RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1847 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde E.P. Blaauw,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer,
verweerder,
gemachtigden drs. E. van der Klis, drs. H.P. van de Ven en drs. R. van der Hoogt.
Bij brief van 1 april 2008 heeft eiser ten behoeve van zijn woonschip een aanvraag ingediend tot verlening van een ontheffing op grond van de Woonschepenverordening Aalsmeer 1988 (hierna: de Verordening) en/of een ligplaatsvergunning voor recreatief gebruik (hierna: recreatievergunning) op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening 2005 (hierna: APV).
Bij primair besluit van 28 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 maart 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2010.
Namens eiser is verschenen, de gemachtigde E.P. Blaauw. Verweerder is vertegenwoordigd door drs. E. van der Klis, drs. E. van de Ven en drs. R. van der Hoogt.
1.1. Eiser heeft het woonschip in 1997 gekocht. Het woonschip neemt zonder vergunning of ontheffing ligplaats in op de locatie [locatie]. Sinds 5 juni 2000 staat eiser aldaar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Eiser woont op het woonschip.
1.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen ontheffing kan worden verleend van het in artikel 2 van de Verordening neergelegde afmeerverbod omdat dit in strijd is met het bestemmingsplan ‘Uiterweg-Plasoevers 2005’ (hierna: het bestemmingsplan). Volgens verweerder heeft het betreffende perceel de bestemming ‘Water, tevens landschappelijk waardevol terrein’ en volgt uit artikel 32.1 van het bestemmingsplan dat de aangewezen gronden niet zijn bestemd voor ligplaatsen voor woonschepen.
1.3. Eiser heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt onder woonschip verstaan: een vaartuig, hoe ook genaamd en van welke aard ook, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd als of bestemd tot woon- of nachtverblijf van een of meer personen, alsmede een woonschip in aanbouw of een casco, dat tot woonschip kan worden omgebouwd of verbouwd.
In artikel 2 van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het aan eigenaren of gebruikers van woonschepen verboden is deze binnen de gemeente te doen verblijven elders dan in het water, behorende tot het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, [sectie].
Ingevolge artikel 4 van de Verordening, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in artikel 2 ontheffing verlenen.
In artikel 32.1 van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is bepaald dat de op de plankaart voor “Water, tevens landschappelijk waardevol terrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. waterhuishouding;
b. verkeer te water;
c. bruggen;
d. ontwikkeling ecologische verbindingszone, daar waar aangegeven op de plankaart;
e. natuurontwikkeling;
f. steigers (. . .);
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het bestemmingsplan mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming, en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan was, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat blijkens het ter zitting verhandelde uitsluitend in geding is de afwijzing van de ontheffing van het in artikel 2 van de Verordening neergelegde afmeerverbod. Voor zover hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd mede kan worden beschouwd als betrekking hebbend op de afwijzing van de aanvraag om een recreatievergunning op grond van de APV kan dit derhalve onbesproken blijven.
3.2. De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is dat blijkens het geldende bestemmingplan het woonschip ligplaats inneemt op een perceel met de bestemming ‘Water, tevens landschappelijk waardevol terrein’ als bedoeld in artikel 32.1 van het bestemmingsplan en dat de op de plankaart voor deze bestemming aangewezen gronden niet zijn bestemd voor het afmeren van woonboten. Hieruit volgt dat het woonschip ligplaats inneemt in strijd met het bestemmingsplan.
3.3. Het bestemmingsplan beoogt het juridisch-planologische kader te vormen voor het voeren van ruimtelijk beleid voor onder andere het gebied Uiterweg. De rechtbank stelt vast dat de Verordening blijkens haar bepalingen mede strekt tot bescherming van het belang van de orde en veiligheid in de openbare wateren in de gemeente Aalsmeer. Het in artikel 2 van de Verordening opgenomen afmeerverbod dient in dit licht te worden bezien.
3.4. Anders dan eiser heeft betoogd, staat naar het oordeel van de rechtbank de strekking van de Verordening er niet aan in de weg dat bij een beslissing op een verzoek tot het innemen van ligplaats mede wordt bezien of de gewenste locatie uit een oogpunt van ruimtelijke ordening voor dat doel aanvaardbaar is, aangezien de ruimtelijke ordening van de gemeentelijke wateren en de wijze waarop de orde in deze wateren wordt gehandhaafd, overeenkomsten en parallellen kunnen vertonen. Verweerder heeft de weigering dan ook kunnen motiveren onder verwijzing naar de strijdigheid met het bestemmingsplan.
3.5. Verweerder heeft gelet op de geconstateerde strijd met het bestemmingsplan in redelijkheid kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om eiser op grond van artikel 4 van de Verordening ontheffing te verlenen van het afmeerverbod. In hetgeen eiser heeft aangevoerd zijn geen omstandigheden gelegen op grond waarvan verweerder tot een andere afweging behoorde te komen. De rechtbank tekent hierbij aan dat de beslissing tot het al dan niet verlenen van een ontheffing berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder, welke beslissing daardoor slechts is onderworpen aan een terughoudende toetsing van de bestuursrechter. Voorts geldt dat de overgangsbepaling in artikel 41, eerste lid, van het bestemmingsplan, niet op eisers woonschip van toepassing is, omdat, zoals eiser ter zitting heeft erkend, het ook reeds onder het voorheen geldende bestemmingsplan in strijd met de voorschriften ligplaats innam.
3.6. Eerst ter zitting heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het woonschip ligplaats inneemt in strijd met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Deze aanvullende motivering behoeft evenwel geen nadere bespreking, omdat het bestreden besluit reeds op grond van het bovenstaande stand kan houden.
3.7. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, merkt de rechtbank ten overvloede op dat eiser mogelijk in aanmerking komt voor een tijdelijke vergunning, een zogeheten persoonsgebonden beschikking, op grond van het geldende overgangsbeleid. Veel van de bezwaren van eiser tegen het bestreden besluit hangen samen met het langdurig gedogen van eisers ligplaats. Dergelijke bezwaren kunnen in het kader van de beoordeling van een aanvraag naar een dergelijke persoonsgebonden beschikking op relevantere wijze beoordeeld worden dan in de onderhavige procedure. Een aanvraag daartoe ligt in het onderhavige geding niet voor, maar het staat eiser vrij die alsnog in te dienen.
3.8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en C.H. Rombouts, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB