Beoordeling
6. Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord in de eerste plaats de ontvankelijkheid van VSI betwist. Ook heeft zij aangevoerd dat eisers hebben nagelaten te onderbouwen welke rechtsgrond hun vordering heeft. Na de toelichting van eisers tijdens de comparitie en bij conclusie van repliek is gedaagde op deze verweren niet meer teruggekomen, zodat aangenomen wordt dat zij die niet handhaaft.
7. Het kernpunt van het geschil tussen partijen is de vraag naar de uitleg van art. 2.1.2 van de meergenoemde CAO, in het bijzonder of de uitkering per september 2005 een eenmalig of structureel karakter heeft. Uitgangspunt bij de uitleg van CAO-bepalingen is de door de Hoge Raad ontwikkelde CAO-norm, volgens welke de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst en de toelichting daarop, van doorslaggevende betekenis zijn. Naast een taalkundige uitleg kan ook acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van een bepaalde interpretatie van de bepaling.
8. Eisers kan worden toegegeven dat naar de bewoordingen van het betreffende tekstdeel van art. 2.1.2, de eenmalige uitkering in de plaats lijkt te zijn gekomen van een eerdere structurele salarisverhoging. Die bewoordingen zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil echter niet doorslaggevend. Tegen deze uitleg pleiten verscheidene argumenten van uiteenlopende aard.
9. In de eerste plaats blijkt uit de bewoordingen van hetzelfde tekstdeel ook dat juist geen structurele verhoging per 1 januari 2005 heeft plaatsgehad. Partijen zijn tot een andere regeling gekomen, die onweersproken ook op die wijze is uitgevoerd. Nu volgens dezelfde volzin de eenmalige uitkering dient ter compensatie van een structurele verhoging, is het tekstdeel voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet geheel eenduidig. Hij behoeft daarmee uitleg, hetgeen ertoe leidt dat de context beschouwd dient te worden.
10. In de tweede plaats, in het kader van die context, vermeldt het direct volgende tekstdeel dat de eenmalige uitkering niet meetelt bij de bepaling van de pensioengrondslag. Die bewoordingen wijzen erop dat de uitkering een beperkte strekking had, te weten van een zuiver eenmalige betaling aan de per 30 september 2005 in dienst zijnde werknemers, zonder invloed op andere mogelijke betalingsverplichtingen van gedaagde.
11. In de derde plaats heeft gedaagde gemotiveerd uiteengezet welke belangen zij had bij de eenmalige uitkering. Volgens haar waren de CAO-onderhandelingen complex en betroffen zij uiteenlopende onderwerpen. Indien zij de eenmalige uitkering een wijdere strekking had willen geven, had zij ten behoeve van andere categorieën (ex-)werknemers extra financiële middelen ter beschikking moeten stellen. Dat zou ten koste zijn gegaan van de financiële ruimte voor de eenmalige uitkering, gelet op de totale verplichtingen die gedaagde in het kader van de CAO-onderhandelingen wilde aangaan. Bovendien zouden die middelen een ander, langerlopend en lastiger bepaalbaar, karakter hebben dan die ten behoeve van een enkele betaling.
12. Eisers hebben dit betoog, niet c.q. onvoldoende weersproken. Uit de door eisers ingebrachte verklaring van 3 december 2009 van de heer Vlek, destijds CAO-onderhandelaar van werknemerskant, kan worden opgemaakt dat over de positie van pensioengerechtigden niet is gesproken. Dat geeft steun aan het verweer van gedaagde dat zij daarvoor geen middelen beschikbaar wilde stellen en dat zij die rechtsgevolgen niet beoogde. Dat de pensioengerechtigden mogelijk “vergeten” zijn bij de CAO-onderhandelingen, geeft geen reden om de CAO-bepaling op de door eisers bepleite wijze uit te leggen.
13. De verklaring van Vlek biedt voorts geen toereikende steun voor de belangrijkste peiler van de vordering, dat gedaagde alleen om administratieve- en uitvoeringsredenen instemde met een eenmalige uitkering. Een andere onderbouwing van die stelling hebben eisers niet gegeven: tijdens de comparitie en in de stukken hebben zij zich op het standpunt gesteld zich met name door het meer besproken tekstdeel in art. 2.1.2 van de CAO te hebben laten leiden. In hun context hebben die bewoordingen echter onvoldoende betekenis om aan te kunnen nemen dat de overeengekomen eenmalige uitkering in relevante mate vergelijkbaar is met een structurele salarisverhoging en dat art. 24 lid 1 van het pensioenreglement daarom toepassing verdient.
14. De overige stellingen en verweren behoeven met dit oordeel geen bespreking.
15. Dit betekent dat de vorderingen van eisers worden afgewezen.
16. Gelet op de uitkomst van de procedure worden eisers veroordeeld in de proceskosten.