RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/4677 AW
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser], wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde: mr. A.J.G. Tijhuis,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. I.C. Holtkamp.
Bij besluit van 28 mei 2008 heeft verweerder eiser primair met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd en subsidiair ontslag aangezegd op grond van ongeschiktheid voor de verdere vervulling van de functie, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 22 november 2008 heeft eiser beroep ingesteld gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Bij beslissing op bezwaar van 26 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar van eiser. Het beroep wordt ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit. Eiser heeft (afzonderlijk) beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 maart 2010. Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Ten aanzien van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op bezwaar
1.1. Verweerder heeft niet tijdig beslist op de bezwaren van eiser. Nu met het nemen van het bestreden besluit het (proces)belang tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar is komen te ontvallen, zal de rechtbank het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 1 punt (voor het indienen van het beroepschrift) x
€ 322,00 x factor 0,25 (gewicht van de zaak: zeer licht) = € 80,50.
1.2. Bij toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet opnieuw griffierecht geheven. Het door eiser betaalde griffierecht wordt daarom geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit.
Ten aanzien van het bestreden besluit
2.1 Eiser is sinds 22 november 1999 werkzaam als Parkeercontroleur A in dienst van de Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam (hierna: de Dienst).
2.2 Verweerder baseert het bestreden besluit op de volgende gebeurtenissen. Eiser was op 12 februari 2008 – samen met zijn collega – ingedeeld in stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam. Eiser had die dag avonddienst. Eiser heeft aan zijn collega gezegd dat hij alleen op pad ging en is ook alleen gaan werken. Eiser was verplicht om zich na afloop van zijn dienst te melden bij de vestiging “Nieuwpoortstraat”, te Amsterdam (hierna: de Nieuwpoortstraat). Naar aanleiding van een mededeling van een collega van eiser, dat eiser zich na afloop van zijn dienst rond 22.30 uur niet had gemeld bij de Nieuwpoortstraat, heeft de meldkamer van de Dienst een zogenaamde GPS-peiling verricht naar de portofoon van eiser, die eiser verplicht is bij zich te hebben en aan te laten staan. De portofoon van eiser is getraceerd in de Oostzaanstraat te Amsterdam (hierna: de Oostzaanstraat). Twee collega’s hebben daarna ter plaatse gezocht naar eiser, zonder succes . Na aangifte van vermissing van eiser, is onder leiding van de politie een grote zoektocht gestart naar eiser, waarbij is gezocht door 3 motorrijders, 6 medewerkers van de politie en 14 medewerkers van de Dienst. Eiser heeft op 13 februari omstreeks 01.30 uur contact opgenomen met de Nieuwpoortstraat en aan collega [naam 1]l telefonisch medegedeeld, dat hij tijdens zijn werkzaamheden zijn portofoon was kwijtgeraakt en dat hij de portofoon is gaan zoeken in het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam. De portofoon is daarna door iemand gevonden en aan eiser teruggegeven. Eiser heeft om 01.40 uur opnieuw contact opgenomen met [naam 1] en aan hem verklaard dat hij thuis was aangekomen en dat hij zijn scooter bij zich had.
2.3 Op 13 februari 2008 is aan het Bureau Integriteit van de gemeentelijke dienst stadstoezicht (hierna: het Bureau) opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. Op 14 februari 2008 is eiser met behoud van tweederde deel van zijn bezoldiging geschorst. Op 13 en 28 februari 2008 zijn onderzoeksgesprekken met eiser gehouden, waarbij eiser is gevraagd naar de gebeurtenissen van 12 februari 2008. Op 15 april 2008 heeft het Bureau een rapport van bevindingen uitgebracht. In het onderzoeksrapport komt het Bureau tot de conclusie dat eiser op 12 februari 2008 door zijn toedoen tijdens een dienst geruime tijd zoek is geweest en dat er een grootscheepse zoekactie is gestart om hem te vinden. Vervolgens heeft eiser tegenstrijdige en onvoldoende verklaringen afgelegd over de ware toedracht op 12 februari 2008. Daarnaast is gebleken dat de productie van eiser in de periode van 1 januari 2008 tot 12 februari 2008 structureel te laag was.
2.4 Het plichtsverzuim bestaat volgens verweerder uit de volgende gedragingen:
- eiser heeft op 12 februari 2008 in een ander stadsdeel gewerkt dan hem is toegewezen;
- eiser had op die dag in strijd met de instructies zijn portofoon niet aanstaan;
- eiser heeft het verlies van de portofoon niet gemeld;
- eiser heeft zich in strijd met de instructies aan het einde van de dienst niet gemeld en is met diensteigendommen naar huis gegaan.
- er is een zoekactie gestart door medewerkers van de dienst Stadstoezicht en politieambtenaren, terwijl eiser ervan op de hoogte is dat bij niet tijdig terugkomen op de werkplek een zoekactie zou worden gestart.
- eiser heeft in de diverse gesprekken die zijn gehouden op geen enkele wijze zijn verantwoordelijkheid erkend of zijn spijt betuigd; en
- eiser heeft onvolledige en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over de ware toedracht op 12 februari 2008.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de lage productie van eiser in de periode van 1 januari 2008 tot 12 februari 2008 niet langer aan het onvoorwaardelijk strafontslag ten grondslag is gelegd, maar uitsluitend de gedragingen van eiser op en met betrekking tot
12 februari 2008.
2.5 Eiser betwist dat er sprake is van plichtsverzuim. Eiser heeft op de bewuste avond enkele uren een soort blackout gehad als gevolg van een problematische privé-situatie. Eiser heeft daardoor zijn portofoon verloren en merkte dat pas aan het eind van zijn dienst. Toen hij dit wilde melden om 23.30 uur werd hij doorgeschakeld met de meldkamer en daarom dacht hij dat de vestiging al gesloten was. Omdat zijn jas met busabonnement in de vestiging lag was hij gedwongen op de scooter van het werk naar huis te gaan. Thuis heeft hij opnieuw gebeld met de vestiging. Voordat hij twee agenten op bezoek kreeg kwam een kennis zijn portofoon terugbrengen. Deze kennis had de portofoon gekregen van iemand die de portofoon had zien vallen.
Eiser heeft daarnaast naar voren gebracht dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd. Dit volgt uit het feit dat eiser meermalen heeft overgewerkt. Immers, alleen ervaren medewerkers die goed presteerden mochten overwerken. Het ontslag is disproportioneel, aldus eiser.
2.6 Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad voor Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BD0392) is voor een disciplinaire bestraffing van een ambtenaar vereist dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
2.7 Bij de beoordeling van die vraag zijn de volgende bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 204 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) dient de ambtenaar de hem gegeven voorschriften op te volgen en in het algemeen alles te doen of na te laten dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 1001 van het ARA kunnen Burgemeester en Wethouders de ambtenaar straffen, indien hij in strijd met het bepaalde in artikel 204 handelt of nalaat te handelen en zich deswege schuldig maakt aan plichtsverzuim.
Ingevolge artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARA kan aan de ambtenaar de straf van ontslag worden opgelegd.
2.8 Voor wat betreft de gebeurtenissen op 12 februari 2008 blijkt uit de door eiser tegenover verweerder afgelegde verklaringen dat eiser niet heeft betwist dat hij heeft gewerkt in stadsdeel Westerpark, terwijl hem was opgedragen om samen met een collega in het stadsdeel Oud-West te werken. Ook staat vast dat eiser alleen is gaan werken terwijl de instructie is dat parkeercontroleurs, ook vanwege de veiligheid, altijd met zijn tweeën op pad moeten gaan. Met verweerder acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser, zoals hij in het onderzoeksgesprek van 13 februari 2008 heeft verklaard, rond 21.00 uur een sms-bericht heeft gezonden aan zijn collega, inhoudende dat hij in Westerpark bleef werken. Hiertoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de collega dit volgens meergenoemde rapportage heeft ontkend en dat eiser deze stelling verder niet heeft onderbouwd.
Uit de rapportage van 15 april 2008 blijkt voorts dat de portofoon van eiser tot 19.08 signalen heeft uitgezonden, om 19.08 uur een GPS-signaal vanaf de Oostzaanstraat heeft gezonden en daarna geen ander signaal meer. Voorts blijkt uit de rapportage dat eiser om 19.49 uur zijn laatste naheffingsaanslag heeft uitgeschreven en om 20.38 uur een laatste bevraging heeft gedaan in de parkeerrechtendatabase. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er op grond hiervan voor worden gehouden, dat de portofoon vanaf 19.08 uur (toen de portofoon het signaal de Oostzaanstraat heeft uitgezonden) - in strijd met instructies - heeft uitgestaan.
De verklaring van eiser dat hij zijn portofoon is kwijtgeraakt en eerst rond 23.00 uur is gestart met het zoeken naar de portofoon acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat het tijdens het werk verplicht is zowel de portofoon als het PRDB-apparaat aan te hebben en het dan vrijwel niet mogelijk is dat eiser pas na enkele uren merkt dat hij zijn portofoon kwijt is. De stelling van eisers dat hij een soort blackout heeft gehad rechtvaardigt niet het handelen in strijd met de instructies. Het lag op de weg van eiser om meteen na verlies van de portofoon contact op te nemen met verweerder om de vermissing van zijn portofoon te melden. Door eerst om 23.00 uur een zoektocht te starten is eiser onzorgvuldig omgesprongen met de ter hem beschikking gestelde diensteigendommen.
De verklaring van eiser omtrent het terugkrijgen van de portofoon is naar het oordeel van de rechtbank evenmin geloofwaardig. Immers, op 12 februari 2008 heeft eiser verklaard dat de portofoon is teruggegeven door “iemand”, terwijl hij op 13 februari 2008 en op 28 februari 2008 heeft verklaard dat de portofoon door zijn neef is teruggegeven. Gelet op de verklaring van verweerder dat de portofoon op grond van uiterlijke kenmerken niet herleidbaar is tot de Dienst en ook niet tot eiser zelf, is niet aannemelijk dat een willekeurig iemand de portofoon zou hebben gevonden op de Knollendamstraat, dat hij deze aan de neef van eiser heeft gegeven en dat de neef midden in de nacht de portofoon heeft afgegeven aan eiser, die aan de andere kant van de stad woonachtig is. Bovendien blijkt uit de verklaring van [naam 2], inspecteur van de politie, dat politieagenten rond 2.00 uur de scooter en de portofoon in de kelderbox van de woning van eiser hebben aangetroffen.
Eiser heeft zich in strijd met de instructies aan het einde van de dienst niet gemeld en is met diensteigendommen naar huis is gegaan. De verklaring van eiser dat hij heeft gepoogd rond 23.15 uur contact op te nemen met de Nieuwpoortstraat is evenmin geloofwaardig. Verweerder heeft deze verklaring van eiser weerlegd door erop te wijzen dat vanuit de publieke munttelefoon in de Bilderdijkstraat niet met munten kan worden gebeld. Eiser heeft voorts verschillende verklaringen afgelegd over het niet kunnen gebruiken van zijn mobiele telefoon. In de nacht van 13 februari 2008 heeft hij verklaard dat hij zijn telefoon op het kastje op zijn werk had laten liggen en tijdens het later gevoerde onderzoeksgesprek dat de telefoon leeg was.
Verweerder is een grootscheepse zoekactie naar eiser gestart tezamen met politieambtenaren, terwijl eiser ervan op de hoogte moest zijn dat bij niet tijdig terugkomen op de werkplek een zoekactie zou worden gestart.
2.9 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van plichtsverzuim en dat eiser in strijd met het bepaalde in artikel 204 van het ARA heeft gehandeld. De gedragingen kunnen eiser worden toegerekend. Verweerder was derhalve bevoegd eiser een disciplinaire straf op te leggen.
2.10 De vraag is vervolgens of de door verweerder opgelegde maatregel van strafontslag evenredig is aan de aard en ernst van de gedragingen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot strafontslag heeft kunnen besluiten. Eiser heeft door zijn gedragingen blijk gegeven van een ernstige gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef en heeft meerdere instructies genegeerd. Daarnaast heeft hij er onvoldoende blijk van gegeven de laakbaarheid van zijn gedragingen in te zien en heeft eiser, in plaats van een of meerdere fouten te erkennen en spijt te betuigen, getracht met wisselende verklaringen zijn gedragingen te rechtvaardigen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het vertrouwen in eiser door het een en het ander zodanig is geschaad dat een strafontslag op zijn plaats is.
2.11 Nu de primaire grondslag van het besluit van verweerder tot ontslag in stand kan blijven, komt de rechtbank aan bespreking van de subsidiaire ontslaggrond (ongeschiktheid voor de functie) niet toe.
2.12. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. Voor vergoeding van proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 80,50, te betalen door verweerder aan eiser;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, mrs Y.A.A.G. de Vries en S.I.A.C. Angenent, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SBA