RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1707 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A. Caddeo,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Sluijs.
Op 20 april 2009 heeft de rechtbank van eiseres een beroepschrift ontvangen tegen de beslissing op bezwaar van 30 maart 2009 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2010. Eiseres en haar gemachtigde zijn – zonder bericht – niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. De echtgenoot van eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een toeslag voor gehuwden. De echtgenoot van eiseres is op 19 april 2005 overleden. Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft verweerder de WAO-uitkering beëindigd, vanwege het overlijden van de echtgenoot van eiseres.
1.2. Bij besluit van 5 november 2008 (primair besluit I) heeft verweerder een bedrag van € 46.406,54 aan onverschuldigde betaalde WAO-uitkering van eiseres teruggevorderd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat hij over de periode 20 mei 2005 tot en met
31 januari 2008 ten onrechte de WAO-uitkering van de echtgenoot van eiseres heeft uitbetaald.
1.3. Bij besluit van 6 november 2008 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiseres een overlijdensuitkering toegekend. Verweerder heeft de overlijdensuitkering verrekend met het bedrag dat hij vanwege onverschuldigde betaling nog te vorderen heeft.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en primair besluit II ongegrond verklaard.
2. Het wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 53, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering na het overlijden van degene aan wie deze uitkering is toegekend, met ingang van de dag na het overlijden, uitbetaald in de vorm van een overlijdensuitkering aan de langstlevende van de echtgenoten.
2.2. Ingevolge artikel 53, zevende lid, van de WAO wordt het bedrag van de overlijdensuitkering verminderd met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat, over na het overlijden gelegen dagen reeds is uitbetaald.
2.3. Ingevolge artikel 57, eerste lid, van de WAO, voor zover van belang, wordt de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
3. Ten aanzien van de terugvordering
3.1. Niet betwist is dat verweerder na het overlijden van de echtgenoot van eiseres over de periode van 20 mei 2005 tot en met 31 januari 2008 ten onrechte de WAO-uitkering van de echtgenoot van eiseres heeft uitbetaald op de gezamenlijke bankrekening van eiseres en haar overleden echtgenoot.
3.2. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder heeft overwogen is het in overeenstemming met het systeem van de WAO dat een beslissing tot terugvordering als de onderhavige steunt op artikel 57 van de WAO (zie de uitspraak van 21 november 1986, LJN AK7405). Deze bepaling richt zich evenwel slechts tot de persoon aan wie betaling heeft plaatsgevonden, namelijk de uitkeringsgerechtigde. Indien de uitkeringsgerechtigde is overleden, treden de erven en rechtverkrijgenden in de plaats van de overledene. Een besluit tot terugvordering op grond van artikel 57 van de WAO dient zich dan ook te richten aan de uitkeringsgerechtigde, dan wel de erfgenamen van de uitkeringsgerechtigde aan wie de ten onrechte betaalde uitkering is toegevallen (CRvB 4 maart 1985, RSV 1985/195, CRvB 31 mei 1995, LJN AA4481 en CRvB 21 oktober 2009, LJN BK1167).
3.3. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit I, het besluit tot terugvordering uit hoofde van artikel 57, eerste lid, van de WAO, zich richt tot eiseres. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen biedt artikel 57 van de WAO, noch enig ander artikel in deze wet, een basis voor een door het bestuursrecht beheerste rechtsverhouding tussen verweerder en eiseres. Immers, niet eiseres, maar haar echtgenoot was uitkeringsgerechtigde. Er is dan ook geen rechtsgrond op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 57 van de WAO een besluit tot terugvordering jegens eiseres zou kunnen nemen. Een dergelijk besluit is van privaatrechtelijke aard (zie de uitspraak van 10 maart 1999, LJN AA8752). De rechtbank is dan ook van oordeel dat primair besluit I geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I in het bestreden besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3.4. Zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, staat vast dat eiseres erfgenaam is van haar overleden echtgenoot, maar verweerder heeft niet onderzocht of gemotiveerd dat eiseres de enige erfgenaam van haar echtgenoot is en of zij de nalatenschap heeft geaccepteerd (CRvB 6 mei 2003, LJN AI0615). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten voor zover dat ziet op het primaire besluit I.
3.5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op het bezwaar tegen primair besluit I. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
4. Ten aanzien van de verrekening
4.1. Op grond van artikel 53, eerste lid, en onder c, van de WAO maakt eiseres zelfstandig aanspraak op een overlijdensuitkering. Artikel 53, zevende lid, van de WAO schrijft dwingend voor dat verweerder de na het overlijden betaalde uitkering verrekent met de overlijdensuitkering (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 oktober 2009, LJN BK1167).
4.2. Zoals de rechtbank onder 3.1 heeft overwogen staat vast dat verweerder na het overlijden van de echtgenoot van eiseres de WAO-uitkering heeft uitbetaald. Eiseres bestrijdt niet dat het bedrag van de overlijdensuitkering lager is dan het bedrag dat verweerder na het overlijden van haar echtgenoot heeft uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 53, zevende lid van de WAO. Voor een belangenafweging is daarbij geen plaats.
4.3. Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het bezwaar tegen primair besluit II, dient dan ook in stand te blijven. De rechtbank zal het beroep in dit opzicht ongegrond verklaren.
4.4. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van een beroepschrift, wegingsfactor 1. Nu eiseres heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, dient verweerder dit bedrag aan de griffier van de rechtbank te betalen. Verder dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op het bezwaar tegen het primaire besluit I;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het bezwaar tegen het primaire besluit I;
- verklaart het bezwaarschrift tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 322 (zegge: driehonderd tweeëntwintig euro), te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41 (zegge: éénenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB