Parketnummer: 13/528887-09 en 13/467657-05 (TUL)(PROMIS)
Datum uitspraak: 6 juli 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 en 22 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. U.E.A. Weitzel en van hetgeen door de (gemachtigde) raadsman van verdachte mr.
J.F. van der Brugge naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
D5
hij op of omstreeks 26 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [restaurant] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of een of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand heeft/hebben genomen en/of die [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 7] heeft getoond en/of voorgehouden mededader(s), een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand
heeft/hebben genomen en/of die [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 7] heeft getoond en/of voorgehouden en/of heeft/hebben gezegd/geschreeuwd: "geld, geld" en/of "zitten, zitten" en/of "Geld, geld, geld of ik steek je dood" en/of "Overval" en/of "Geld, portemonnee, telefoons, althans woorden van gelijke aard of strekking;
(art. 317 Wetboek van Strafrecht)
2.
D1
hij op of omstreeks 10 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de [straat], in ieder geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bestelling (bestaande uit onder meer eten en/of sigaretten en/of bier), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] en/of snackbar [snackbar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [naam 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), voornoemde [naam 3] een of meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt en/of heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen, nu, nu, liggen" en/of "Pak het, pak het", althans woorden van gelijke aard of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 10 november 2009 te Amsterdam,in elk geval in Nederland, op de [straat], in ieder geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld [naam 3] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal 355,95 euro) in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] en/of snackbar [snackbar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), voornoemde [naam 3] een of meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt en/of heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen, nu, nu, liggen" en/of "Pak het, pak het", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of die [naam 3] om geld heeft/hebben gevraagd;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
3.
D8
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te Purmerend, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen a)een telefoon en/of een portemonnee en/of
b)een mobiele telefoon en/of een aansteker, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan respectievelijk
a) [naam 18] en/of
b) [naam 19], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die van [naam 18] en/of [naam 19], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die van [naam 18] en/of [naam 19] een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of op hen gericht heeft/hebben gehouden (waarbij de loop van dat vuurwapen de keel van die van [naam 18] raakte) en/of de haan van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar achter heeft/hebben getrokken en/of die van [naam 18] en/of [naam 19] heeft/hebben gefouilleerd;
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
4.
D6
hij op of omstreeks 25 oktober 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 590 Euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [restaurant], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of een of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
-met (een) bivakmuts(en) en/of en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, in zijn/hun hand dat restaurant is/zijn binnengelopen en/of
-dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben
gericht en/of gericht gehouden op die [naam 1] en/of
-heeft/hebben gezegd/geschreeuwd: "geld, geld" en/of
-met voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een schot heeft/hebben gelost;
(Art. 312 wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 25 oktober 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld [naam 1] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 590 euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of of [restaurant] en/of , in elk geval aan een ander of anderen dan aan aan verdachte en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer
van zijn mededaders,
-met (een) bivakmuts(en) en/of en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn/hun hand dat restaurant is/zijn binnengelopen en/of
-dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op die [naam 1] en/of
-heeft/hebben gezegd/geschreeuwd: "geld, geld" en/of
-met voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een schot heeft/hebben gelost;
(Art. 317 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 (zaak D5), 2 (zaak D1)en 4 (zaak D6) is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 3 (zaak D8) tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, op grond van de door haar - in haar op schrift gestelde requisitoir - genoemde bewijsmiddelen dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie baseert dit op de aangiftes van [naam 19] en [naam 18], de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie van 16 december 2009 om 16.38 uur, de aanvullende verklaring van [medeverdachte 1] van 20 januari 2010 om 14.39 uur, het proces-verbaal van bevindingen op pagina 149 van het dossier, de verklaring van [naam 14] van 23 december om 13.00 uur, een verklaring van [naam 20] van 17 juni 2010 om 15.00 uur, het proces-verbaal van bevindingen fotobewijsconfrontatie met [naam 20] op 17 juni 2010 en een tapgesprek (D 6 p. 219).
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting gepleit aan de hand van zijn pleitaantekeningen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit elke betrokkenheid van zijn cliënt betwist. Volgens zijn cliënt is het de medeverdachte [medeverdachte 1] die hem heeft belast om zichzelf vrij te pleiten. Zijn cliënt heeft toegegeven in het verleden hetzelfde getracht te hebben in relatie met [medeverdachte 1], en hij dus wel enig begrip heeft voor deze stellingname, doch waardeert deze in het geheel niet.
Volgens de raadsman is het uitsluitend [medeverdachte 1] die stelt dat zijn cliënt betrokken was bij dit strafbare feit. [medeverdachte 1] weet van de hoed en de rand en stelt dat niet hij maar zijn cliënt dit feit heeft gepleegd.
Samengevat stelt de raadsman het volgende. Mogelijk DNA bevattend materiaal in deze zaak is vóór onderzoek vernietigd. De verklaring van [naam 14] draagt niet bij aan bewijs in deze zaak. Zijn cliënt is niet langer dan [medeverdachte 1] en of de betrokken lange man linkshandig is, is onzeker. Beide aangevers hebben zijn cliënt niet herkend in een Foslo en er heeft geen Foslo plaatsgevonden tussen aangevers met daarin een foto van [medeverdachte 1]. Het is uitsluitende de verklaring van [medeverdachte 1] waaruit de betrokkenheid van zijn cliënt bij dit feit zou blijken. De stelling van de raadsman is dat geconcludeerd moet worden dat waar [medeverdachte 1] zijn cliënt noemt gelezen moet worden [medeverdachte 1].
De raadsman concludeert tot vrijspraak van dit feit.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]
De rechtbank overweegt omtrent de betwiste betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] als volgt.
Het feit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] kennelijk leugenachtig heeft verklaard omtrent zijn eigen rol in de tenlastegelegde feiten, maakt niet dat zijn verklaring voor het overige onjuist is. [medeverdachte 1] had een reden om zijn eigen aandeel te ontkennen of kleiner te maken, namelijk om straf te ontlopen of om een lagere straf opgelegd te krijgen.
Daar waar de verklaringen van [medeverdachte 1] voor het overige in grote mate steun vinden in andere bewijsmiddelen, bijvoorbeeld waar deze overeen komen met de verklaringen van de aangevers en de door hen gegeven signalementen van de daders, kunnen de verklaringen van [medeverdachte 1] dan ook meewerken aan het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hieronder zakelijk weergegeven feiten en omstandigheden die in de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
Uit de aangiftes van [naam 19] en [naam 18] is gebleken dat de jongens samen op woensdagnacht 28 oktober 2009 omstreeks 00.18 uur bij een bushalte in Purmerend een jointje stonden te roken toen er twee jongens, een kleine en langere jongen, kwamen aangefietst. De twee jongens vroegen om een sigaret en haal van hun joint. Toen de aangevers dit weigerden heeft de kleine jongen [naam 18] bij de kraag van zijn jas vast gepakt. Vervolgens heeft de kleine jongen de telefoon van [naam 18] afgepakt. [naam 19] hoorde vervolgens een klik en zag een glim van een zakmes bij de lange jongen. Hij zag vervolgens dat de kleine man met zijn rechterhand richting zijn broeksband reikte en daar een vuurwapen, of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, vandaan haalde. Ook [naam 18] ziet bij de kleine jongen een pistool in zijn handen waarmee hij de beide aangevers bedreigd. Hij zag en hoorde bovendien dat de kleine jongen de haan van het pistool achterover haalde en spande. [naam 19] zag dat de kleine jongen het wapen op de keel van [naam 18] zette en dat de loop van dat wapen hem raakte. De langere man kwam er bij staan met zijn mes in de richting van zijn buik en doet greep naar het tasje van [naam 18]. Uiteindelijk heeft [naam 18] de portemonnee uit het voorvak van zijn tas gepakt en heeft hij de portemonnee omgekeerd in de handen van de jongen. De langere jongen droeg het mes in zijn linkerhand, aldus [naam 18]. De kleine jongen met het wapen kwam op [naam 19] af, waarbij hij het wapen op hem richtte. De kleine jongen voelde in de broekzakken van [naam 19] en heeft daar een mobiele telefoon en een aansteker uit gehaald. Beide jongens hebben verklaard dat zij het idee hadden dat er op de brug verderop iemand of meerdere personen stonden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie het verhaal van de aangevers, dat [medeverdachte 5] de Palestijn en [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat [verdachte] ook wel [verdachte] wordt genoemd) twee jongens in Purmerend hebben overvallen, bevestigt. [medeverdachte 1] zijn verhaal sluit aan op het verhaal van de aangevers. Bovendien verklaart [medeverdachte 1] ook over een wapen.
Uit de verklaring van [naam 14] blijkt voorts dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [verdachte] rond eerder genoemde datum op de fiets in Purmerend waren gekomen. De rechtbank stelt vast dat deze drie jongens samen in Purmerend waren die avond. De rechtbank weegt in haar oordeel voorts mee dat één van de aangevers bij de politie duidelijk heeft verklaard dat de lange dader linkshandig was en dat hij ongeveer 1.85 tot 1.90 m lang was. Het is de rechtbank bekend uit een proces-verbaal van bevindingen dat [verdachte] 1.89 m lang is en hij linkshandig is. De raadsman van de verdachte heeft dit laatste ter terechtzitting overigens niet betwist
Ten slotte blijkt uit de uit de gehouden Foslo op 17 juni 2010 met de getuige [naam 20] dat hij de persoon op foto nummer 8, zijnde de medeverdachte [medeverdachte 5], de enige is die het kan zijn.
Op basis van voornoemde wettige bewijsmiddelen en de daaruit vastgestelde feiten en omstandigheden en de processen-verbaal van bevindingen in hun onderlinge verband en samenhang bezien, is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte één van de overvallers op voornoemde slachtoffers is geweest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 3 (zaak D8):
op 28 oktober 2009 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a) een telefoon en
b) een mobiele telefoon en een aansteker, in elk geval enig goed toebehorende toebehorende aan respectievelijk
a) [naam 18] en
b) [naam 19], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 18] en [naam 19], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader die [naam 18] en [naam 19] een mes, en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en op hen gericht hebben gehouden, waarbij de loop van dat vuurwapen de keel van die [naam 18] raakte en de haan van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar achter hebben getrokken en die [naam 18] en [naam 19] hebben gefouilleerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 3 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 102 (honderdtwee) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en tenuitvoerlegging van een jeugddetentie voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Nu de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd voor de onder 1 (zaak D5), 2 (zaak D1) en 4 (zaak D6) tenlastegelegde feiten heeft zij de vorderingen van de benadeelde partijen niet nader besproken.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de op te leggen straf niet uitgelaten. Hij heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat zijn cliënt niet veroordeeld wenst te worden voor dingen die hij niet heeft gedaan.
Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat, nu er geen bewijs is voor de betrokkenheid van zijn cliënt bij die feiten, die vorderingen dienen te worden afgewezen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich tezamen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij gebruik is gemaakt van geweld en bedreiging van geweld. Verdachte en zijn mededader hebben twee jongens, die in een bushokje een jointje stonden te roken, onder bedreiging van een mes en een vuurwapen, of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, beroofd van mobiele telefoons, geld en een aansteker. Verdachte en zijn mededader zijn hierbij slechts uit geweest op hun persoonlijk gewin. Verdachte heeft geen rekening gehouden met het feit dat slachtoffers van dergelijke delicten zich doorgaans nog geruime tijd zeer angstig en onveilig voelen. De slachtoffers hebben zich ernstig bedreigd gevoeld.
Naast de gevolgen voor de slachtoffers brengen feiten als de onderhavige bovendien veel onrust in de maatschappij teweeg en veroorzaken en versterken deze gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel documentatieregister d.d. 3 juni 2010, eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een (oud) rapport d.d. 29 januari 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt ten behoeve van de raadkamer, waarin wordt geadviseerd om een dubbel persoonlijkheidsonderzoek te laten uitvoeren binnen de setting van een FORCA-plaatsing. Gebleken is dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden omdat verdachte niet mee wilde werken.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de voorlopige hechtenis van zijn cliënt is opgeheven en dat hij sindsdien met school bezig is en een baantje heeft. Zijn cliënt is van plan via het ROC een sportopleiding te gaan volgen. Voorts is hij de afgelopen periode in de Dominicaanse Republiek geweest waar hij zijn zieke oma heeft verzorgd. Ten slotte stelt de raadsman dat hij de laatste tijd niet meer voor zijn cliënt heeft hoeven op te treden.
In alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om naast een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur, een voorwaardelijk deel op te leggen om te proberen verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom aan een strafbaar feit schuldig te maken. De rechtbank acht de navolgende straf passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel in de zaken D5 en D6 is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen [restaurant] B.V., [naam 1], [naam 21] en [naam 7] in hun vordering niet-ontvankelijk zijn.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 4 februari 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/467657-05, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 april 2006 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 105 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
60 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 19 mei 2006 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 102 (honderdtwee) dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verklaart de benadeelde partijen [restaurant], [naam 1], [naam 21] en [naam 7] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 20 april 2006, zijnde een jeugddetentie voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.C. Enkelaar en J.J. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gordon en mr. F.M. Scholten, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2010.