ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8115

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 10-736 en 449906 / KG 10-221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod opgelegd aan vrouw na incident van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Naarden. De vrouw, verzoekster in deze procedure, had een tijdelijk huisverbod opgelegd gekregen na een incident op 24 januari 2010, waarbij de man, haar echtgenoot, de politie had ingeschakeld met de mededeling dat de vrouw hem had gestoken. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd wegens het ontbreken van een kenbare motivering, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat, hoewel het besluit niet goed gemotiveerd was, er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de man opleverde. De rechter heeft daarbij de belangen van de vrouw en haar kinderen afgewogen tegen de veiligheid van de man. De vrouw en man, beiden directeur-grootaandeelhouder van hun ondernemingen, hadden al langere tijd relatieproblemen en de situatie was verergerd door het geweldsincident. De rechter concludeerde dat het tijdelijk huisverbod gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de risico's van verdere escalatie van de situatie. De vrouw had aangevoerd dat er geen ernstig gevaar was, maar de rechter vond dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De proceskosten werden aan de gemeente Naarden opgelegd, die deze aan de vrouw moest vergoeden.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
voorzieningenrechter
zaaknummer 449910/ rekestnummer: FA RK 10-736 en 449906 / KG 10-221
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 2 februari 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
Zitting hebben:
mr. F. Hoogendijk, als voorzieningenrechter,
mr. L.R. Davila Talavera, als griffier.
in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [woonplaats],
gemachtigde mr. A.J.M. Knoef,
(hierna: de vrouw)
en
de burgemeester van de gemeente Naarden, verweerder.
zetelende te Naarden,
(hierna: de verweerder)
in welke zaak mede belanghebbenden is:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. P.L.J. Woesthoff
(hierna: de man)
1. Het procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2010 heeft verweerder aan de vrouw een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de vrouw bij brief van 29 januari 2010 beroep ingesteld.
Tevens heeft de vrouw bij brief van 29 januari 2010 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De vrouw is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw [vertegenwoordiger 1 verweerder] en de heer [vertegenwoordiger 2 verweerder]. Verder zijn verschenen de hulpofficier van justitie de heer N. van Herwaarde en de man, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 2 februari 2010 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb (hierna: Awb) af.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,- en wijst de gemeente Naarden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan de vrouw moet vergoeden.
3. De overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.1 De feiten
Bij de beoordeling van het beroep en het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het verloop
De vrouw en de man wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en zijn daar beiden ingeschreven. Tevens zijn de twee minderjarige kinderen van de vrouw in de woning woonachtig, te weten [kind 1] (10 jaar) en [kind 2] (8 jaar). De man en de vrouw bezitten ieder de helft van de door de man opgerichte ondernemingen en zijn beiden als directeur groot-aandeelhouder in dienst van deze ondernemingen. De man en de vrouw houden kantoor aan huis en hebben in [woonplaats] eveneens kantoorruimte, welke echter thans niet (meer) als zodanig in gebruik is.
De man en de vrouw zijn sinds 18 april 2008 met elkaar gehuwd. Beiden stellen dat zij al enige tijd relatieproblemen hebben.
Op 24 januari 2010 heeft zich in de woning tussen de man en de vrouw een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer. De man heeft hierop de politie gealarmeerd met de mededeling dat de vrouw hem had gestoken dan wel gesneden. De agenten [verbalsant 1] en [verbalisant 2] (hierna: de verbalisanten) zijn naar aanleiding van deze oproep ter plaatse gegaan. Zij hebben beide echtelieden gesproken. De kinderen van de vrouw waren ten tijde van het incident niet in de woning aanwezig, daar zij bij hun vader verbleven.
De verbalisanten hebben op basis van hun bevindingen een mutatierapport opgemaakt. Dit bevindt zich onder de gedingstukken. Hierin is onder meer – kort weergegeven – het volgende vermeld.
De vrouw gaf aan dat zij en haar man een woordenwisseling hadden gehad in de woning en dat zij vervolgens naar buiten was gegaan om een rondje te rijden. Toen de vrouw terug kwam wilde de man haar niet meer binnen laten. Zij ontkende haar man te hebben gestoken dan wel gesneden met een mes. Ook zouden er geen klappen gevallen zijn. Wel gaf de vrouw aan dat haar man een borderlinepatient was.
De man kwam onrustig over. Hij wist zich geen houding te geven en gaf aan rust te willen hebben. Hij verklaarde dat de vrouw hem een mes op zijn keel had gezet en dat zij het mes tevens tegen zijn borst had gedrukt. Vervolgens zou de vrouw met het mes hebben willen steken, hetgeen de man had weten af te weren. Hierdoor heeft hij vier sneetjes opgelopen aan zijn linkerhand. Op het moment dat hem naar het mes werd gevraagd wist de man niet meer met welk mes hij door de vrouw gesneden was, wel dat het een keukenmes was uit het messenblok en dat hij het zelf had schoongemaakt.
Toen de vrouw vervolgens bleef bij haar verhaal twijfelden de verbalisanten sterk aan het verhaal van de man en hadden sterk de indruk dat hij zich genoemd letsel zelf had aangedaan. Omdat de verbalisanten sterk de indruk hadden dat de man last had van een psychische aandoening hebben zij een GGD-arts laten komen om de man te onderzoeken.
Zij hebben vervolgens de vrouw aangehouden ter zake van mishandeling en overgebracht naar het politiebureau.
Tevens hebben de verbalisanten bij de hulpofficier van justitie N. van Herwaarde melding gemaakt van huiselijk geweld.
De hulpofficier van justitie heeft de situatie getoetst in het kader van een eventueel op te leggen huisverbod aan de hand van het daartoe ingevulde Risicotaxatie-instrument (hierna: RiHG), dat bij het bestreden besluit is overgelegd, en de van eerder genoemde verbalisanten verkregen informatie en het proces-verbaal van aanhouding van de vrouw, dat zich niet onder de gedingstukken bevindt.
Hij is tot de conclusie gekomen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de man was, dan wel dat het vermoeden daartoe bestond. Hij is daartoe blijkens het door hem opgemaakte procesverbaal van bevindingen gekomen op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Binnen de relatie zijn er regelmatig conflicten. De frequentie van de conflicten neemt steeds meer toe. Tevens is hierbij de laatste keren door de vrouw fysiek geweld tegen de man gebruikt. Er zijn financiële en zakelijke conflicten tussen de man en de vrouw. De vrouw heeft de man met een keukenmes bedreigd en verwond. De vrouw heeft het keukenmes tegen de keel van de man gezet. Hierop heeft de man de vrouw buitengesloten.
Vervolgens heeft de hulpofficier van justitie aan de vrouw het voornemen meegedeeld haar uit huis te plaatsen en de vrouw in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken.
Hierna heeft de hulpofficier van justitie namens verweerder aan de vrouw het besluit tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod uitgereikt en haar hierover verder geïnformeerd.
De man heeft aangifte tegen de vrouw gedaan ter zake van mishandeling. Hij heeft deze aangifte later ingetrokken.
De vrouw is op 24 januari 2010 aangehouden en verhoord als verdachte. Zij is hierna heengezonden.
Het bestreden besluit en de standpunten
Het bestreden besluit, zoals door de hulpofficier van justitie aan de vrouw uitgereikt, houdt in dat verweerder de vrouw gelast de woning onmiddellijk te verlaten en deze niet te betreden of zich in de omgeving daarvan op te houden, gedurende de periode van 24 januari 2010, 17.45 uur tot 3 februari 2010, 17.45 uur, alsmede een verbod voor hem om met de man contact op te nemen gedurende die periode. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod, Stb 2008, 421, hierna: Wth).
Het bestreden besluit is gegrond op het vermoeden dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de man en een afweging van de belangen van de man en die van de vrouw en de minderjarige kinderen van de vrouw. De gevaarsdreiging vloeit in de visie van verweerder met name voort uit het geweldsincident van 24 januari 2010, alsmede uit de overige informatie zoals in voormelde processen-verbaal en het ingevulde RiHG verwoord, waarvan met name het feit dat de verhouding tussen de man en de vrouw ernstig is verstoord.
De vrouw heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat haar niet duidelijk is welke feiten tot het opleggen van het huisverbod hebben geleid. De vrouw ontkent met een mes te hebben gedreigd of de man met een mes te hebben verwond. Volgens de vrouw heeft de man zelf de snijwondjes veroorzaakt. De politie heeft te weinig onderzoek gedaan naar de toedracht en ten onrechte hetgeen de man verklaarde voor waar aangenomen. Volgens de vrouw claimt de man de vrouw. Zij stelt dat de man lijdt aan een borderlinestoornis. Er was op de bewust zondag geen ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de man.
Daarnaast is de vrouw van mening dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft twee dochters uit een eerdere relatie die eveneens woonachtig waren in de woning, naar school gaan in [woonplaats] en daar ook muziekles en andere activiteiten hebben. De vrouw en de kinderen hebben nu iedere dag vier uur in de auto gereisd om de kinderen naar school te kunnen brengen. De man heeft volgens de vrouw een kantoor in [woonplaats]. Haars inziens had het voor de hand gelegen indien de man naar zijn kantoor was gegaan om daar enige tijd door te brengen.
De man heeft hiertegenover gesteld, dat de vrouw juist de man claimt. Hij ontkent dat hij lijdt aan een psychische aandoening en heeft gesteld dat de door de politie ingeschakelde GGD-arts zulks heeft bevestigd. Hij heeft gepersisteerd bij zijn relaas, zoals hij dat tegenover de politie heeft gedaan. Hij heeft opgemerkt dat de politie foto’s heeft gemaakt van zijn verwondingen, veroorzaakt door het mes. Hij heeft ontkend dat hij die zichzelf heeft aangedaan.
De man heeft verklaard dat hij de aangifte heeft ingetrokken, omdat hij wilde voorkomen dat de kinderen van de vrouw hun moeder anderhalve dag zouden moeten missen ten gevolge van haar detentie.
De man heeft tot slot verzocht dat het huisverbod wordt verlengd.
Het tijdelijk huisverbod is niet verlengd.
3.2 De beoordeling
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning op 24 januari 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten, te weten de man.
De rechter overweegt hierover het volgende.
Verweerder heeft blijkens de overgelegde gedingstukken aan het bestreden besluit met name ten grondslag gelegd de verklaring van de man dat de vrouw hem op zondag 24 januari 2010 tijdens een echtelijke ruzie met een mes had bedreigd en gesneden dan wel gestoken. In het licht van het feit dat de verbalisanten die deze verklaring optekenden twijfelden aan de waarheid van hetgeen de man stelde en gezien het feit dat de vrouw ontkende de man met een mes te hebben verwond is de enkele verklaring van de man als basis voor het bestreden besluit onbegrijpelijk.
De rechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde beginsel dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Op basis van de ter zitting ontvangen toelichting en aanvulling op de gedingstukken is de rechter echter van oordeel dat de hierboven gestelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De volgende overwegingen liggen hieraan ten grondslag.
Ter zitting heeft de hulpofficier van justitie toegelicht, dat de indruk van voornoemde verbalisanten in belangrijke mate werd ingegeven door de stelling van de vrouw, dat de man leed aan een borderline-problematiek in combinatie met de onrustige staat waarin de man verkeerde. Naderhand heeft echter de ter assistentie geroepen GGD-arts geconcludeerd dat geen sporen van een psychiatrisch ziektebeeld te vinden waren, aldus de hulpofficier van justitie. Hierdoor kwam de twijfel volgens de hulpofficier van justitie goeddeels te vervallen. Bovendien zijn messneden op het lichaam van de man aangetroffen. Daarvan zijn foto’s gemaakt. Voorts heeft de hulpofficier van justitie zijn beslissing niet alleen gebaseerd op de verklaringen die tegenover de verbalisanten ter plaatse waren afgelegd, maar mede op de verklaringen welke de man in de aangifte van mishandeling en de vrouw in het verhoor als verdachte van mishandeling hadden afgelegd, alsmede op het proces-verbaal van aanhouding en op de bevindingen van de GGD-arts en de van de verwondingen gemaakte foto’s.
Ter zitting hebben voorts de man en de vrouw beiden hun – uiteenlopende – visie op de toedracht van het incident gegeven.
Het geheel overziend is de rechter van oordeel dat verweerder – in de korte tijdspanne waarin een beslissing als deze ter zake moet worden genomen – in redelijkheid tot het vermoeden heeft kunnen komen dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning een onmiddellijk dreigend gevaar voor de veiligheid van de man opleverde.
De rechter acht niet aannemelijk dat de vrouw de man het mes op de keel heeft gezet en ook op de borst en op de rug, zoals de man heeft gesteld, maar wel dat de vrouw tijdens de ruzie met de man een mes ter hand heeft genomen op zodanige wijze dat de man zich genoodzaakt voelde te trachten haar dat afhandig te maken. Het door de vrouw overgelegde rijtijdenoverzicht staat aan deze weergave van de vermoedelijke toedracht niet in de weg.
Zo’n incident biedt naar het oordeel van de rechter voldoende grond tot het opleggen van een huisverbod. Dit geldt te meer wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat beide echtelieden in toenemende mate onderlinge conflicten hadden. Het risico dat de situatie een volgende keer nog verder zou escaleren is in het licht van het voorgaande geenszins denkbeeldig.
Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden bevoegd kunnen achten tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod.
Dit brengt mee dat verweerder na vernietiging van het bestreden besluit eenzelfde besluit, zij het met verbeterde onderbouwing, zal kunnen nemen. De rechter ziet daarin aanleiding om met het oog op een finale geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb in stand te laten.
Ten aanzien van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod overweegt de rechter het volgende.
Verweerder heeft bij de belangenafweging met name betrokken dat de vrouw twee schoolgaande kinderen onder haar hoede heeft, en dat ook deze kinderen bij vertrek van de vrouw uit de woning op niet minder dan een uur rijden van school, muziekles en andere bezigheden tijdelijk onderdak zouden vinden. Tegenover dit belang heeft verweerder het belang bij het creëren van een afkoelingsperiode door het opleggen van een tijdelijk huisverbod in aanmerking genomen. Daarbij is verweerder uitgegaan van de veronderstelling dat het onmiddellijk dreigend gevaar voor de veiligheid van de man daarin bestond dat de vrouw hem tijdens een conflict met een mes zou bedreigen. Het belang van het voorkomen van zo’n herhaald incident door het creëren van een afkoelingsperiode heeft verweerder groot geacht.
Naar het oordeel van de rechter kan niet worden gezegd dat verweerder aldus niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de gemaakte belangenafweging. Het standpunt van de vrouw dat de voor haar nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel onderschrijft de rechter niet.
Hetgeen van de kant van de vrouw op dit punt is aangevoerd leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is.
De omstandigheid dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven brengt mee dat de vrouw zich ondanks de gegrondverklaring van het beroep aan het huisverbod heeft te houden. De rechter ziet dan ook geen grond om het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe te wijzen.
Het verzoek van de man om te bepalen dat het huisverbod wordt verlengd vindt geen steun in het recht. Het is aan verweerder om te beslissen of een huisverbod wel of niet wordt verlengd, niet aan de rechter.
De gegrondverklaring van het beroep is aanleiding om verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechter bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 437,-) op € 1.311,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal
De griffier.. De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: