ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/993052-09 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in voorwetenschap zaak met betrekking tot aandelen Qurius N.V.

In de zaak tegen de verdachte, die als bestuurder van Qurius N.V. werd beschuldigd van het gebruik maken van voorwetenschap, heeft de rechtbank Amsterdam op 31 maart 2010 uitspraak gedaan. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 18 december 2006, terwijl hij beschikte over voorwetenschap, aandelen Qurius had gekocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar op de hoogte was van bepaalde niet-openbare informatie, maar dat hij niet de intentie had om deze informatie te gebruiken voor zijn aandelentransacties. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de voorwetenschap. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bewijswaardering uitgevoerd, waarbij de feiten en omstandigheden rondom de aankoop van de aandelen zijn onderzocht. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat de intentie om gebruik te maken van voorwetenschap niet kon worden vastgesteld. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging hebben gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/993052-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 31 maart 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, economische meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2010.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 18 december 2006 te Loosdrecht, in de gemeente Wijdemeren en/of in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Utrecht, althans in Nederland, (telkens) beschikkende over voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel a, althans onder onderdeel c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (telkens) in Nederland gebruik heeft gemaakt van voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, door (een) (effecten)transactie(s) te (laten) ver-richt(en) en/of te (laten) bewerkstelligen in het effect Qurius, welk effect was genoteerd aan een op grond van artikel 22 van de Wet erkende en in Nederland gevestigde effectenbeurs, te weten de Euronext Amsterdam N.V., immers heeft hij, verdachte, op 18 december 2006 (in totaal) 296.796 (86.000 en/of 14.000 en/of 8.783 en/of 52.757 en/of 100.000 en/of 35.256), al-thans (telkens) één of meer aan de(e)l(en)/effect(en) in het fonds Qurius gekocht, welk fonds genoteerd stond aan de Euronext Amsterdam N.V.,
terwijl hij, verdachte, (telkens) voorafgaand aan of ten tijde van het (laten) verrichten en/of (laten) bewerkstelligen van de hiervoor genoemde aankooptransactie(s) bekend was met (een) bijzonderhe(i)d(en) omtrent de rechtspersoon/vennootschap waarop die bovengenoemde ef-fecten betrekking hadden, te weten de bijzonderheid
- dat (investeerder) Parcom Ventures B.V. en/of ING Groep N.V. (door Prime Technology Ventures (II) N.V.) was benaderd om (B-)aandelen en/of een (nog te verwerven) belang in Qurius N.V. (van Prime Technology Ventures (II) N.V. en/of ABN-Amro Capital) (over) te nemen en/of
- dat (investeerder) Parcom Ventures B.V. en/of ING Groep N.V. geïnteresseerd was/waren in het (over)nemen van een (nog te verwerven) belang en/of een of meer (B-)aande(e)l(en) in Qurius N.V. (van Prime Technology Ventures (II) N.V. en/of ABN-Amro Capital) en/of
- dat (investeerder) Parcom Ventures B.V. en/of ING Groep N.V. een verkenning uitvoerde en/of had uitgevoerd inzake de vraag of het (over)nemen van een (nog te verwerven) belang en/of een of meer (B-)aande(e)l(en) in Qurius N.V. (van Prime Technology Ventures (II) N.V. en/of ABN-Amro Capital) een interessante investering zou zijn en/of
- dat er een of meer presentatie(s) en/of bijeenkomst(en) was/waren gegeven/gehouden/ geor-ganiseerd (door Prime Technology Ventures (II) N.V. en/of Qurius N.V. en/of Watermark) voor (investeerder) Parcom Ventures B.V. en/of ING Groep N.V. om (het management van) het bedrijf Qurius N.V. beter te leren kennen en/of
- van het voornemen van (investeerder) Parcom Ventures B.V. en/of ING Groep N.V. om een (nog te verwerven) belang van Prime Technology Ventures (II) N.V. en/of ABN-Amro Capi-tal in Qurius N.V. over te nemen (bijlage D-3) en/of om een (substantiële) deelneming (van 20,57%) (bijlage G-10) in Qurius N.V. te verwerven,
terwijl die bijzonderhe(i)d(en) (ten tijde van 18 december 2006) (nog) niet openbaar was / wa-ren gemaakt en openbaarmaking van die bijzonderhe(i)d(en) naar redelijkerwijs te verwachten viel (significante) invloed zou(den) (kunnen) hebben op de koers van de / het effect(en) Quri-us.
2. Geldigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat in de tenlastelegging niet staat omschreven in welke hoedanigheid de verdachte over voorwetenschap zou hebben beschikt en dat in plaats hiervan enkel is verwezen naar artikel 46, tweede lid, onderdeel a, althans onderdeel c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna Wte 1995) en dat gelet hierop de rechtbank een kwalificatieprobleem heeft, indien zij tot een bewezenverklaring zou komen.
De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of dat verweer een grond zou kunnen zijn voor nietigheid van de dagvaarding. Dat is niet het geval. Uit de tenlastelegging komt door de verwijzing naar artikel 46 lid 2 onder a Wte 1995 in voldoende mate naar voren dat het verwijt aan verdachte in eerste instantie ziet op zijn positie als bestuurder van Qurius.
De dagvaarding is dan ook geldig.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De vaststaande feiten
Op grond van het dossier gaat de rechtbank van de volgende feiten uit:
1. Verdachte is in de ten laste gelegde periode bestuurder van Quirius N.V. (hierna Qurius).
2. Op 2 november 2006 publiceren Qurius en Watermark Beheer B.V. (hierna Watermark) gezamenlijk een persbericht waarin wordt meegedeeld dat Qurius en Watermark een fusie voorbereiden.
3. Op 2 november 2006 is de slotkoers van het aandeel Qurius € 0,78.
4. Op 13 november 2006 stuurt [persoon 1], CEO bij Watermark, een e-mail aan verdachte en aan [persoon 2], (eveneens) directeur van Qurius:
[persoon 2] en [verdachte],
Zoals ik [persoon 2] al heb verteld is Parcom aan het overwegen om PTV en AAC “uit te kopen”. Dit zou voor ons heel goed zijn. Zij zijn een lange termijn belegger en hebben rela-ties die dat ook zijn. Zij willen graag het management ontmoeten. [persoon 3] en ik kunnen eigenlijk alleen maar op 22/11. Daarna kunnen we pas weer op 1/12. Kunnen jullie op 22/11?.
5. Op 22 november 2006 geeft Qurius bij Prima Technology Ventures B.V. (hierna PTV) een bedrijfspresentatie voor Parcom Ventures B.V. (hierna Parcom), het private equity onderdeel van ING Groep. Hierbij zijn aanwezig: [persoon 2], [persoon 1]. [persoon 3], verdachte (namens Qurius), [persoon 5] (namens PTV), [persoon 6] en [persoon 7] (namens Parcom).
6. Op 13 december 2006 vindt een ontmoeting plaats tussen de directie van Qurius en Par-com. Namens Qurius zijn [persoon 2] en verdachte daarbij aanwezig en namens Parcom [persoon 6] en [persoon 7].
7. Op 18 december 2006 wordt een persbericht gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de aandeelhoudersvergadering van Qurius de fusie tussen Qurius en Watermark heeft goedgekeurd.
8. Op (eveneens) 18 december 2006 vindt bij Parcom om 11.30 uur een intern investmentoverleg plaats. Daarin wordt beslist dat Parcom kan doorgaan met de overname van aande-len Qurius die in handen van PTV en AAC zijn.
9. Op (nog steeds) 18 december 2006 koopt verdachte tussen 13.17 uur en 16.56 uur in een zestal transacties 296.796 aandelen Qurius. Hij meldt dit bij de AFM.
10. Op 18 december 2006 is de slotkoers van het aandeel Qurius € 1.01.
11. Op 21 december 2006 verstuurt [persoon 7] van Parcom een brief aan [persoon 5] van PTV waarin hij onder meer het volgende schrijft:
“Wij hebben uit ons gesprek met het management van Qurius begrepen dat het bedrijf waarde hecht aan een stabiele grootaandeelhouder die een lange termijn visie heeft en menen dat wij derhalve toegevoegde waarde kunnen hebben voor de onderneming.”
12. Op 22 december 2006 wordt de koopovereenkomst getekend tussen Parcom, PTV en AAC waarin wordt afgesproken dat PTV en AAC hun twee pakketten van in totaal onge-veer 20% van de aandelen Qurius aan Parcom zullen overdragen.
13. Op 22 december 2006 is de slotkoers van het aandeel Qurius € 1.03.
14. Op 28 december 2006 wordt de melding van 27 december 2006 bij de AFM dat de ING een belang van 20,57% in Qurius heeft genomen, in het AFM register opgenomen.
15. Op 28 december 2006 is de slotkoers van het aandeel Qurius € 1.16.
16. Op 3 januari 2007 brengt Qurius een persbericht uit over het belang dat Parcom in Qurius heeft genomen.
17. Op 3 januari 2007 is de slotkoers van het aandeel Qurius € 1.41.
3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen en voert hiertoe het volgende aan.
Voor de bewezenverklaring geldt de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Ge-meenschappen van 23 december 2009 in de zaak Spector Photo Group NV (hierna de zaak Spector Photo) als uitgangspunt. Daarin wordt Richtlijn 2003/6/EG van het Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (hier-na aangeduid als de Europese Richtlijn), waarin de lidstaten is opgedragen gebruik van voor-wetenschap te verbieden, nader uitgelegd.
Gelet op de bewijsmiddelen, zoals deze uit het dossier naar voren komen, is verdachte vóór 18 december 2006 op de hoogte geweest van het voornemen van Parcom de aandelen Qurius van PTV en AAC aan te kopen. In het bijzonder blijkt dit uit een e-mail van 13 november 2006 van [persoon 1], directeur van Watermark, gericht aan [persoon 2], directeur van Qurius en verdachte, waarin, kort gezegd, staat dat Parcom overweegt deze aandelen over te nemen, het-geen goed zou zijn voor Qurius. Deze informatie kan als koersgevoelige informatie worden aangemerkt, aangezien een redelijk handelend belegger hiervan waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissing op te baseren. Deze informatie verschaft een ingewijde die daarover beschikt, een voordeel in vergelijking met andere beleggers die daarvan niet op de hoogte zijn.
Dat de informatie waarover de verdachte beschikte, koersgevoelig was, vindt ook steun in de omstandigheid dat na de publicatie door Qurius op 3 januari 2007 van het persbericht dat Parcom een belang van ongeveer 20% in Qurius had genomen, de slotkoers van het aandeel Quri-us op die datum 14, 6% hoger lag dan de dag daarvoor.
Bij de bepaling wanneer de koersgevoelige informatie openbaar is gemaakt, dient 3 januari 2007 als uitgangspunt te worden genomen en niet de vermelding in het register van de AFM op 28 december 2006, omdat het grote publiek in het algemeen dit register op de website van de AFM niet zal raadplegen.
Ten slotte kan de rechtbank bewezen verklaren dat verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn voorwetenschap, omdat op de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld, geen sprake was van een gelijkheid onder de verschillende marktdeelnemers, aldus de officier van justitie.
3.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging voert het volgende verweer.
Uit strafdossier valt niet op te maken dat verdachte voor 18 december 2006 wist dat Parcom ongeveer 10% van de aandelen Qurius van PTV en ongeveer 10 % van de aandelen Qurius van AAC zou overnemen. De investmanagers van Parcom besloten pas op 18 december 2006 intern dat zij interesse in deze aandelen hadden. In het dossier bevindt zich geen bewijs voor de stelling dat verdachte hierover werd geïnformeerd, voordat hij op 18 december 2006 aandelen Qurius aankocht.
Bovendien was op het moment van de aankoop van aandelen Qurius door verdachte niet duidelijk hoe groot het over te nemen belang in Qurius zou zijn en bestond de mogelijkheid dat de deal niet zou doorgaan. Pas op 21 december 2006 bracht Parcom een bieding op alle Quriusaandelen van PTV en AAC uit en op 22 december 2006 werd de overeenkomst tussen partijen tot overdracht van de aandelen aan Parcom ondertekend.
Het op 3 januari 2007 door Qurius uitgegeven persbericht met als kop “Parcom neemt 21% belang in Qurius” kan niet als tijdstip gelden dat de informatie over de overname door Parcom openbaar is gemaakt. Op 28 december 2006 was deze informatie immers al openbaar door de melding van de overname bij de AFM en de opname daarvan in het voor het publiek toegan-kelijke register op de website van de AFM.
De informatie zelf was ook niet koersgevoelig. Door de verschuiving van twee aandelenpak-ketten van 10% van PTV en AAC naar één aandelenpakket van 20% in handen van Parcom werd de zogenaamde “free float”, te weten het aantal voor de handel beschikbare aandelen, immers niet beïnvloed. Ook de hoedanigheid van de nieuwe aandeelhouder verschilde niet wezenlijk van die van de voorgangers, omdat het in alle drie gevallen ging om investeringsmaatschappijen die aan grote banken zijn gelieerd.
Het door Qurius op 3 januari 2007 uitgegeven persbericht was slechts bedoeld om reclame te maken voor het aandeel Qurius; op deze wijze kon worden getoond dat een grote partij als Parcom vertrouwen in dit aandeel had.
Ten slotte blijkt uit de uitspraak van het HJEG in de zaak Spector Photo dat bij gebleken bekendheid met informatie die voorwetenschap inhoudt, verondersteld kan worden dat deze ook is gebruikt, indien een of meer transacties zijn verricht. Dit bewijsvermoeden dient echter te wijken, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat het in het concrete geval anders is.
Verdachte kan dit bewijsvermoeden ontkrachten, aangezien hij intern open is geweest over de redenen waarom hij aandelen Qurius wilde bijkopen. Hij heeft in interne e-mails laten weten dat door de fusie van Qurius met Watermark in verband met de 5% norm van het aanmerkelijk belang meer ruimte in zijn aandelenportefeuille was ontstaan. Bovendien wilde hij met zijn aankoop een signaal geven dat hij na de overname met Watermark vertrouwen in het aan-deel Qurius had. Voorts kon hij ook geen significant voordeel behalen, nu hij gebonden was aan een lock up-afspraak die hem verhinderde de aangekochte aandelen binnen zes maanden na aankoop te verkopen. Na zo’n lange periode sorteerde de voorwetenschap dus geen effect meer, aldus de verdediging.
3.3 Beoordeling door de rechtbank
3.3.1 De in de tenlastelegging genoemde bijzonderheden
In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten dat verdachte ermee bekend was dat PTV Parcom had benaderd om haar aandelen Qurius over te nemen. Ook is niet gebleken dat verdachte wist dat Parcom bezig was met een verkenning om te bezien of de overname van de aandelen Qurius van PTV en AAC een interessante investering zou zijn. Uit het dossier valt voorts niet af te leiden dat het voornemen van Parcom de aandelen Qurius van PTV en ACC over te nemen eerder is ontstaan dan tijdens het investmentsoverleg van Parcom op 18 december 2006 om 11.30 uur. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte in de tijd tussen dit investmentsoverleg en de door hem op die dag verrichte aankoop van aandelen Qurius is geïnformeerd over wat op dat overleg is besproken.
Dat betekent dat de in de tenlastelegging onder het eerste, derde en vijfde gedachtestreepje genoemde bijzonderheden niet zijn komen vast te staan.
Gelet op de e-mail van [persoon 1] van 13 november 2006 (3.1 onder 4), de bijeenkomsten van 22 november (3.1 onder 5) en 13 december 2006 (3.1 onder 6) en de aanwezigheid daarbij van de verdachte, de vermelding van deze bijeenkomsten in de Memo van Parcom met als onderwerp: “chronologie aankoop Qurius belang” (D-1, p. 181 e.v.) en de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 7], in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor 18 december 2006 wel ervan op de hoogte was dat genoemde bijeenkomsten bedoeld waren ervoor te zorgen dat het management van Qurius en Parcom elkaar beter zouden leren kennen en dat verdachte bekend was met de interesse van Parcom in de overname van de aandelen Qurius van PTV en AAC.
De in de tenlastelegging onder het tweede en vierde gedachtestreepje genoemde bijzonderheden zijn dan ook komen vast te staan.
3.3.2 De koersgevoeligheid van de door verdachte verkregen informatie
Bij de beoordeling of deze bijzonderheden koersgevoelige informatie bevatten, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
In de definitie van artikel 46 lid 4 van de Wte1995 wordt voorwetenschap als volgt gedefinieerd:
Voorwetenschap is bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op de rechtspersoon, vennootschap of instelling waarop de effecten betrekking hebben of op de handel in deze effecten, welke informatie niet openbaar is gemaakt en waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de effecten of op de koers van daarvan afgeleide effecten.
Onder koersgevoelige bijzonderheid moet blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel 29827 tot wijziging van de Wte 1995 naar aanleiding van de Europese Richtlijn van 28 januari 2003 worden verstaan:
“informatie waarvan een redelijk handelende belegger waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren”.
Koersgevoeligheid, zoals dit begrip volgens de memorie van toelichting op artikel 46 Wte 1995 moet worden uitgelegd, getoetst aan de hiervoor als vaststaand aangenomen feiten, leidt tot het oordeel dat de bewezen geachte bijzonderheden als koersgevoelig kunnen worden aangemerkt en dat de koersgevoeligheid al op 18 december 2006 bestond zonder dat deze openbaar was gemaakt.
Dit volgt met name uit de volgende omstandigheden:
- Parcom is een 100% dochter van ING en wordt in het algemeen als een belangrijke speler op de financiële markt gezien wordt. [persoon 1] bevestigt dit in zijn e-mail van 13 november 2006 gericht aan de verdachte als volgt: “Zij zijn een lange termijn belegger en hebben relaties die dat ook zijn”.
- Parcom heeft vóór 18 december 2006 laten blijken concrete interesse te hebben in het aandelenpakket van Qurius in handen van PTV en AAC. Deze interesse zou kunnen leiden tot een daadwerkelijke aankoop.
- Parcom zou in totaal ongeveer 20 % van de aandelen Qurius verwerven en hierdoor een belangrijk aandeelhouder van Qurius worden.
Bij de openbaarmaking van alle gegevens over de interesse van Parcom in de aandelen Qurius en de ontmoetingen tussen het management van Parcom en Qurius kon een rationeel handelend belegger tot de slotsom komen dat de Parcom vertrouwen had in en serieuze belangstelling had voor het aandeel Qurius en dat door dat vertrouwen de koers van het aandeel positief zou worden beïnvloed. Daardoor kon hij zijn beleggingsbeslissing mede laten beïnvloeden. De koersgevoeligheid van de informatie staat daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, vast.
3.3.3 Gebruik maken van voorwetenschap
De rechtbank zal bij de beoordeling of verdachte gebruik heeft gemaakt van voorwetenschap, van het volgende toetsingskader gebruik maken.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel 29827 tot wijziging van de Wte 1995 naar aanleiding van de Europese richtlijn wordt over “gebruik maken van” vermeld:
“Een persoon die een transactie pleegt, maakt gebruik van voorwetenschap indien instrumenteel verband bestaat tussen zijn kennis en de transactie die hij verricht.”
In de uitspraak van het HJEG in de zaak Spector Photo Group wordt het volgende opgemerkt over het gebruik maken van voorwetenschap:
54. ... dat het feit dat een primair ingewijde die over voorwetenschap beschikt, met de financiële instrumenten waarop deze betrekking heeft een markttransactie verricht, impliceert dat deze persoon van deze informatie “gebruik maakt” in de zin van artikel 2 lid 1 van richtlijn 2003/6, onder voorbehoud van eerbiediging van de rechten van verdediging en inzonderheid van het recht om dit vermoeden te weerleggen.
61. ... de vraag of een primair ingewijde die over voorwetenschap beschikt, van deze informatie „gebruikmaakt” in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2003/6, moet worden beantwoord op basis van de doelstelling van deze richtlijn, die erin bestaat de integriteit van de financiële markten te beschermen en het vertrouwen van de beleggers te vergroten, dat onder meer berust op de wetenschap dat zij met elkaar op voet van gelijkheid zullen verkeren en dat zij zullen worden beschermd tegen het ongeoorloofde gebruik van voorwetenschap. Alleen gebruikmaking die in strijd is met deze doelstelling, vormt verboden handel met voorwetenschap.
Artikel 2 lid 1 van de Europese Richtlijn luidt als volgt:
„1. De lidstaten verbieden de in de tweede alinea bedoelde personen die over voorwetenschap beschikken om gebruik te maken van deze voorwetenschap door, voor eigen rekening of voor rekening van derden, rechtstreeks of middellijk de financiële instrumenten waarop deze voorwetenschap betrekking heeft te verkrijgen of te vervreemden, of te trachten deze te verwerven of te vervreemden.
De eerste alinea is van toepassing op iedere persoon die in het bezit van die informatie is:
a) vanwege zijn hoedanigheid als lid van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de emittent, of
b) vanwege zijn deelneming in het kapitaal van de emittent, of
c) vanwege het feit dat hij toegang heeft tot de informatie vanwege de uitoefening van zijn werk, beroep of functie, of
d) vanwege criminele activiteiten.
De in dit verband relevant geachte omstandigheden luiden als volgt:
(1) Verdachte heeft op 7 december 2006 een e-mail (opgenomen in de ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegde pleitnota) verzonden aan [persoon 8], voorzitter van de Raad van Commissarissen van Qurius, waarin hij, kort gezegd, vermeldt van plan te zijn op 19 december 2006 aandelen Qurius bij te kopen, omdat door de fusie van Watermark en Qurius daarvoor ruimte zou ontstaan zonder dat hij de aanmerkelijkbelanggrens van 5% zou overschrijden.
(2) Ook uit de mailwisseling van 16 december 2006 (D-6) tussen verdachte, [persoon 2], J. van [persoon 8] en [persoon 9], compliance officer bij Qurius, valt af te leiden dat verdachte in de ruimte die hij door de fusie tussen Qurius en Watermark in zijn aandelenportefeuille kreeg, aanleiding zag aandelen Qurius bij te kopen. Voorts blijkt daaruit dat verdachte de aankoop door een bestuurder van aandelen in het eigen bedrijf na een fusie een sterk signaal vond. In deze mailwisseling geeft [persoon 2] aan dat in beginsel niet kon worden afgeweken van de interne regeling van Qurius waarbij was bepaald dat bestuursleden van Qurius door hen aangekochte aandelen Qurius niet binnen zes maanden na aankoop daarvan mochten verkopen.
(3) In zijn bij de FIOD afgelegde verklaring van 16 maart 2009 (p. 14-17) verklaart verdachte, kort gezegd, dat hij op 18 december 2006 aandelen Qurius heeft gekocht om een positief signaal af te geven vanwege de fusie met Watermark, dat niemand hem de aankoop in relatie met Parcom heeft afgeraden en dat [persoon 2] wel zijn bedenkingen had, maar dat deze op een ander vlak lagen.
(4) Verdachte heeft de aandelen op eigen naam gekocht en deze aankoop aanstonds bij de AFM gemeld.
Verdachte heeft vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven over het voornemen en de reden tot aankoop van aandelen Qurius op 18 december 2006 .
3.3.4 Conclusie
Bij deze stand van zaken, getoetst aan de hiervoor aangehaalde uitspraak van het Europese Hof van Justitie, de memorie van toelichting en de geldende wettelijke bepaling, is de rechtbank – met de verdediging, maar anders dan de officier van justitie – van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verdachte met de aankoop van aandelen Qurius op 18 december 2006 niet de intentie heeft gehad gebruik te maken van zijn voorwetenschap.
Dat betekent dat het tenlastegelegde niet is bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
4. Beslissing
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.E.J.M. Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2010.
Mr. A.E.J.M. Gielen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.