ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1640 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een bouwvergunning en de belangenafweging door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een bouwvergunning. De eiseres, de besloten vennootschap Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V., had een bouwvergunning verkregen voor het realiseren van een hotel en kantoorgebouw op een perceel in Aalsmeer. De vergunning was oorspronkelijk verleend aan BAM Projectrealisatie en Beleggingsmaatschappij B.V. en later op naam van eiseres overgeschreven. De gemeente Aalsmeer, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders, heeft de bouwvergunning ingetrokken omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn van 26 weken met de bouwwerkzaamheden was begonnen.

Eiseres heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de intrekking onzorgvuldig was en dat verweerder onvoldoende had afgewogen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan haar was toe te rekenen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de vertraging aan eiseres was toe te rekenen en dat de financiële belangen van eiseres niet in de belangenafweging waren meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning niet verplicht was, maar een bevoegdheid van de gemeente, en dat alle relevante belangen in de afweging betrokken moesten worden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige belangenafweging door bestuursorganen bij het intrekken van bouwvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1640 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
gemachtigde mr. A.R.M. van der Pluijm,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer,
verweerder,
gemachtigde mr. M.J. Drijftholt.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2007, verzonden op 3 december 2007 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende bouwvergunning ingetrokken.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2010.
Namens eiseres is verschenen A.A.M. van den Ingh, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Op 1 april 1986 heeft verweerder een bouwvergunning verleend aan BAM Projectrealisatie en Beleggingsmaatschappij B.V. (BAM) voor het plaatsen van een hotel en kantoorgebouw met expositieruimte op het perceel hoek Lakenblekerstraat/Legmeerdijk te Aalsmeer (de bouwvergunning).
1.2. Op 16 december 2004 heeft eiseres aan verweerder meegedeeld voornemens te zijn in plaats van BAM het vergunde bouwplan op het perceel te realiseren.
1.3. Op 1 februari 2005 heeft verweerder op verzoek van eiseres besloten tot overschrijving van de aan BAM verleende bouwvergunning op naam van eiseres.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder, kort gezegd, overwogen dat eiseres niet binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn van 26 weken met de bouwwerkzaamheden is begonnen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij binnen afzienbare termijn alsnog met de bouw begint. Verder voldoet het bouwplan niet aan de vereisten van het Bouwbesluit 2003. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie Aalsmeer van 3 februari 2009.
1.5. In beroep heeft eiseres, kort gezegd, aangevoerd dat het belang van eiseres bij het in stand houden van de bouwvergunning zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij de intrekking daarvan. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden.
2.2. In artikel 4.1, aanhef en onder a, van de bouwverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk kunnen intrekken, indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Vaststaat dat tot aan de intrekking van de bouwvergunning geen aanvang met de werkzaamheden is gemaakt. Verweerder is op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet dan ook bevoegd om de bouwvergunning in te trekken.
3.2. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 24 mei 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AX4416) is de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting maar een bevoegdheid. Bij hantering van die bevoegdheid moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren ook de (financiële) belangen van de vergunninghouder. In dat kader dient tevens de vraag te worden beantwoord of het niet tijdig gebruik maken van de bouwvergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.
3.3. In bezwaar heeft eiseres – kort gezegd - aangevoerd dat zij niet met de bouwwerkzaamheden is begonnen, omdat zij een conflict had met de aannemer die deze werkzaamheden zou uitvoeren, Bouwbedrijf Regiobouw B.V. (Regiobouw), die in februari 2005 in financiële problemen was geraakt. In het kader van de zogenaamde ‘turnkey overeenkomst’ van 29 december 2004 heeft eiseres de eigendom van het bouwperceel voor de duur van de uitvoering van de werkzaamheden bij Regiobouw onder gebracht. Bonavella Holding B.V, van welk concern eiseres deel uitmaakt, heeft een aantal rechtsmaatregelen genomen tegen Regiobouw, met name gericht op het opnieuw verkrijgen van de eigendom van het bouwperceel. Zodra dat het geval is, zal eiseres de opdracht aan een andere aannemer verlenen. In beroep heeft eiseres een uittreksel uit het kadaster overgelegd waaruit blijkt dat het bouwperceel sinds 30 december 2009 weer in eigendom is van Bever Holding N.V, de moedermaatschappij van eiseres.
3.4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich slechts op het standpunt gesteld dat eiseres tot aan de intrekking van de bouwvergunning geen constructieve handeling heeft verricht. Een afweging over de vraag of het aan eiseres is toe te rekenen dat zij niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de bouwvergunning is door verweerder niet gemaakt. Gelet op de onder 3.2. weergegeven jurisprudentie van de Afdeling, had verweerder de toerekenbaarheid van eiseres bij de belangenafweging dienen te betrekken. Gelet op hetgeen eiseres daaromtrent in bezwaar heeft aangevoerd, zoals onder 3.3. weergegeven, had verweerder daarnaar nader onderzoek moeten doen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
3.5. In het primaire besluit heeft verweerder gesteld dat, ook indien Regiobouw niet in financiële problemen was geraakt, zij te laat met de werkzaamheden zou zijn begonnen. Verweerder heeft dit standpunt verder niet toegelicht. Evenmin is de rechtbank gebleken dat volgens de jurisprudentie van de Afdeling uitstel van bouwwerkzaamheden vanwege problemen met de aannemer, (altijd) voor rekening en risico van eiseres dient te komen, zoals verweerder stelt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook deze motivering het standpunt van verweerder niet kan dragen, zodat zij op grond daarvan geen aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.6. Verweerder heeft verder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van het aangescherpte Bouwbesluit 2003.
3.7. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij in de bezwaarfase, in overleg met verweerder, een plan van aanpak, gedateerd 4 juli 2008, heeft laten opstellen om de bestaande bouwvergunning aan te passen aan de vereisten van het Bouwbesluit 2003.
3.8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een revisie van het bouwplan niet past binnen het systeem van de Woningwet en dat bij een wijziging van het bouwplan altijd een nieuwe bouwvergunning moet worden aangevraagd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is evenwel voor een wijziging van ondergeschikte aard van een bouwplan geen nieuwe bouwaanvraag vereist (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2009, LJ-nummer BK1374). Het alsnog laten voldoen van een bouwplan aan de eisen van het Bouwbesluit, zonder wijzigingen in oppervlakte en uiterlijk van het gebouw, is naar het oordeel van de rechtbank een wijziging van ondergeschikte aard. Ook dit standpunt van verweerder kan het bestreden besluit niet dragen.
3.9. Gelet op de onder 3.2. genoemde jurisprudentie van de Afdeling dient bij de belangenafweging ook het financiële belang van eiseres te worden betrokken. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu de financiële schade volgens verweerder niet aan verweerder te wijten is, deze voor rekening en risico van eiseres dient te komen. Nu verweerder het financiële belang van eiseres niet in de belangenafweging heeft betrokken, is de rechtbank van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit ook op dit punt niet toereikend is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de grond aan de moedermaatschappij van eiseres toebehoort.
3.10. Het feit dat verweerder welwillend heeft gestaan tegenover de plannen van eiseres om het bouwplan aan te passen aan de vereisten van het Bouwbesluit 2003 en daartoe de hoorzitting heeft geschorst, maakt niet dat er sprake is van een ondubbelzinnige schriftelijke toezegging van een daartoe bevoegd persoon waaraan eiseres het vertrouwen mocht ontlenen dat de bouwvergunning niet zou worden ingetrokken als zij het bouwplan zou wijzigen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel.
3.11. Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van détournement de pouvoir. Verweerder trekt volgens eiseres de bouwvergunning in, omdat deze in de weg staat aan het hotelplan in Green Park, waarbij verweerder belang heeft.
Eiseres heeft haar stelling niet onderbouwd. Zij heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder zijn bevoegdheid om de bouwvergunning in te trekken niet uitsluitend gebruikt voor het doel waartoe de wetgever hem die bevoegdheid heeft gegeven.
3.12. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 3.4, 3.9 en 3.10 heeft overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
3.13. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, omdat voor een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres een nader onderzoek en een nieuwe belangenafweging van verweerder nodig is.
3.14. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.E. Nicolai, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2010.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB