RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06/6140 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[opposant 1],
[opposant],
[opposant 3],
allen wonende te [woonplaats],
opposanten,
gemachtigde [gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum,
belanghebbende,
gemachtigde mr. H. Schuit.
Opposanten hebben verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2009, waarin de rechtbank het beroep van opposanten met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belang bij dat beroep.
Het verzet is behandeld ter zitting van 6 mei 2010. [opposant 3] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum (het college) heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft het college een uitwegvergunning verleend aan Hoveniersbedrijf [hoveniersbedrijf] voor het maken van een uitweg op het adres [adres] (uitwegvergunning I). [persoon 1] is de eigenaar van dat perceel. Het college heeft bij beslissing van 17 november 2006 het bezwaar van opposanten daartegen ongegrond verklaard. Opposanten hebben tegen die beslissing beroep ingesteld (het beroep).
2. Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college aan [persoon 1], onder meer, een aanlegvergunning verleend ten behoeve van de aanleg van vijf parkeerplaatsen op het perceel [adres], alsmede een vergunning voor het maken van een uitweg van dat perceel (uitwegvergunning II). Bij uitspraak van 20 september 2007 heeft de voorzieningenrechter het beroep daartegen gegrond verklaard en, onder meer, de uitwegvergunning II geschorst, vanwege strijd met het bestemmingsplan.
3. Op 23 januari 2008 heeft De [persoon 1] het college meegedeeld dat hij de uitweg vanaf het perceel [perceel] niet zal aanleggen en dat uitwegvergunning I kan worden ingetrokken. Bij besluit van 6 februari 2008 heeft verweerder uitwegvergunning I ingetrokken (het intrekkingsbesluit).
4. De rechtbank heeft in de uitspraak van 29 april 2009 overwogen dat opposanten geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het intrekkingsbesluit (de rechtbank begrijpt: de beslissing op bezwaar van 17 november 2006), nu het college daaraan met het intrekkingsbesluit volledig tegemoet is gekomen. Zij ziet geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten of tot vergoeding van het door opposanten betaalde griffierecht, omdat uitwegvergunning I is ingetrokken op verzoek van de vergunninghouder en de vergunning niet is gebruikt om een uitweg aan te leggen.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van opposanten toegelicht dat het verzet uitsluitend steunt op het niet inwilligen van het verzoek om het college te voordelen tot vergoeding van het door opposanten betaalde griffierecht.
6. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 april 1996, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJ-nummer ZB5994, waarin de CRvB heeft overwogen dat in afdeling 8.2.4 een regeling ontbreekt voor het geval het verzet niet ziet op hetgeen in de hoofdzaak is beslist, maar op het volgens een belanghebbende ten onrechte niet dan wel niet op juiste wijze toepassing geven aan het bepaalde in de artikelen 8:73, 8:74 of 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit het ontbreken van afwijkende, daarop toegespitste bepalingen vloeit voort dat de doeltreffendheid van een slechts op (het ontbreken van) een dergelijk nevendictum, gericht verzet in volle omvang moet worden beoordeeld. Indien een zodanig verzet doel treft is evenwel het als vervallen aanmerken van de gehele uitspraak, dus ook voor zover daarbij op de hoofdzaak is beslist, naar het oordeel van de raad niet aangewezen, reeds omdat de rechter dan buiten de grenzen van het aan hem voorgelegde verzet zou treden. In dat geval kan de rechter volstaan met in de uitspraak op dat verzet zo nodig de eerdere, op een van de artikelen 8:73, 8:74 of 8:75 van de Awb gebaseerde beslissing in de uitspraak ex artikel 8:54 van de Awb vervallen te verklaren, en vervolgens die beslissing te nemen die uit een correcte toepassing van het bepaalde in die artikelen voortvloeit.
7. Niet in geschil is dat het beroep van opposanten kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat de rechtbank op goede gronden is overgegaan tot vereenvoudigde behandeling van het beroep van opposanten.
8. Thans zal de rechtbank beoordelen of zij aanleiding ziet om te bepalen dat het college het door opposanten ter zake van het beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden.
9. Opposanten voeren in verzet aan dat het college op grond van artikel 8:41, vierde lid, van de Awb verplicht is om het door opposanten betaalde griffierecht te vergoeden. Het college heeft uitwegvergunning I ingetrokken vanwege de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 september 2007.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat het college uitwegvergunning I heeft ingetrokken vanwege een daartoe strekkend verzoek van de eigenaar van het betreffende perceel.
11. In artikel 8:41, vierde lid, van de Awb is bepaald dat het door de indiener betaalde griffierecht aan hem door het bestuursorgaan wordt vergoed, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuurorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In de overige gevallen kan het bestuursorgaan, indien het beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
12. In artikel 8:74, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien de rechtbank het beroep
gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat aan de indiener van het beroep het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door het bestuursorgaan. In het tweede lid is bepaald dat in de overige gevallen de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
13. Niet in geschil is dat opposanten het beroep niet hebben ingetrokken, zodat artikel 8:41, vierde lid, van de Awb niet van toepassing is. In dit geding ligt de vraag voor of de rechtbank op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb dient te bepalen dat het college het door opposanten ter zake van het beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden.
14. Vaststaat dat het college uitwegvergunning I heeft ingetrokken na een daartoe strekkend verzoek van de vergunninghouder. Uit de brief van 23 januari 2008 waarin de vergunninghouder verzoekt om intrekking van uitwegvergunning I of uit het intrekkingbesluit blijkt niet dat het college uitwegvergunning I heeft ingetrokken vanwege de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2007. Opposanten hebben hun stelling dat het bouwplan voor de aanleg van de parkeerplaatsen samenhing met uitwegvergunning I, niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat het college uitwegvergunning I heeft verleend in verband met dat bouwplan en vervolgens heeft ingetrokken naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2007. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het college het door opposanten betaalde griffierecht dient te vergoeden.
15. De rechtbank zal het verzet ongegrond verklaren.
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB