsterdam een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een pistool, althans een vuurwapen, en/of bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
op 30 juli 1998 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, na kalm beraad met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
op 30 juli 1998 te Amsterdam een wapen van categorie II of III, te weten een pistool, en bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie een poging tot moord bewezen. Zij wijst er op dat verdachte de betreffende avond een afspraak heeft gemaakt met [slachtoffer], hem heeft opgewacht en direct geschoten heeft. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte de moord samen met iemand gepleegd heeft, nu er onvoldoende duidelijkheid is over het aandeel van [naam 1].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, hoewel er op basis van de in het dossier aanwezige stukken geconcludeerd zou kunnen worden dat er voldoende wettig bewijs is, het overtuigende bewijs ontbreekt. Het bewijsmiddel in dit dossier waar alles op terugvalt, is de belastende verklaring van [slachtoffer]. De verklaringen van [slachtoffer] moeten onbetrouwbaar geacht worden.
De raadsman heeft verder gesteld dat [slachtoffer] om hem moverende redenen welbewust verdachte ten onrechte beschuldigt dan wel dat sprake is van een vergissing. Daarnaast voert de verdediging aan dat de overige verklaringen in het dossier, waaronder die van [naam 2], onbetrouwbaar zijn.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 juli 1998 wordt [slachtoffer], zittend in zijn auto, voor het Okura Hotel te Amsterdam neergeschoten. [slachtoffer] overleeft en ondergaat in het ziekenhuis een buikoperatie. Hij wordt behandeld wegens bloedvatletsel in zijn linkerlies, een klaplong en een gebroken bovenarm.i
Brigadier van politie [naam 3] is getuige van het neerschieten van [slachtoffer] en verleent hem de eerste hulp. [naam 3] verbaliseert te hebben gezien dat een man aan de passagierszijde van de auto stond die met gestrekte arm door de ruit van het rechter voorportier heeft geschoten.ii [naam 3] vraagt tijdens het verlenen van eerste hulp of [slachtoffer] weet wie er op hem heeft geschoten. [slachtoffer] zegt dan: "[naam]" en "[naam 5]" en hij blijft in paniek "moslim, moslim" roepen.iii In het ziekenhuis verklaart [slachtoffer] dat hij neergeschoten is door een man die hij kent onder de naam [naam 6] of [naam 7]. Deze man woont bij een Joegoslaaf genaamd [naam 8] in een flat in [woonplaats]. [slachtoffer] geeft een beschrijving van de flat en van de route naar de flat. Ten slotte zegt hij dat hij met [naam] had afgesproken voor het Okura Hotel, nadat [naam] hem eerder die dag had opgebeld. Zodra hij arriveerde bij het Okura Hotel en hij zijn auto naast [naam] tot stilstand had gebracht, begon deze te schieten.iv
Op de plaats van de schietpartij worden drie hulzen en een kogel gevonden.v Uit een deskundigenrapport blijkt dat de hulzen zeer waarschijnlijk zijn verschoten met één en hetzelfde semiautomatisch werkend vuurwapen.vi Een andere getuige van het incident, [naam 9], heeft het wapen gezien in de handen van de schutter. Hij verklaart te weten wat het verschil is tussen een revolver en een pistool en beschrijft het wapen van de schutter als een zilverkleurig, automatisch pistool van zwaar kaliber.vii
De politie heeft daags na de schietpartij op basis van de aanwijzingen van [slachtoffer] de flat van [naam 8] aan de [adres] gevonden. [naam 8] en twee andere bewoners, [naam 10] en [naam 11], verklaren dat ene [naam], ook wel bekend onder de naam [naam 12], daar heeft verbleven.viii In de flat wordt een rijbewijs aangetroffen op naam van [naam 12], met de foto van verdachte.ix
Overwegingen ten aanzien van de identiteit van de dader
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam] werd genoemd, in 1998 op de [adres] heeft verbleven en toen een vals rijbewijs had op naam van [naam 12] met daarop zijn eigen foto. Hij heeft tevens verklaard dat hij moslim is en 190 centimeter lang is. Verdachte heeft als zijn geboorteplaats [geboorteplaats] opgegeven en hij heeft eerder verklaard opgegroeid te zijn in de buurtgemeente [buurtgemeente].x
De rechtbank concludeert op basis van bovengenoemde verklaringen van verdachte zelf en de bevindingen ten aanzien van de [adres], waarbij van belang is dat de aanwijzingen van [slachtoffer] met betrekking tot de verblijfplaats van de door hem bedoelde persoon juist blijken te zijn, dat verdachte de door [slachtoffer] bedoelde [naam] is.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of deze [naam] degene is die op [slachtoffer] heeft geschoten. Daarbij is van belang dat [naam 3] verdachte niet als de schutter herkent als hem de foto op het valse rijbewijs getoond wordt.xi Bovendien heeft [slachtoffer] op 15 juni 2009 verklaard dat hij niet goed kon zien wie geschoten heeft.xii De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat alle verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en dat de rechtbank daaraan voorbij moet gaan.
De rechtbank is ervan overtuigd dat [slachtoffer], na te zijn neergeschoten, dacht stervende te zijn en op dat moment geen verzinsel heeft verteld. Aangenomen moet worden dat hij op dat moment verklaarde hetgeen hij voor de waarheid hield, opdat zijn familie zou horen wie voor zijn dood verantwoordelijk was. [slachtoffer] is bovendien vele jaren bij zijn verklaring gebleven en heeft daarvan eerst afstand genomen nadat de broer van verdachte in zijn knie werd geschoten. Verder zijn de gegevens, die hij op dat moment over [naam] heeft versterkt, allemaal juist gebleken en stuit de politie op basis van die gegevens op verdachte als degene die volgens [slachtoffer] heeft geschoten.
De raadsman heeft aangevoerd dat [slachtoffer] wellicht met opzet een ander dan de verantwoordelijke heeft aangewezen. Dit standpunt vindt weerlegging in het voorgaande. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding alle verklaringen van [slachtoffer] als ongeloofwaardig terzijde te stellen. [slachtoffer] is als getuige gehoord ter terechtzitting op 27 juli 2010. Daarbij is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de in 1998 afgelegde verklaringen van [slachtoffer] ongeloofwaardig moeten worden geacht.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat [slachtoffer] ten tijde van zijn beschieting ervan overtuigd was dat verdachte op hem heeft geschoten.
Bovenstaande conclusie laat de mogelijkheid open dat [slachtoffer] zich vergist heeft en dat hij verdachte ten onrechte voor de schutter heeft gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een vergissing geen sprake. Afgezien van het feit dat [naam 3] verdachte op een foto niet als de schutter heeft herkend, biedt het strafdossier geen enkele steun voor de hypothese dat [slachtoffer] zich vergiste.xiii Met betrekking tot de getuige [naam 3] overweegt de rechtbank dat hij weliswaar als politieagent geacht kan worden bedreven te zijn in het herkennen van verdachten. Dit brengt echter niet mee dat gelet op zijn verklaring moet worden uitgesloten dat verdachte de schutter is. [naam 3] is niet met verdachte geconfronteerd doch slechts met een pasfoto van hem. Verder is relevant dat meerdere getuigen de schutter hebben gezien en uit hun verklaringen geen eenduidig signalement naar voren komt. Zo wordt zowel met betrekking tot de haarkleur en lichaamslengte van de schutter als met betrekking tot diens kleding wisselend verklaard. Nu voorts de schietpartij na zonsondergang heeft plaatsgevonden, moet worden geconcludeerd dat de omstandigheden, waaronder [naam 3] en de andere getuigen hun waarneming deden, niet optimaal geweest zijn zodat een vergissing niet kan worden uitgesloten. Hoewel dit ook voor [slachtoffer] geldt, acht de rechtbank dit van minder betekenis omdat [slachtoffer] heeft erkend dat hij verdachte kende en een herkenning van een bekende - ook onder minder optimale omstandigheden - eerder als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het navolgende sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte de schutter is geweest. Verdachte blijkt verdwenen te zijn op het moment dat de politie daags na het schietincident een onderzoek instelt op het adres van verdachte.xiv Verder verklaart zijn toenmalige vriendin, [naam 2], dat hij haar een maand na het incident heeft opgebeld en tegen haar heeft gezegd dat hij iets stoms heeft gedaan en daarom verdwenen is.xv Verdachte verklaart ook dat hij bang is voor [slachtoffer] en onder meer om die reden Amsterdam verlaten heeft.xvi Ten slotte is de rechtbank ervan overtuigd dat [slachtoffer] uit wraak tegen verdacht ervoor heeft gezorgd dat de broer van verdachte in zijn been geschoten is. [slachtoffer] is bij vonnis van 13 juli 2009 veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de poging tot zware mishandeling van de broer van verdachte. xvii
De rechtbank heeft op grond van bovenstaande de overtuiging bekomen dat verdachte degene is geweest die op 30 juli 1998 gepoogd heeft [slachtoffer] te liquideren.
Overweging ten aanzien van de voorbedachte raad
Verdachte heeft [slachtoffer] eerder die dag opgebeld en een afspraak met hem gemaakt om elkaar te ontmoeten voor het Okura Hotel omstreeks 22.30 uur. Als [slachtoffer] komt aanrijden bij het Okura Hotel staat verdachte op hem te wachten. Zodra [slachtoffer] zijn auto tot stilstand brengt naast verdachte, schiet verdachte drie keer met een pistool. De rechtbank neemt op basis van het voorgaande aan dat verdachte een afspraak met [slachtoffer] maakte met het doel om hem te liquideren. Uit de omstandigheden dat verdachte van te voren een afspraak heeft gemaakt met [slachtoffer], hij hem op staat te wachten en hij gericht en op korte afstand schiet zodra [slachtoffer] verschijnt, blijkt dat verdachte vooraf de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft dan ook met voorbedachten rade op [slachtoffer] geschoten.
Voorts overweegt de rechtbank dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op het teweegbrengen van de dood bij het slachtoffer.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel, met de officier van justitie, dat niet bewezen kan worden dat verdachte de moord samen met een ander gepleegd heeft, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden ten aanzien van het medeplegen.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Zij heeft hierbij gewezen op een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 november 2004.xviii
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de binnenstad van Amsterdam in de openbare ruimte op koelbloedige wijze gepoogd [slachtoffer] te liquideren. Dit feit is dermate ernstig en schokkend dat dit een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. De rechtbank houdt enigszins rekening met het feit dat er sinds het plegen van het delict, twaalf jaren verstreken zijn en de rechtbank betrekt hierbij tevens het feit dat verdachte niet meer dezelfde persoon is die hij twaalf jaren geleden was. Verdachte heeft een eigen bedrijf en lijkt zich al lange tijd niet meer bezig te houden met criminele personen of activiteiten. Verdachte is blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juni 2010 in ieder geval in Nederland niet eerder met justitie of politie in aanraking geweest. De rechtbank zal verdachte daarom een vrijheidsstraf opleggen als nader te noemen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot moord;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. W.C.J. Robert en A.E.J.M. Gielen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.P. Goelema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2010.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i Een geschrift zijnde een aanvraag om medische informatie van de recherche Van Leijenberghlaan aan het VU Ziekenhuis, opgemaakt door dr. Bovenkamp, chirurg, van 2 augustus 1998, inhoudende de letselbeschrijving van [slachtoffer] (doorgenummerde pagina BC05 069).
ii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497-1 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3], inhoudende de bevindingen van [naam 3] (doorgenummerde pagina's BC05 007 tot en met 009).
iii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497-1 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 13] en [naam 14], inhoudende de bevindingen van [naam 3] (doorgenummerde pagina's BC05 007 tot en met 009).
iv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497-1 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar[naam 3], inhoudende de bevindingen van [naam 3] (doorgenummerde pagina's BC05 007 tot en met 009).
v Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497-1 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 15], inhoudende het onderzoek naar de plaats delict (doorgenummerde pagina's BC05 033 tot en met 035).
vi Een deskundigenrapport met zaaknummer 98.08.012 van 12 oktober 1998, van H.G.M. Michels, en in de wettelijke vorm opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed (doorgenummerde pagina's BC05 499 tot en met 501).
vii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 98185497-29 van 1 augustus 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 16], inhoudende de verklaring van [naam 9] (doorgenummerde pagina's BC05 016 tot en met 017).
viii Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 98185497-12 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 17], inhoudende de verklaring van [naam 10] (doorgenummerde pagina's BC 005 089 tot en met 092) en een proces-verbaal van verhoor met nummer 98185497-38 van 2 augustus 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 18] en [naam 19], inhoudende de verklaring van [naam 8] (doorgenummerde pagina's BC 005 106 tot en met 109) en een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 98185497-30 van 1 augustus 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 18] en [naam 20], inhoudende de verklaring van [naam 11] (doorgenummerde pagina's BC 005 110 tot en met 112).
ix Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497-1 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 21], inhoudende de bevindingen ten aanzien van het onderzoek naar de schietpartij (doorgenummerde pagina's BC 005 048 tot en met 050) en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497 van 2 augustus 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 22] en [naam 23], inhoudende een lijst van aangetroffen identiteitspapieren (doorgenummerde pagina BC 005 063).
x De verklaring van verdachte terechtzitting van 27 juli 2010 en een ongenummerd proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren RN03-145 en RN03-136, inhoudende de verklaring van verdachte (doorgenummerde pagina's BC 005 318 tot en met 322).
xi Een ongenummerd proces-verbaal van verhoor getuige van 6 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren RN03-145 en RN-03-136, inhoudende de verklaring van[naam 3] (doorgenummerde pagina's BC 005 214 tot en met 223).
xii Een proces-verbaal terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juni 2009 inzake parketnummers 09/748801-08 (MIRA) en 09/48808-08 (Okura II)
xiii Een ongenummerd proces verbaal van verhoor getuige van 6 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren RN03-145 en RN-03-136, inhoudende de verklaring van[naam 3] (doorgenummerde pagina's BC 005 214 tot en met 223)
xiv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 98185497-1 van 31 juli 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 21], inhoudende de bevindingen ten aanzien van het onderzoek naar de schietpartij (doorgenummerde pagina's BC 005 048 tot en met 050).
xv Een verhoor van getuige ten overstaan van mr. Th.J.M. Gijsberts, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, inhoudende de verklaring van [naam 2] van 21 mei 2010.
xvi Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 29233202 van 1 april 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar RN03-145, inhoudende de verklaring van verdachte (doorgenummerde pagina's BC 005 372 tot en met 401).
xvii Een vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2009, parketnummers 09/748801-08 (MIRA) en 09/48808-08 (Okura II).
xviii Gerechtshof Leeuwarden, 2 november 2004, LJN AR6230 (inzake parketnummer 24-000665-04) en Gerechtshof Leeuwarden 2 november 2004, LJN AR6224 (inzake parketnummer 24-000647-04).
Parketnummer 13/997030-08
Inzake [verdachte]