Parketnummer: 13/421126-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 25 mei 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [woonadres],
gedetineerd in de Justitiële Jeugd Inrichting “Het Amsterbaken” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2010 en 11 mei 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.A. Lont en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T.P. Schut, door de verdachte en door de vader van verdachte, alsmede van hetgeen de kinder- en jeugdpsychiater drs. [persoon 6], de GZ- en Klinisch psycholoog [persoon 7], de gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), [persoon 8] en de gezinsvoogdes van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (het BJAA) mevrouw [persoon 1], naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd –zoals gewijzigd op de terechtzitting van 10 mei 2010- dat
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- zich aan die [slachtoffer] heeft voorgedaan alsof hij zijn excuus wilde aanbieden, waardoor die [slachtoffer] hem heeft binnengelaten en/of
- die [slachtoffer] (van achter) (stevig) heeft beetgepakt en/of beetgepakt gehouden en/of die [slachtoffer] naar de slaapkamer heeft gesleurd en/of op het bed heeft gesleurd en/of getrokken en/of gelegd en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] dreigend heeft meegedeeld dat hij haar zou (dood) schieten, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen en/of haar benen uit elkaar heeft getrokken en/of geduwd en/of
- de onderbroek van die [slachtoffer] heeft gescheurd en/of - zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- zijn penis boven de mond en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of met zijn hand(en) de vagina van die [slachtoffer] heeft betast;
- en/of zijn penis in de richting van de vagina en/of mond van die [slachtoffer] heeft bewogen en/of heeft gepoogd zijn penis en/of de vinger(s) in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] te brengen;
art. 242 jo 45 Wetboek van Strafrecht;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] ([geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
bestaande die ontuchtige handelingen uit het (met de hand/vingers) betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of het houden en/of drukken van de penis tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of het houden van de penis boven de mond en/of het hoofd van die [slachtoffer] en/of
bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid(en) uit
- het stevig beetpakken en beethouden van die [slachtoffer] en/of
- het naar de slaapkamer sleuren en/of het op het bed sleuren en/of trekken en/of leggen van die [slachtoffer] en/of
- het dreigend meedelen dat verdachte haar zal (dood)schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en/of
- het bovenop die [slachtoffer] gaan liggen en/of haar benen (met kracht) uit elkaar trekken en/of duwen en/of
- het (met kracht) uittrekken en/of scheuren van de onderbroek van die [slachtoffer];
art. 246 Wetboek van Strafrecht;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), die [slachtoffer] (van achter) (stevig) heeft beetgepakt en/of beetgepakt gehouden en/of die [slachtoffer] naar de slaapkamer heeft gesleurd en/of op het bed heeft gesleurd en/of geduwd en/of getrokken, (tegen welk geweld die [slachtoffer] zich heeft verdedigd en/of moest verzetten), waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 300 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard. De officier van justitie vindt het bewijs hiertoe in:
- de aangifte van mevrouw [slachtoffer];
- de getuigenverklaring van mevrouw [persoon 2];
- de foto’s van het letsel van mevrouw [slachtoffer] welk letsel ook is geconstateerd bij het onderzoek zedenset;
- de herkenning van verdachte door de buurtregisseur aan de hand van de compositietekening welke is gemaakt op grond van de waarnemingen en het opgegeven signalement door mevrouw [slachtoffer];
- de vingerafdruk(ken) van verdachte op een Fanta blikje wat in de woonkamer van mevrouw [slachtoffer] op tafel is aangetroffen;
- de verwondingen die verdachte bij zijn aanhouding aan zijn handen en aan zijn oren had en die overeen komen met de verklaring van mevrouw [slachtoffer] dat zij de dader hard aan zijn oren heeft getrokken en zich hevig heeft verzet;
- de getuigenverklaring van mevrouw [persoon 3];
- de bloedsporen die op het vest en de jas van verdachte zijn aangetroffen en die met elkaar en met mevrouw [slachtoffer]’s DNA-profiel matchen;
- de uitkomst van het beschadigingsonderzoek van de onderbroek van mevrouw [slachtoffer];
- het in de onderbroek en in de luier van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen sperma dat matcht met verdachte.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft hiertoe verklaard dat mevrouw [slachtoffer] wisselend heeft verklaard met betrekking tot onder meer de kinderen die bij haar aan de deur kwamen, het beeld van de vermoedelijke dader, dat zij verdachte niet herkende op een foto en dat zij wisselend heeft verklaard over waar het gebeuren begon. Dit is mogelijk veroorzaakt door fantasie van mevrouw [slachtoffer] of doordat zij zich heeft vergist in de personen of de dingen die er zijn gepasseerd of de feiten en omstandigheden anders heeft geïnterpreteerd, mede gelet op haar hoge leeftijd van 92 jaar en de paar tia’s die zij heeft gehad, aldus de raadsman.
Verdachte ontkent hetgeen aan hem ten laste is gelegd, alsmede dat hij ooit bij het slachtoffer aan de deur zou zijn geweest. Het is niet onmogelijk dat de vingerafdruk van verdachte op het blikje Fanta in de woning van mevrouw [slachtoffer], het bloed van mevrouw [slachtoffer] op de kleding van verdachte en het sperma van verdachte in de onderbroek en in de luier van mevrouw [slachtoffer] daar op een andere manier terecht zijn gekomen, aldus de raadsman.
Volgens de raadsman blijven er mogelijkheden open die wijzen in een andere richting of een andere jongen die (ook) binnen is geweest. Mogelijkheden die open zijn gebleven, die niet strijdig zijn met de bewijsmiddelen, maar die wel strijdig zijn met een eventuele bewezenverklaring.
De verdachte heeft het aan hem ten laste gelegde ontkend.
Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het door mevrouw [slachtoffer] genoemde bezoek op 22 augustus 2009 op vakantie was in [geboorteland] en dat hij ten tijde van het ten laste gelegde in de moskee op de [adres] was voor het volgen van koranlessen en in het jongerencentrum.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn vingerafdruk(ken), die is/zijn aangetroffen op een blikje Fanta in de woning van het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], mogelijk in de winkel door hem op het blikje Fanta zijn geplaatst, doordat hij het blikje heeft vastgepakt en voorts heeft teruggelegd.
Ten aanzien van de bloedsporen van het slachtoffer op de kleding van verdachte, heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat deze bloedsporen mogelijk op andere wijze op zijn kleding terecht kunnen zijn gekomen, te weten mogelijk door een complot van de buurtregisseur [persoon 4] en de zorgcoördinator van het [school], mevrouw [persoon 5].
Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat in de onderbroek en in de luier van het slachtoffer sperma is aangetroffen dat matcht met zijn DNA-profiel.
De vader van verdachte heeft verklaard dat hij er voor 99% zeker van is dat zijn zoon het ten laste gelegde niet heeft begaan.
De vader begrijpt niet dat bloedsporen van het slachtoffer op de kleding van verdachte kunnen zijn aangetroffen, aangezien het feit op een zaterdag is gepleegd en de kleding van verdachte altijd in het weekend wordt gewassen, terwijl het vest van verdachte pas op woensdag, nadat deze was gewassen, in beslag is genomen.
De vader van verdachte heeft voorts verklaard dat het voor de ouders onbegrijpelijk is te horen dat sperma van verdachte is aangetroffen in de onderbroek en in de luier van het slachtoffer, aangezien bij verdachte nog geen sprake was van een seksuele ontwikkeling. Anders zouden de ouders dit hebben gezien bij het wassen van zijn kleding.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hieronder zakelijk weergegeven feiten en omstandigheden die in de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank begrijpt dat waar in de bewijsmiddelen wordt gesproken over [slachtoffer] wordt bedoeld [slachtoffer].
Op zaterdag 14 november 2009 omstreeks 16.00/ 16.30 uur is de [leeftijd] mevrouw [slachtoffer], geboren [geboortedatum], alleen in haar woning in [adres] in [woonplaats] als lange tijd op haar voordeurbel wordt aangebeld. Wanneer zij het gordijntje opzij schuift, ziet zij een jongen staan die eerder met een groepje kinderen bij haar aan de deur was geweest om snoep te vragen en om geld in te zamelen voor school en die later een paar keer alleen was teruggekomen. Op 22 augustus 2009 was de jongen alleen bij haar aan de deur gekomen. De jongen vertelde haar dat hij op het [school] zat en hij vertelde over zijn ouders. Maar de jongen vroeg toen ook rare dingen aan mevrouw [slachtoffer], zoals of hij haar naakt mocht zien, of hij haar mocht neuken, of hij zich mocht aftrekken in haar aanwezigheid en of zij met hem wilde dansen. Hiervan is destijds melding gemaakt bij de politie. Op 14 november 2009 wil mevrouw [slachtoffer] de deur dan ook niet open doen voor de jongen. Maar wanneer de jongen blijft aanbellen en zegt dat hij haar wat wil vragen en zijn excuses moet aanbieden, opent zij toch haar voordeur. Wanneer mevrouw [slachtoffer] een blikje Fanta voor de jongen pakt, legt de jongen ineens zijn hoofd in haar nek, terwijl hij achter haar staat. Mevrouw [slachtoffer] zegt hierop: “Nou donder op jongen. Wat doe je nu voor gekkigheid! Ga toch zitten! Anders krijg je niks!” De jongen pakt mevrouw [slachtoffer] van achteren beet met zijn beide armen om haar middel. Mevrouw [slachtoffer] denkt op dat moment aan haar borst, die pijnlijk is en er vanwege borstkanker misschien af moet. De jongen sleurt haar mee naar het bed in haar slaapkamer. Mevrouw [slachtoffer] heeft geen kracht meer om dat tegen te gaan en zij komt met haar been tegen het houten bed aan, terwijl de jongen haar vasthoudt met zijn handen aan haar bovenarmen. Mevrouw [slachtoffer] komt achteruit op haar rug dwars op het bed terecht, met haar hoofd bij of tegen de muur en haar benen over de rand van het bed, die door de jongen worden vastgehouden. De jongen staat voor het bed en komt bovenop mevrouw [slachtoffer] liggen, met zijn hoofd ter hoogte van haar hoofd. Hij trekt haar benen uit elkaar, waardoor deze in de lucht steken, wat pijn bij haar doet. Mevrouw [slachtoffer] probeert zich uit alle macht te verzetten. Zij knokt met haar voeten, schopt, pakt de jongen bij zijn armen beet en trekt hem aan zijn oren en zegt: “Donder op”, maar de jongen komt toch tussen haar benen in. De jongen scheurt met één hand de onderbroek van mevrouw [slachtoffer] stuk en drukt zijn penis, die hij uit zijn broek had gehaald, tegen haar vagina. De jongen probeert met zijn penis in haar te komen. De jongen zegt dat hij mevrouw [slachtoffer] wil doodschieten. Ook houdt de jongen zijn penis boven het hoofd en het gezicht van mevrouw [slachtoffer], Tevens zit de jongen met zijn handen aan de vagina van mevrouw [slachtoffer]. Mevrouw [slachtoffer] blijft zich verzetten en blijft de jongen trappen en aan zijn oren trekken. Opeens haalt de jongen zijn broek op, staat op en loopt haar slaapkamer en haar huis uit. Het duurt even voor mevrouw [slachtoffer] kan opstaan, aangezien zij slecht ter been is en een rollator gebruikt. Mevrouw [slachtoffer] voelt zich onteerd, is kotsmisselijk van hetgeen is gebeurd, zij voelt zich vies en zij schaamt zich. Zij gaat naar haar badkamer om haar vagina, haar benen en armen te boenen met zeep en een washand. Haar vagina doet enkele uren later nog pijn. Het schrijnt. Op de plaatsen waar de jongen haar heeft vastgehouden en waar zij haar been heeft gestoten aan het bed, heeft zij grote blauwe plekken, bloeduitstortingen. Dit alles heeft het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], verklaard.
Van het letsel van mevrouw [slachtoffer] zijn foto’s gemaakt , welk letsel overeenkomt met het letsel zoals beschreven in haar aangifte en welk letsel tevens is geconstateerd door forensisch arts/ geneeskundige [persoon 9], tijdens een onderzoek zedendelicten.
Op basis van de informatie die mevrouw [slachtoffer] heeft gegeven is een compositiefoto gemaakt van de dader. Deze compositiefoto is getoond aan de buurtregisseur [persoon 4]. De buurtregisseur ziet onmiddellijk dat deze compositiefoto grote gelijkenissen vertoont met een eerder dat jaar aangehouden verdachte, welke in [adres], gevestigd aan het [adres] te [woonplaats], bij bejaarden wonende op de achtste etage had aangebeld om geld of snoep te vragen. Nadat de buurtregisseur de X-pol registraties heeft doorlopen, ziet hij dat het de verdachte [verdachte], geboren te [geboo[geboorteplaats] ([geboorteplaats]) op [geboortedatum], school [school], betrof. Op 18 november 2009 gaan twee verbalisanten naar de school van verdachte, te weten het [school], om verdachte aan te houden. Vanaf de buitenzijde van het schoolcomplex ziet verbalisant [persoon 10] de verdachte in een afzonderlijke ruimte zitten, waarbij de afstand tussen verbalisant en verdachte maximaal tien meter is. Verbalisant [persoon 10] herkent verdachte ambtshalve van de van verdachte gemaakte compositie-tekening. Na de aanhouding van verdachte lopen de verbalisanten samen met verdachte en een medewerkster van het [school] naar de kapstokken, waar het gestreepte vest en de korte zwarte jas van verdachte hangen. Deze kledingstukken zijn na aankomst op het hoofdbureau van politie in beslag genomen.
Tijdens de verhoren van verdachte worden in het belang van het opsporingsonderzoek vragen gesteld met betrekking tot de verwondingen aan zijn handen en aan zijn oren. Er zijn foto’s van de handen en de oren van verdachte gemaakt. De rechtbank concludeert dat deze verwondingen van verdachte kunnen passen bij de verklaring van mevrouw [slachtoffer], die zegt dat zij zich hevig heeft verzet en dat zij de jongen aan zijn oren heeft getrokken.
Door het Bureau Recherche Expertise is op 14 november 2009 omstreeks 20.30 uur onderzoek ingesteld in een woning op het adres [adres] te [woonplaats], welke woning is gelegen op de vijfde verdieping van het verzorgingstehuis “[adres]”, te weten de woning van mevrouw [slachtoffer]. Op een tafeltje in de keuken van deze woning is een dicht blikje Fanta aangetroffen en in beslag genomen. In de badkamer werd een onderbroek aangetroffen en in beslag genomen. Ten behoeve van het verkrijgen van nader dactyloscopisch onderzoek is het blikje Fanta overgedragen aan de laboranten van Forensische Opsporing van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Mevrouw [persoon 11] heeft verklaard dat zij elke week boodschappen doet voor mevrouw [slachtoffer], waaronder het kopen van blikjes Cola of Fanta. Mevrouw [persoon 11] neemt altijd een sixpack voor haar mee, waarbij de blikjes zijn verpakt in een cellofaan en waarvan de verpakking volledig heel is. Dus waarvan het plastic niet al half open is. De laatste keer vóór 14 november 2009 dat mevrouw [persoon 11] boodschappen deed voor mevrouw [slachtoffer], was op 7 november 2009. Zij denkt dat zij toen ook Fanta had gekocht, aangezien zij de week ervoor Cola had gekocht.
Op het blikje Fanta dat in de woning van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen en in beslag is genomen, zijn twee dactyloscopische sporen aangetroffen. Eén van deze sporen, aangetroffen op de zijkant van het Fantablikje, is identiek aan de afdruk van de linkermiddelvinger van verdachte, aangezien tenminste twaalf dactyloscopische punten van overeenkomst werden waargenomen, zonder onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Het andere spoor, aangetroffen op de bovenste rand van het Fantablikje, komt overeen met de afdruk van de linkerduim van verdachte, aangezien vijf dactyloscopische punten van overeenkomst werden aangetroffen, zonder onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Tevens komt het patroon in het spoor overeen met het patroon van de linkerduim van verdachte. Hieruit kan worden geconcludeerd dat verdachte niet is uit te sluiten als veroorzaker van het spoor op de bovenste rand van het Fantablikje. Gezien de locatie en de stand van de vingerafdrukken op het Fantablikje, kunnen deze alleen op het Fantablikje zijn geplaatst voordat het Fantablikje is verpakt of nadat dit uit de verpakking was.
Gelet op bovengenoemde dient de verklaring van verdachte, dat hij zijn vingerafdruk(ken) mogelijk in de winkel op het blikje Fanta heeft geplaatst, doordat hij het blikje heeft vastgepakt en voorts heeft teruggelegd, naar het oordeel van de rechtbank als onjuist terzijde te worden geschoven.
Het onder verdachte in beslag genomen vest en de jas zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Van het vest zijn twee bloedsporen bemonsterd en veilig gesteld voor een DNA-onderzoek, te weten één op de onderzijde van het rechtervoorpand en één van de onderzijde van de linkermouw. Van de jas zijn twee bloedsporen van de onderzijde van het rechterpand bemonsterd en veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonstering van het spoor op de onderzijde van het rechtervoorpand van het vest en van het DNA in de bemonsteringen van de sporen op de jas zijn DNA-profielen verkregen van een vrouw. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer]. Dit betekent dat het bloed in de bemonsteringen van het spoor op de onderzijde van het rechtervoorpand van het vest en van de sporen op de jas afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het celmateriaal in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurige gekozen vrouw matcht met één van deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Het standpunt van de verdediging, dat deze bloedsporen mogelijk op andere wijze op de kleding van verdachte terecht kunnen zijn gekomen, waarbij verdachte en eerder zijn vader zich op het standpunt hebben gesteld dat dit mogelijk het gevolg kan zijn van een complot tegen verdachte van de buurtregisseur [persoon 4] en de zorgcoördinator van het [school], mevrouw [persoon 5], wordt door de rechtbank verworpen nu de verdediging op geen enkele wijze heeft onderbouwd hoe dit dan zou hebben plaatsgevonden en op welke omstandigheden het gestelde complot is gebaseerd, en de rechtbank dit ook ambtshalve niet kan bedenken.
De in de badkamer van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen en in beslag genomen onderbroek met daarin een luier zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Hierbij is op de luier en op de onderbroek sperma aangetroffen. Deze spermasporen zijn bemonsterd en veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De luier is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Eén bloedmonster is bemonsterd en veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Bij het isoleren van het DNA uit de bemonsteringen van spermasporen op de luier en op de onderbroek is gebruik gemaakt van de differentiële-lysistechniek, waarbij de spermacellen van de overige type cellen (zoals bijvoorbeeld epitheelcellen van de vagina, de penis of de anus) worden gescheiden. Dit resulteert voor elk spermaspoor in twee fracties: een milde-lysisfractie, waarin zich het DNA van de overige cellen bevindt (ook wel aangeduid als fractie van overige cellen) en een stringente-lysisfractie, waarin zich het DNA van de spermacellen bevindt (ook wel aangeduid als spermacelfractie). Van beide fracties wordt vervolgens afzonderlijk getracht een DNA-profiel te bepalen.
Van de spermacelfractie in de luier van het slachtoffer [slachtoffer] is een DNA- hoofdprofiel verkregen dat matcht met verdachte. Dit betekent dat het sperma in de luier van het slachtoffer [slachtoffer] afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonstering is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurige gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Van de spermacelfractie in de onderbroek van het slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen dat matcht met verdachte. Dit betekent dat het sperma in de onderbroek van het slachtoffer [slachtoffer] afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonstering is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurige gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Van de fractie van overige cellen in de onderbroek van het slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zijn van twee personen, waarvan één man. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met dit DNA-mengprofiel. Vanwege deze match en omdat het een bemonstering van de onderbroek van het slachtoffer betreft, wordt aangenomen dat het slachtoffer [slachtoffer] zelf één van de celdonoren van het celmateriaal in de fractie van overige cellen van deze bemonstering is. Onder deze aanname is het DNA-profiel van de tweede (mannelijke) celdonor afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte matcht met dit afgeleide DNA-profiel. Dit betekent dat de fractie van overige cellen van de bemonstering van de onderbroek celmateriaal bevat dat afkomstig is van het slachtoffer [slachtoffer] zelf en eveneens celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonstering is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurige gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de spermasporen die matchen met het DNA-profiel van verdachte mogelijk op andere wijze in de onderbroek en in de luier van het slachtoffer terecht kunnen zijn gekomen, nu de verdediging op geen enkele wijze heeft onderbouwd hoe dit dan zou hebben plaatsgevonden en de rechtbank dit ook ambtshalve niet kan bedenken. Het feit dat de ouders niet op de hoogte waren van de seksuele ontwikkeling van verdachte doet niets af aan het feit dat hier objectief bewijs tegenover staat dat spermasporen die matchen met het DNA-profiel van verdachte zijn aangetroffen in de onderbroek en in de luier van het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer].
De rechtbank schuift de verklaring van verdachte, dat hij ten tijde van het door mevrouw [slachtoffer] genoemde bezoek op 22 augustus 2009 op vakantie was in [geboorteland] en dat hij ten tijde van het ten laste gelegde in de moskee op de [adres] was voor het volgen van koranlessen en in het jongerencentrum, ter zijde. Uit het dossier volgt geen enkele aanwijzing dat verdachte op 22 augustus 2009 in [geboorteland] verbleef. De zorgcoördinator van het [school], mevrouw [persoon 5], heeft verklaard dat de lessen betreffende het schooljaar 2009/2010 op 25 augustus 2009 aanvingen en dat verdachte blijkens de presentielijst de eerste schooldag aanwezig was. De imam van de moskee heeft verklaard dat geen presentielijsten (meer) voor handen waren, doch dat hij met betrekking tot de periode augustus - november 2009 kon verklaren dat het hem bekend was dat verdachte niet alle lessen had gevolgd en dat de ouders van verdachte hierop waren aangesproken. Bovendien heeft verdachte verklaard dat de koranlessen tot 15.00 uur duurden en dat hij daarna nog even naar het jongerencentrum was gegaan, waarna hij om 15.45 uur alleen is weggegaan. Het delict heeft zich pas daarna, omstreeks 16.00/16.30 uur afgespeeld.
Bovendien staat tegenover de verklaring van verdachte een veelvoud aan objectief bewijs tegen verdachte, waaronder vingerafdruk(ken) van verdachte op een blikje Fanta in de woning van mevrouw [slachtoffer], bloedsporen van mevrouw [slachtoffer] op de kleding van verdachte en spermasporen die matchen met het DNA-profiel van verdachte in de onderbroek en in de luier van mevrouw [slachtoffer], zoals bovenstaand genoemd.
Dit laatste geldt ook voor de negatieve fotoconfrontatie op 30 november 2009, waarbij mevrouw [slachtoffer] verdachte niet tussen de aan haar getoonde foto’s herkende. Ook de oudste rechter, die verdachte eerder ter terechtzitting heeft gezien, herkende verdachte niet op de getoonde foto’s uit de foslo-confrontatie. De rechtbank heeft opgemerkt dat de foto van verdachte wat ingedeukt lijkt, waardoor het hoofd van verdachte op de foto wat ronder lijkt dan dit daadwerkelijk is. Bovendien is een herkenning bij een fotoconfrontatie in het algemeen überhaupt moeilijk, aangezien de personen op de andere foto’s geselecteerd worden op hun gelijke uiterlijke verschijningsvorm met de verdachte. Zoals bovenstaand reeds genoemd, staat ook tegenover de negatieve foto herkenning een veelvoud aan objectief bewijs tegen verdachte.
De rechtbank verwerpt evenzeer de stelling van de verdediging dat de leeftijd van het slachtoffer en het feit dat zij diverse TIA’s heeft gehad, in de weg staan aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Zo heeft haar huisarts [persoon 12] verklaard dat mevrouw [slachtoffer] bij de huisarts bekend is met een hoge bloeddruk en een TIA in 2007, verder goed gezond is en geen alzheimer heeft. Twee goede kennissen van het slachtoffer, mevrouw [persoon 3] en mevrouw [persoon 11], hebben verklaard dat mevrouw [slachtoffer] betrouwbaar en scherp is respectievelijk bij en heel erg van de tijd en zeker niet vergeetachtig is.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 november 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en met een andere feitelijkheid [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- zich aan die [slachtoffer] heeft voorgedaan alsof hij zijn excuus wilde aanbieden, waardoor die [slachtoffer] hem heeft binnengelaten en
- die [slachtoffer] van achter stevig heeft beetgepakt en beetgepakt gehouden en die [slachtoffer] naar de slaapkamer heeft gesleurd en op het bed heeft gesleurd en
- daarbij die [slachtoffer] dreigend heeft meegedeeld dat hij haar zou doodschieten en
- bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen en haar benen uit elkaar heeft getrokken en
- de onderbroek van die [slachtoffer] heeft gescheurd en zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gedrukt gehouden en
- zijn penis boven het hoofd van die [slachtoffer] heeft gehouden en met zijn handen de vagina van die [slachtoffer] heeft betast;
- en zijn penis in de richting van de vagina van die [slachtoffer] heeft bewogen en heeft gepoogd zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1. De rapportages betreffende verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 20 november 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van:
- Een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte d.d. 27 april 2010, opgemaakt door drs. [persoon 6], kinder- en jeugdpsychiater;
- Een aanvullend psychologisch onderzoek Pro Justitia bij eerdere PJ-rapportage d.d. 23 januari 2010 betreffende verdachte, d.d. 13 april 2010, opgemaakt door [persoon 7], GZ- en Klinisch psycholoog;
- Een psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte d.d. 23 januari 2010, opgemaakt door [persoon 7], GZ- en Klinisch psycholoog;
- Een Pro Justitia rapport betreffende verdachte d.d. 14 januari 2010 opgemaakt door [persoon 13], kinder- en jeugdpsychiater;
- Een schriftelijk advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 mei 2010, opgesteld door [persoon 8], gedragsdeskundige;
- Een briefrapport basisonderzoek IVS van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 19 november 2009;
- Een Rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 12 augustus 2009;
- Een Rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 11 juni 2009;
- Een Rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 november 2008.
De kinder- en jeugdpsychiater drs. [persoon 6] komt in zijn rapport d.d. 27 april 2010 onder meer tot de volgende bevindingen.
Verdachte is een jongen die sinds een aantal jaren toenemend problemen heeft om normaal te functioneren binnen voornamelijk het tweede en het derde milieu. In het eerste milieu worden beperkt problemen aangegeven, maar lijken ouders ook een deel van de problemen buiten verdachte zelf te leggen en, net als verdachte zelf, deze neer te leggen bij falende hulpverlening, falende scholing, falende regelgeving en falende professionals. Er is een sterke neiging tot projectie en externalisatie binnen de systemische context.
Uit de diverse stukken, de eerdere delictsgeschiedenis en de schoolinformatie blijkt dat verdachte in wisselende mate grensoverschrijdend gedrag vertoonde, waarbij diverse sociale normen of regels werden overtreden. Er was sprake van liegen, zich niet houden aan afspraken, diefstal, betrokkenheid bij vechtpartijen, grensoverschrijding richting vrouwelijke leeftijdsgenoten, vernieling van materie en een kort lontje. Verdachte wordt verder omschreven als een jongen die al op de basisschool het idee had dat anderen het op hem gemunt hadden en die ook in de huidige presentatie het idee heeft dat een groot deel van de huidige problemen voortkomen doordat anderen hem niet goed gezind zijn. Deze personen worden hierbij sterk gedevalueerd. Het is de vraag of dit gedrag en dit denken niet deels samenhangt met de wijze waarop verdachtes vader de buitenwereld beleeft. Ook bij de vader van verdachte valt het op dat hij een deel van de problemen rondom zijn zoon bagatelliseert en een deel vooral wijt aan de omgeving. Daarnaast denkt de vader van verdachte dat zijn zoon gewoon pech heeft en dat hij wordt vervolgd voor iets dat hij niet heeft gedaan, waarbij de vader een complottheorie noemt. De vader doet er veel aan om zijn zoon in bescherming te nemen tegen de buitenwereld, waarbij een sterke neiging bestaat tot het ongedaan maken en het herschrijven van feiten.
Al met al is er een zeer zorgelijke ontwikkeling, zeker omdat verdachte geen duidelijke en gestructureerde vrijetijdsbesteding heeft en tot nu toe frequent van school is gewisseld waarbij op elke school zorgelijke situaties zijn ontstaan. Eerdere begeleiding en hulpverlening hebben maar beperkte en tijdelijke verbetering gegeven.
Er zijn in het onderhavige onderzoek onvoldoende aanwijzingen voor een stemmingsstoornis, voor een psychotische stoornis of een stoornis binnen het autistische spectrum. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen dat de problematiek in sterke mate samenhangt met hechtingsproblematiek, pedagogische verwaarlozing of met een duidelijke cognitieve beperking en overvraging op dit vlak in de afgelopen jaren.
Er zijn vooral aanwijzingen dat verdachte kenmerken vertoont van een zich ontwikkelende gedragsstoornis. Er zijn op het moment van het onderzoek voldoende kenmerken om tot een daadwerkelijke classificatie te komen, te weten een gedragsstoornis niet anderszins omschreven. Dit wil zeggen dat verdachte een beeld vertoont waarbij er significante beperkingen zijn in het functioneren, maar waarbij verdachte niet voldoet aan de criteria van een gedragsstoornis in engere zin. De gedragsstoornis niet anderszins omschreven was ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte aanwezig.
Omdat verdachte het delict ontkent, was het voor de kinder- en jeugdpsychiater niet mogelijk om een goede forensische beschouwing te geven met betrekking tot de problematiek van verdachte en het delict en de relatie tussen beide, almede om een uitspraak te doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, om een uitspraak te doen over welke factoren voorkomend uit de stoornis van verdachte van belang kunnen zijn voor de kans op recidive en welke andere factoren en condities hierbij in ogenschouw moeten worden genomen. Het is echter evident dat verdachte een jongeman is met gedragsproblemen, die een zeer zorgelijke ontwikkeling heeft doorgemaakt in de afgelopen jaren. De aard van de tenlastelegging is echter sterk afwijkend van de eerdere delictsgeschiedenis, waardoor geen goede beschouwing kan worden gegeven.
Ten aanzien van de ontkenning door verdachte kan wel gesteld worden dat verdachte eerder in staat is geweest zijn aandeel in een delict te ontkennen of te bagatelliseren. Los van de schuldvraag ligt het dus in het vermogen van verdachte om de waarheid te verdraaien of te ontkennen. Gevoelens van schaamte, loyaliteit naar en beïnvloeding door zijn familie zouden hierin ook een aandeel kunnen hebben.
Gelet op de ontkenning van verdachte kan de kinder- en jeugdpsychiater geen duidelijke aanbeveling geven met betrekking tot preventie van recidive en het hierbij meest passende juridische kader in strafrechtelijke zin. Indien de rechtbank verdachte schuldig verklaard aan het hem ten laste gelegde, dan is geen duidelijk advies in strafrechtelijke zin te geven.
Verdachte heeft in ieder geval een sterke behoefte aan kadering en begrenzing door scholing op maat. De systemische context is daarnaast ook van belang, waarbij het belangrijk is om met de vader van verdachte een samenwerkingsrelatie op te bouwen. De ouders van verdachte zullen moeten worden ondersteund in hun pedagogiek om verdere deraillering te voorkomen. Er is op dit moment een ondertoezichtstelling, in welk kader diverse mogelijkheden zijn voor ondersteuning en begeleiding. Gezien het totale beeld lijkt Functional Family Therapy (FFT) in eerste instantie een goede ingang.
De GZ- en Klinisch psycholoog [persoon 7] komt in haar aanvullend rapport d.d. 13 april 2010 onder meer tot de volgende bevindingen.
Verdachte is een jongen met een gemiddelde intelligentie, die beneden zijn niveau kan presteren als hij zelfstandig opgaven moet maken en hij niet wordt aangemoedigd vanuit interactie met een begeleidende persoon. Deze afhankelijke instelling lijkt samen te hangen met een opvoeding waar verdachte vanuit de Turkse cultuur en het Islamitisch geloof sterk beïnvloed wordt en waarin verdachte geen vragen mag stellen, maar moet aannemen wat er wordt gezegd. Zo is ook de relatie tussen vader en verdachte te typeren: vader controleert en corrigeert zijn zoon voortdurend. De vader van verdachte legt de oorzaak voor het lastige schoolgedrag van verdachte vooral bij de schoolautoriteiten, waarbij de vader ook irrationele uitspraken doet over de zorgcoördinator, namelijk dat zij met de bloedvlekken van het slachtoffer op de kleding van verdachte te maken zou hebben. Mogelijk dat de opvoedingsstijl thuis, waarbij de oorzaak voor alle gedragsproblemen in de buitenwereld (school, buurtregisseur) wordt gelegd, heeft geleid tot kinderlijk regressief gedrag van passief verzet, loochenen en zich van de domme houden bij verdachte, waardoor de woede van vader naar de autoriteiten buitenshuis gaat.
Op de vragenlijsten komt verdachte naar voren als een sterk problematische jongen met veel kenmerken van een depressie. Op de klachtenvragenlijst geeft verdachte ernstige inslaap- en doorslaapproblemen aan, die ook door de groepsleiding van het Amsterbaken gemerkt worden, welke samenhangen met piekeren en een grote mate van innerlijke spanning en woede. Verdachte geeft aan sterke sociale en vrij flotterende angsten te hebben (dit zijn angsten, die niet aan specifieke situaties gebonden zijn, maar meer een angstige grondtoon onder verdachtes stemming is). Verdachte heeft sterke woedegevoelens, voelt zich snel in zijn eer aangetast en de kan deze krenking niet goed uitspreken, maar dit leidt tot opgekropte spanningen, die zich in plotseling heftig gedrag kunnen ontladen.
Verdachte lijkt niet aan een autistiforme stoornis te lijden.
Als diagnose is te stellen dat symptomen als veelvuldig hoofdpijnklachten, slecht slapen, moeheid, veel eten, bij spanning roffelen, zich uit interacties terugtrekken wijzen op een depressie met motorische onrust als gevolg van de detentie. Deze onrust (roffelen) is onvoldoende om te spreken van een obsessieve-compulsieve stoornis, waarvoor meerdere symptomen ontbreken.
De door de basisschool en het VMBO beschreven hinderlijke gedragingen kunnen met de gegevens uit de justitiële documentatie gezien worden als een sterk negatieve, onhandige manier van zich presenteren, aandacht vragen en contact zoeken.
Verdachte is een aantal keer met politie en justitie in aanraking gekomen, maar ter terechtzitting ook een aantal keer vrijgesproken. Dit heeft woede bij de vader van verdachte opgeroepen tegen de politie en de school, wat door de nauwe band tussen vader en zoon op verdachte kan zijn overgedragen en wat verdachtes negatieve, oppositionele gedrag buitenshuis versterkt kan hebben. Naast de depressieve klachten kunnen verdachtes gedragingen buitenshuis, op straat, op school en binnen het Amsterbaken gediagnosticeerd worden als een Oppositioneel- Opstandige Gedragsstoornis, welke al langer dan zes maanden voorafgaand aan dit onderzoek aanwezig was, dus ook ten tijde van het ten laste gelegde. De symptomen hiervan zijn onder andere drift, vaak ruzie met volwassenen, anderen vaak opzettelijk ergeren, zich niet voegen naar verzoeken of regels van volwassenen, de anderen vaak de schuld geven van eigen fouten of wangedrag, boos en gepikeerd zijn, hatelijk en wraakzuchtig. Meerdere keren wordt van verdachte gezegd dat hij explosief woedend kan reageren. Verdachtes gedragingen en keuzes werden ten tijde van het ten laste gelegde door deze ziekelijke stoornis beïnvloed, maar deze ziekelijke stoornis (de Oppositioneel- Opstandige Gedragsstoornis) verklaart het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard, niet.
Het gedrag van verdachte voor en tijdens de detentie evenals de Pro Justitia onderzoeken geven volgens de GZ- en Klinisch psycholoog onvoldoende aanknopingspunten dat het ten laste gelegde, indien bewezen, hieruit kan worden verklaard.
Verdachte beschikt over een intact vermogen om goed en ongewenst gedrag te kunnen onderscheiden, als handelt hij daar niet altijd naar. De gewetensvorming lijkt intact te verlopen.
Over de toerekeningsvatbaarheid inzake de huidige tenlastelegging is gelet op de ontkenning van verdachte geen uitspraak te doen. Wat het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst zou kunnen zijn, is eveneens niet te zeggen. De heftige, gewelddadige fantasieën bij de TAT projectietest hoeven niet te leiden tot daden. Door het herhaald ontkennen van het ten laste gelegde is hierover geen uitdiepend gesprek met verdachte mogelijk geweest. Het op rustige toon ontkennen van de tenlastelegging en niet laten blijken geschokt te zijn van het ernstige en bizarre ten laste gelegde seksueel geweldsdelict is opmerkelijk. Vanwege het niet kunnen vaststellen van een eventueel verband tussen de stoornis en het ten laste gelegde is geen antwoord te geven op de vraag welke factoren voortkomend uit de stoornis van verdachte van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. Vanwege de ontkenning door verdachte van het ten laste gelegde kunnen geen aanbevelingen worden gegeven met betrekking tot preventie van recidive en het hierbij meest passende juridische kader.
De ondertoezichtstelling van verdachte en de eerder door de Bascule geadviseerde gezinstherapie (FFT) vindt de GZ- en Klinisch psycholoog passend bij de zorgelijke ontwikkeling van verdachte en worden dan ook door haar ondersteund. Afhankelijk van de resultaten van deze begeleiding kunnen, indien nodig, eventueel verdergaande maatregelen worden genomen.
De gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming [persoon 8] stelt in het schriftelijk advies d.d. 7 mei 2010 onder meer het volgende.
Kern van de zorg van de Raad is of een ambulante aanpak, met name indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, haalbaar is en of dit voldoende aanknopingspunten biedt om zicht te krijgen op de oorzaken van het gedrag van verdachte. De Raad heeft zorgen of dit voldoende is om de ontwikkeling van verdachte ten positieve te beïnvloeden, zodanig dat de kans op herhaling geminimaliseerd wordt.
6.2. De standpunten en adviezen van de deskundigen ter terechtzitting
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen ter terechtzitting door de kinder- en jeugdpsychiater drs. [persoon 6], de GZ- en Klinisch psycholoog [persoon 7], de gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming [persoon 8] en de gezinsvoogdes van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam mevrouw [persoon 1], naar voren is gebracht.
De kinder- en jeugdpsychiater drs. [persoon 6] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat onderhavige zaak een zeer lastige zaak is, betreffende een zeer ernstig delict, met een zeer jonge verdachte, waarbij geen zicht is verkregen op de onderliggende motivaties van verdachte, indien bewezen verklaard. Verdachte was en is in ieder geval licht verminderd toerekeningsvatbaar vanwege de bij hem aanwezige gedragsstoornis niet anderszins omschreven. Echter, niet valt te zeggen in hoeverre de toerekeningsvatbaarheid een rol heeft gespeeld met betrekking tot het delict, indien bewezen verklaard. Het feit kan niet vanuit de gedragsstoornis of eerdere delicten van verdachte worden verklaard. De kans op recidive van een soortgelijk delict is op grond van de thans aanwezige informatie niet goed in te schatten, doch lijkt klein te zijn. De kinder- en jeugdpsychiater kan dientengevolge geen aanbevelingen doen in strafrechtelijke zin. In ieder geval is het van belang dat een systemische behandeling, zoals Multi Systeem Therapie (MST) zal plaatsvinden. Wanneer dit niet voldoende blijkt te zijn, zal langduriger behandeling in het civielrechtelijke kader kunnen plaatsvinden. De kinder- en jeugdpsychiater is van mening dat een klinische observatie van verdachte door bijvoorbeeld het Forensisch Consortium Adolescenten (ForCa) een zinvolle stap zou zijn en dat dit zeker een bijdrage zou kunnen leveren aan het verkrijgen van een duidelijker strafrechtelijk advies.
De GZ- en Klinisch psycholoog [persoon 7] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat verdachte lijdt aan een Oppositioneel- Opstandige Gedragsstoornis en een depressie in reactie op zijn detentie. Vanwege verdachtes stellige ontkenning van het ten laste gelegde, kan niets worden gezegd over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het delict. Vanwege de bij verdachte aanwezige Oppositioneel- Opstandige Gedragsstoornis en de verbondenheid van verdachte aan de Turkse cultuur door middel van de invloed die de vader op verdachte heeft, is verdachte in ieder geval verminderd toerekeningsvatbaar. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, kan mogelijk sprake zijn van een soort culturele eerwraak, waarbij verdachte het slachtoffer heeft willen onteren vanwege een eerdere vernedering van verdachte in [adres] in juni 2009. Anderzijds is het ook mogelijk dat het feit toch meer vanuit der persoon van verdachte en zijn eventuele pathologie voortkomt. Naar het zich thans laat aanzien lijkt, indien bewezen verklaard, eerder sprake te zijn van een zeer ernstig incident, dan dat dit is verankerd in de onderliggende pathologie van verdachte. Dientengevolge lijkt de kans op recidive van een dergelijk delict niet groot te zijn. De GZ- en Klinisch psycholoog heeft haar voorkeur uitgesproken voor een systemische behandeling met individuele aspecten. Indien de ouders geen “toestemming” geven voor behandeling, zal behandeling van verdachte moeilijk worden, vanwege de sterke indoctrinatie door de vader van verdachte. Een klinische observatie van verdachte door bijvoorbeeld ForCa kan mogelijk meer informatie geven omtrent de karakterpathologie van verdachte, indien aanwezig.
De gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming [persoon 8] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat, indien het feit bewezen wordt verklaard, sprake is van een zeer ernstig delict, dat niet goed valt te begrijpen. Het motief van verdachte is onduidelijk. Dientengevolge kan thans geen inschatting worden gemaakt met betrekking tot de recidivekans. De Raad is van mening dat reeds langere tijd sprake is van een zorgelijke ontwikkeling bij verdachte met zowel internaliserende als externaliserende problematiek, hetgeen niet gemakkelijk behandeld kan worden. De Raad maakt zich zorgen of ambulante behandeling voldoende zal zijn. Bovendien is verdachte bij MST of FFT zeer afhankelijk van de medewerking van zijn ouders. De Raad maakt zich tevens zorgen om de identiteitsontwikkeling van verdachte en of verdachte, indien het feit bewezen zal worden verklaard, verantwoordelijkheid kan nemen voor het delict en kan worden behandeld, zolang verdachte in de nabijheid van zijn vader verkeert. De Raad vraagt zich af of observatie van verdachte door bij ForCa wel de duidelijkheid zal bieden waar iedereen behoefte aan heeft. De Raad stelt zich op het standpunt dat een langere behandeling van verdachte in bijvoorbeeld een forensisch-psychiatrische jeugdkliniek meer recht zal doen aan het delict en de problematiek van verdachte dan een ambulante behandeling.
De gezinsvoogdes van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (het BJAA) mevrouw [persoon 1] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat indien het feit bewezen wordt verklaard, het BJAA van mening is dat het om een zeer ernstig delict gaat, waar verdachte voor behandeld dient te worden. Deze behandeling zou dan niet dienen plaats te vinden in het ambulante kader, aangezien dit onvoldoende waarborgen zal bieden voor verdachte. Indien thans onvoldoende duidelijk is waar de behandeling van verdachte uit zou dienen te bestaan, kan het BJAA zich vinden in een klinische observatie van verdachte door ForCa.
6.3. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) voor de duur van twee jaren zal worden opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte klinisch zal worden geobserveerd door ForCa, alvorens een beslissing zal worden genomen omtrent de op te leggen straf en/of maatregel aan verdachte.
6.4. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair, indien die de rechtbank toch tot een bewezenverklaring zal komen, bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis zal worden opgelegd, met daarbij wellicht een voorwaardelijk deel, met daaraan gekoppeld de door de deskundigen geadviseerde gezinstherapie, welk voorwaardelijk deel ook buiten beschouwing gelaten kan worden, gelet op de ondertoezichtstelling van verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat indien de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaard acht en ambulante behandeling aan hem zou opleggen, hij daaraan zou meewerken. Indien de rechtbank een observatie van verdachte door ForCa noodzakelijk zou achten, zou verdachte dat niet leuk vinden. Misschien dat daar wat uit zou komen, aldus verdachte.
De vader heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat indien zijn zoon het ten laste gelegde feit heeft begaan, hetgeen de vader niet gelooft, zijn zoon beter nu geholpen kan worden dan wanneer hij twintig jaar oud is.
6.5. Het oordeel van de rechtbank
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank acht zich thans onvoldoende voorgelicht omtrent de persoonlijkheid en de strafbaarheid van verdachte.
De kinder- en jeugdpsychiater drs. [persoon 6] en de GZ- en Klinisch psycholoog [persoon 7] hebben moeite met het formuleren van een strafadvies, vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte en het feit dat zij de stoornis van verdachte en de eerdere delicten van verdachte niet in verband kunnen brengen met het onderhavige delict. De GZ- en Klinisch psycholoog heeft geopperd dat sprake kan zijn van meerdere scenario’s als motief voor verdachte, zoals enerzijds de mogelijkheid van een soort culturele eerwraak en anderzijds de mogelijkheid dat het feit toch meer vanuit der persoon van verdachte en zijn eventuele pathologie voortkomt. De kinder- en jeugdpsychiater en de GZ- en Klinisch psycholoog adviseren een ambulante systeembehandeling.
De gedragsdeskundige van de Raad [persoon 8] maakt zich zorgen of ambulante behandeling van verdachte voldoende zal zijn en heeft zich op het standpunt gesteld dat een langere behandeling van verdachte in bijvoorbeeld een forensisch psychiatrische jeugdkliniek meer recht zal doen aan het delict en de problematiek van verdachte.
De gezinsvoogdes van het BJAA mevrouw [persoon 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling bij een bewezenverklaring niet zou dienen plaats te vinden in het ambulante kader, aangezien dit onvoldoende waarborgen zal bieden voor verdachte.
Gelet op de ernst van het feit, de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden die thans nog bestaan en de zeer jeugdige leeftijd van verdachte acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte klinisch zal worden geobserveerd door ForCa, teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de persoonlijkheid en de motieven van verdachte, zijn toerekeningsvatbaarheid, de recidivekans en het strafadvies. Bij het te formuleren advies dient rekening te worden gehouden met dit tussenvonnis.
De rechtbank verzoekt de rechter-commissaris dientengevolge een bevel tot overbrenging van verdachte ter observatie door ForCa ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering te verlenen.
Het onderzoek ter terechtzitting zal in verband daarmee dienen te worden hervat.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde een bevel tot overbrenging van verdachte ter observatie door ForCa ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering te verlenen en voorts al datgene te doen wat deze in het belang van het onderzoek acht.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de terechtzitting van 23 augustus 2010 om 9.00 uur.
Beveelt de oproeping van verdachte en de ouders van verdachte tegen voornoemd tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.I. Heyning en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Scholten, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2010.