ECLI:NL:RBAMS:2010:BM3899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-415027-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Putatief noodweer en putatief noodweerexces bij geweld tegen politieagenten tijdens aanhouding van verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig voorval waarbij zijn zoons door politieagenten werden aangehouden. De verdachte, zelf politieman, werd midden in de nacht gewekt door het hulpgeroep van zijn zoons, die in gevecht waren met twee geüniformeerde politieagenten. In een impulsieve reactie stormde de verdachte naar buiten en duwde een agent door de ruit van de voordeur, zonder zich te realiseren dat het om politieagenten ging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een hevige gemoedsbeweging bevond en dat zijn handelen verontschuldigbaar was. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte dacht dat zijn zoons in gevaar waren en dat hij hen moest helpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was voor de tenlastegelegde feiten, omdat hij niet had beseft dat hij met politieagenten te maken had. De vordering van de benadeelde partijen werd afgewezen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

+
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/415027-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 april 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2010 en 8 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kleene-Krom en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.J.M. Mohrmann naar voren heb-ben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 december 2008 te Hilversum, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) ambtena(a)r(en), te weten [persoon 1] (hoofdagent bij de regiopolitie Gooi en Vechtstreek, wijkteam Hilversum Centrum/Oost) en/of [persoon 2] (hoofdagent bij de regiopolitie Gooi en Vechtstreek, wijkteam Hilversum Centrum/Oost),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar die [persoon 1] en/of [persoon 2] is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [persoon 1] en/of [persoon 2] eenmaal of meermalen (met kracht) in/op/tegen de rug, in elk geval in/op/tegen het lichaam van die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
- die [persoon 1] en/of [persoon 2] eenmaal of meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd van die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
- die [persoon 1] eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen een/de be(e)n(en), in elk geval op/tegen het lichaam van die [persoon 1] heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- die [persoon 1] eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam heeft/hebben geduwd, ten gevolge waarvan die [persoon 1] door een/de glazen beraming van een/de (voor)deur (van perceel [perceel]) is gedrukt/gevallen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 december 2008 te Hilversum, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk(een) ambtena(a)r(en), te we-ten [persoon 1] (hoofdagent bij de regiopolitie Gooi en Vechtstreek, wijkteam Hilversum Centrum/Oost) en/of [persoon 2] (hoofdagent bij de regiopolitie Gooi en Vechtstreek, wijkteam Hilversum Centrum/Oost), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/hun bediening, heeft/hebben mishandeld, bestaande die mishandeling uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in/op/tegen de rug, in elk geval in/op/tegen het lichaam van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
- eenmaal en meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) trappen en/of schoppen op/tegen een/de be(e)n(en) en/of op/tegen het lichaam van die [persoon 1] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) duwen op/tegen het lichaam van die [persoon 1], ten gevolge waarvan die [persoon 1] door een/de glazen beraming van een/de (voor)deur (van perceel [perceel]) is gedrukt/gevallen
waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2008 te Hilversum, in elk geval in Nederland opzettelijk, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), (te weten [persoon 1] en/of [persoon 2]), een zekere [zoon 3] en/of [zoon 1] en/of [zoon 2] als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer (op heterdaad ontdekt[e]) strafba(a)r(e) feit(en) had(den)
aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde deze verdachte(n) ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, met geweld die [persoon 1] en/of [persoon 2] eenmaal of meermalen (met kracht) in/op/tegen de rug en/of op tegen het hoofd, in elk geval in/op/tegen het lichaam van die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft gestompt en/of geslagen en/of die [persoon 1] eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen een/de be(e)n(en), in elk geval op/tegen het lichaam van die [persoon 1] heeft getrapt en/of geschopt en/of
die [persoon 1] eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam heeft geduwd (om te verijdelen, dat genoemd(e) perso(o)n(en) werd(en) opgebracht) en aldus het wegvoeren van genoemd(e) perso(o)n(en) door eerstgenoemde politieambtena(a)r(en) heeft belet, belemmerd of verijdeld;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vaststaande feiten
Hierna wordt verdachte ook wel als [verdachte] of als ‘vader’ aangeduid. Zijn zonen [zoon 1], [zoon 2] en [zoon 3], medeverdachten in deze zaak, worden als [zoon 1], [zoon 2] en [zoon 3] aangeduid.
Op 28 december omstreeks 5.00 uur komt een melding binnen bij de politie dat een getuige heeft gezien dat vier jongens een kassa uit een winkel in Hilversum hebben meegenomen. Verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] komen ter plaatse aan. Rond 5.11 uur worden zij aangesproken door de getuige, die [persoon 3] blijkt te heten. [persoon 3] verklaart dat de vier daders, vermoedelijk van buitenlandse afkomst, van wie drie in het donker gekleed en één in een groene driekwart jas en een witte pet, de [straat 1] zijn ingelopen. Na een korte zoektocht in de nabije omgeving zien [persoon 1] en [persoon 2] een jongen met een groene driekwart jas en witte pet lopen. De jongen wordt door [persoon 2] en [persoon 1] aangehouden. Hij blijkt [persoon 4] te heten en hij verklaart dat hij op zoek is naar zijn vrienden. [persoon 4] vertelt verder dat een van zijn vrienden [zoon 3] heet. Op het politiebureau blijkt uit het Bedrijfs Processen Systeem (BPS) dat [zoon 3], voornaam [zoon 3], meermalen met justitie en politie in aanraking is geweest voor inbraak en diefstal. Ook blijkt dat verscheidene van deze activiteiten door [persoon 4] en [zoon 3] samen zijn gepleegd. [zoon 3] woont op de [adres]. Deze bevindingen worden aan [persoon 1] en [persoon 2] doorgegeven.
[persoon 1] en [persoon 2], in uniform gekleed en rijdend in een opvallende politieauto, zijn rond 5.48 uur ter plaatse op de [adres]. Zij zien drie jongens in donkere kleding ter hoogte van de woning van [verdachte] de straat oversteken. [persoon 1] en [persoon 2] parkeren de politiewagen voor de woning. Zij vragen de jongens naar hun naam en hun identiteitsbewijs. Alleen [zoon 3] toont zijn identiteitsbewijs. De andere jongens weigeren hun identiteitsbewijs te geven. Hierop houden de verbalisanten de jongens aan. De jongens weigeren mee te gaan naar het politiebureau en [zoon 3] en [zoon 1] lopen in de richting van de voordeur van de woning. Ook [zoon 2] wil in de richting van de voordeur gaan. Verbalisant [persoon 2] houdt [zoon 2] tegen. Verbalisant [persoon 1] loopt naar [zoon 3] en [zoon 1] en belet hen de woning in gaan. Hij vertelt de jongens nogmaals dat ze zijn aangehouden en niet weg mogen. Er volgt een schermutseling tussen [persoon 1], [zoon 1] en [zoon 3], waarbij [zoon 3] duwt en trekt en [zoon 1] een of meer klappen aan [persoon 1] geeft. [persoon 1] ondervindt hiervan geen pijn, omdat hij een kogelwerend veiligheidsvest draagt. [persoon 2] staat nog steeds bij [zoon 2].
Op een gegeven moment komt de vader van de jongens naar buiten. [zoon 2] rukt zich los uit de greep van [persoon 2]. Achteraf blijkt de linker oorschelp van [persoon 2] rood en enigszins gezwollen. [persoon 1] gaat op een bepaald moment met zijn rug door de ruit van de voordeur van de woning van [perceel]. Door het veiligheidsvest ondervindt hij hiervan geen pijn en heeft hij geen letsel aan zijn rug. [persoon 1] gebruikt op enig moment zijn pepperspray, waarbij de jongens en vader pepperspray in hun ogen krijgen. Vader wordt naar de grond gebracht, geboeid en aangehouden. De jongens gaan de woning in, waarna de deur wordt dichtgedaan.
4. Waardering van het bewijs
Ten aanzien van feit 1 en 2:
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 primair - poging zware mishandeling - wettig en over-tuigend bewezen. De officier van justitie baseert haar bewezenverklaring op de verklaringen van de verbalisanten [persoon 2] en [persoon 1], die zij betrouwbaar acht. Zij verklaren beiden dat verdachte [persoon 1] door het glas heeft geduwd. De verklaring van verdachte dat hij niet in de gaten heeft gehad dat hij met de politie te maken had, is niet geloofwaardig. Verdachte heeft van tevoren uit het raam gekeken en wist dus dat [persoon 1] en [persoon 2] van de politie waren. Ook de verklaring van verdachte dat hij direct werd gepepperd nadat hij de voordeur open had gedaan, is niet geloofwaardig. [persoon 1] verklaart dat hij nadat hij door het glas werd geduwd heeft gepepperd en de verklaringen van [persoon 2] ondersteunen dit. Verdachte heeft door [persoon 1] door de glazen voordeur te dwingen voorwaardelijk opzet gehad om [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen, omdat uit de dossiers en de verklaringen van de verbalisanten ter terechtzitting is gebleken dat verbalisanten de situatie onder controle hadden, totdat de vader zich ermee begon te bemoeien. Ook uit de verklaringen van [persoon 5], echtgenote van verdachte en moeder van [zoon 3], [zoon 1] en [zoon 2], en [zoon 3] volgt dat verdachte naar buiten kwam om zijn kinderen te ontzetten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat door de verbalisanten [persoon 2] en [persoon 1] opgemaakte proces-sen-verbaal van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De verbalisanten hebben vanuit ver-schillende kwaliteiten en dus belangen hun werk verricht: namelijk die van verbalisanten, die van levenspartners en bovendien die van vermeende slachtoffers. Het had in de rede gelegen dat de verbalisanten afzonderlijk van elkaar een proces-verbaal van bevindingen hadden op-gemaakt, maar dit is niet gebeurd. Aan de nadien opgestelde processen-verbaal en de verkla-ringen van de verbalisanten ter terechtzitting van 6 januari 2010 kan evenmin veel bewijs-kracht worden toegekend, nu de verbalisanten in de tussentijd alle tijd hebben gehad hun ver-klaringen op elkaar af te stemmen. Verdachte dient bij gebrek aan bewijs te worden vrijge-sproken.
Daar komt bij dat de verklaring van verdachte geloofwaardiger is dan de verklaringen van de verbalisanten en derhalve zwaarder dient te wegen. Verdachte ontkent de agenten te hebben aangevallen. Hij is slechts enigszins opgewonden de deur uitgelopen en heeft met uitgestrekte handen gevraagd wat aan de hand was. Verdachte kreeg toen onmiddellijk pepperspray in de ogen gespoten. Hij heeft nog tegen zijn zoons gezegd naar binnen te gaan en is daarna op straat geboeid. Pas toen hij daarbij op de grond werd gedrukt, zag hij aan de broekspijpen van de politieman [persoon 1] dat deze van de politie was. Verdachte had totaal geen motief de agen-ten aan te vallen. Hij is zelf al bijna 20 jaar politieagent.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van de agenten [persoon 1] en [persoon 2] enerzijds en [zoon 2], [zoon 3], [zoon 1] en [verdachte] anderzijds lopen uiteen over de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, nadat de jongens zijn aangehouden. Hierna wordt weergegeven wat de verklaringen inhouden, waar de verschillen liggen en welke verklaringen de rechtbank het meest aannemelijk acht.
Verklaringen [persoon 1] en [persoon 2]
Verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] hebben in het proces-verbaal van 28 december 2008 verklaard over wat volgens hen op die dag is voorgevallen. In januari 2009 hebben zij daarover afzonderlijk aanvullende processen-verbaal opgemaakt. Tevens hebben zij in het kader van het onderzoek door Bureau Integriteit verklaringen afgelegd en zijn zij ter terechtzitting van 6 januari 2010 als getuigen gehoord. De later afgelegde verklaringen komen overeen met wat zij in hun eerste proces-verbaal van bevindingen hebben verklaard. Het proces-verbaal van 28 december 2008 zal daarom hierna als leidraad worden gebruikt bij de weergave van de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2].
De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] komen, zakelijk weergegeven, op het volgende neer.
Bij de woning aan de [straatnaam] aangekomen, zien zij drie jongens naar de woning toelopen die voldoen aan het signalement. Zij vragen de jongens naar hun naam en voorts of zij zich wilden identificeren. Daaraan voldeed een van hen. Vervolgens zeggen zij tegen de jongens dat zij zijn aangehouden op verdenking van diefstal. De jongens geven te kennen niet aan aanhouding te willen meewerken. [zoon 3] en [zoon 1] lopen naar de toegangsdeur van de woning, kennelijk met de bedoeling zich aan hun aanhouding te onttrekken. Daarom pakt [persoon 1] [zoon 3] en [zoon 1] vast. [zoon 3] en [zoon 1] pakken [persoon 1] dan bij zijn uniformjas. Zij duwen hem en slaan hem met gebalde vuist. [persoon 1] ondervindt hiervan geen pijn, omdat hij een ko-gelwerend veiligheidsvest draagt. [persoon 1] werkt [zoon 3] en [zoon 1] met geweld naar de grond. Hij zit met zijn knieën bovenop de jongens en heeft hen onder controle. De verbalisan-ten horen dat de jongens “papa, papa” roepen. Dan komt een man de voordeur uit stormen. De man draagt een politieshirt. De man, die later [verdachte] blijkt te zijn, de vader van de jon-gens, loopt direct op [persoon 1] af. [persoon 1] zit dan nog steeds gebukt om [zoon 3] en [zoon 1] op de grond te houden. [verdachte] slaat [persoon 1] met gebalde vuisten op zijn rug. [persoon 1] on-dervindt hiervan geen pijn, omdat hij een kogelwerend veiligheidsvest draagt. [persoon 1] wordt vervolgens door [verdachte] weggeduwd, waardoor hij de controle over [zoon 3] en [zoon 1] verliest. Hierdoor krijgen zij de kans op te staan. Vervolgens keren [verdachte], [zoon 3] en [zoon 1] zich tegen [persoon 1]. Zij slaan hem alle drie meermalen met kracht en met gebalde vuist tegen het lichaam en het hoofd. Tevens wordt hij geschopt tegen zijn benen. Doordat [verdachte], [zoon 3] en [[zoon 1] op [persoon 1] afkomen, komt [persoon 1] met zijn rug tegen de voordeur van de woning [perceel] te staan. [verdachte] staat vooraan en [zoon 3] en [zoon 1] staan achter hem. [verdachte] duwt [persoon 1] met kracht naar achteren, waardoor [persoon 1] door de glazen ruit wordt gedrukt en het glas breekt. [persoon 1] loopt geen letsel op en heeft geen pijn, doordat hij een veiligheidsvest draagt. [persoon 1] vindt de situatie zeer bedreigend, raakt in pa-niek en gebruikt zijn pepperspray tegen [verdachte], [zoon 3] en [[zoon 1]. Ten tijde van het gebruik van de pepperspray rukt [persoon 2] zich met kracht los uit de greep van [persoon 2]. [zoon 2] draait zich om en zegt iets als: “Wat moet jij dan, he?” Terwijl hij dit zegt, slaat hij [persoon 2] met kracht op de linkerzijde van haar gezicht. [persoon 2] voelt veel pijn aan haar linker-oor en hoort een hoge pieptoon in haar linkeroor. [persoon 1] brengt [verdachte] naar de grond en boeit hem. [zoon 1], [zoon 3] en [[persoon 2] gaan de woning binnen.
Verklaringen [verdachte], [zoon 1], [zoon 3] en [[persoon 2]
[zoon 3] , [zoon 1] , [zoon 2] en [verdachte] hebben bij hun verhoor bij de politie verklaard wat volgens hen op 28 december 2008 is voorgevallen. Tevens hebben zij in februari 2009 in het kader van het onderzoek door Bureau Integriteit verklaringen afgelegd. Ter terechtzitting van 6 januari 2010 zijn zij in de zaak van hun vader als getuigen gehoord. Zij hebben gezegd bij hun eerder afgelegde verklaringen te blijven. De processen-verbaal van verhoor bij de politie zullen daarom hierna als leidraad worden gebruikt bij de weergave van de verklaringen van [zoon 3], [zoon 1], [zoon 2] en [verdachte]. Indien de verdachten later afwijkende verklaringen hebben afgelegd, wordt dit met voetnoten aangegeven [zoon 3] verklaart het volgende over de gebeurtenissen op 28 december 2010. Hij, [zoon 1] en [zoon 2] komen rond 5.00 uur of 5.30 uur thuis. Zij zijn in Alkmaar wezen stappen. Als zij de woning in willen gaan, komt de politie (een man en een vrouw) aanrijden. De politie vraagt om hun legitimatie en zegt dat zij zijn aangehouden. Er wordt echter niet gezegd waar-voor zij zijn aangehouden. Bij het getuigenverhoor in het kader van het onderzoek door Bu-reau Integriteit verklaart [zoon 3] dat [zoon 1] naar binnen wilde om zijn legitimatiebewijs te ha-len, maar dat hij toen van de politieagent een klap tegen zijn achterhoofd kreeg, waardoor hij op de grond viel. Er volgt een woordenwisseling met de mannelijke politieagent. Op een gegeven moment ontstaat een worsteling tussen [zoon 3], zijn broers en de politieagent. [zoon 3] slaat of schopt niet, hij trekt en duwt alleen een beetje. Plots pakt de agent pepperspray en begint te spuiten. Vader komt naar buiten en probeert de jongens en de agent uit elkaar te halen. Bij het getuigenverhoor in het kader van het onderzoek door Bureau Integriteit verklaart [zoon 3] dat zijn vader een stap uit de deur zette, vroeg wat aan de hand was, en direct door de politieman werd gepepperd. Vader wordt ook bespoten. Hij gaat met zijn broers de woning in. [zoon 3] heeft in zijn verhoor verklaard dat zijn broers de politie niet hebben geslagen. Hij heeft niet gezien of zijn vader heeft geslagen.
[zoon 1] verklaart dat hij en zijn broers om ongeveer 5.00 uur vanuit Alkmaar thuis zijn gekomen. De politie komt aanrijden en zegt dat zij zijn aangehouden in verband met een in-braak. De politieman wordt een beetje ruw. Bij het getuigenverhoor in het kader van het on-derzoek door Bureau Integriteit verklaart [zoon 1] dat hij naar binnen wilde om zijn legitima-tiebewijs te pakken, maar dat hij toen van de politieagent een klap in zijn nek kreeg en op de grond werd getrokken. Er volgt een woordenwisseling, wat resulteert in wat geduw en ge-trek over en weer. Op een gegeven ogenblik schopt de agent [zoon 1]. [zoon 1] geeft een klap terug, waarschijnlijk tegen het been van de agent. [zoon 1] komt op de grond te liggen. Zijn broers proberen hem te bevrijden. De politieman gebruikt dan pepperspray. [zoon 1] ziet dat vader naar buiten komt. Verder ziet hij niets meer door de pepperspray. De ruit van de voor-deur sneuvelt op het moment dat vader naar buiten komt. [zoon 1] heeft niet gezien hoe dit is gebeurd. De agent gaat door het lint, terwijl de vrouw heel cool blijft. Hij gaat met zijn broers de woning in. [zoon 1] heeft in zijn verhoor verklaard dat hij de agent een of meer klappen gegeven. Hij heeft niet gezien of zijn broers de agent hebben geslagen. Het zou volgens hem kunnen dat over en weer is geslagen. De confrontatie tussen vader en de politie heeft hij niet gezien.
[persoon 2] verklaart met zijn broers in Alkmaar naar ‘de vrouwtjes’ te zijn geweest. Zij parkeren de auto en lopen richting huis, hij weet niet meer hoe laat. Dan komt een auto aan-scheuren. Zij zien dat het een politiewagen is. Een man en vrouw stappen uit. De man zegt dat zij ergens van verdacht zijn. [zoon 2] vraagt waarvan zij verdacht zijn. Hij weet niet wat de agent antwoordt. De agenten vragen naar hun identiteitsbewijzen. Hij pakt het zijne en geeft het aan de vrouwelijke agent. De agent zegt dat zij mee naar het bureau moeten gaan. De agent spreekt met luide stem en zijn toon is niet goed. [zoon 2] en zijn broers zeggen dat zij niet meegaan. Dan draait de mannelijke agent zich om en geeft [zoon 1] van achteren een vuistslag tegen zijn hoofd of nek. Er ontstaat een chaos met veel geschreeuw. De vrouwelijke agent pakt [zoon 2] beet. Hij rukt zich los en springt ertussen om zijn broers te helpen en uit elkaar te halen. De mannelijke agent blijft maar slaan. Dan pakt de agent de pepperspray en begint te spuiten. [zoon 2] en zijn broers schreeuwen en worstelen met de agent. Hij ziet niets meer en blijft om zich heen maaien om zich de agent van het lijf te houden. Hij roept “papa, papa”. Dan ziet hij – ondanks de pepperspray – dat vader naar buiten komt. De mannelijke agent geeft direct een stomp richting het hoofd van vader en spuit pepperspray in zijn gezicht. De agent pakt vader om zijn nek en schreeuwt dat het hem zijn baan gaat kosten. Vader wordt in handboeien geslagen en zit op zijn knieën op de grond. De agent schreeuwt nog steeds agressief. Zijn broers en hij vluchten met hun moeder het huis in.
[verdachte] verklaart dat zijn zoons die dag rond 0.30 uur zijn gaan stappen. Rond 5.15 uur schrikt hij wakker door luid geschreeuw van [zoon 2]. Het geschreeuw komt van buiten. [zoon 2] roept keihard “Papa, papa!” Het geschreeuw klinkt heel angstig. [verdachte] springt het bed uit en loopt blootsvoets de trap af. Hij trekt de voordeur open en ziet in zijn linker oog-hoek [zoon 2] staan. In zijn rechter ooghoek ziet hij op twee meter afstand iemand in de sche-mer staan. Op het moment dat hij zijn gezicht in de richting van die persoon draait en een stap in zijn richting doet, krijgt hij meteen pepperspray in zijn ogen gespoten. Hij heeft niet in de gaten dat het agenten zijn. Hij kan niets meer zien en valt op zijn knieën. Hij wordt aan zijn haren achterover getrokken en direct in de boeien geslagen. Pas op dat moment, terwijl hij op de grond zit, ziet hij aan de broekspijpen van de man die hem boeit, dat hij met iemand van de politie te maken heeft. Hij zegt tegen zijn vrouw dat zij de jongens naar binnen moet nemen. Hij is totaal gedesoriënteerd. Hij wordt van achteren aan zijn haren naar een auto meege-sleurd. [verdachte] heeft in zijn verhoor verklaard dat de agenten absoluut niet hebben ge-roepen dat zij van de politie waren, toen hij de voordeur opende. Hij heeft geen politiewagen gezien, toen hij naar buiten kwam. Hij heeft niemand geschopt en heeft geen geweld gebruikt. Hij voelt zich vernederd en op zijn ziel getrapt.
Conclusies ten aanzien van de feiten
Verdachte ontkent enig geweld te hebben gebruikt. Hij verklaart dat hij de woning uitstapte, vroeg wat aan de hand was en direct pepperspray in zijn ogen kreeg gespoten. Zijn verklarin-gen worden door zijn zoons bevestigd. [persoon 1] en [persoon 2] verklaren dat verdachte de deur is uit komen stormen en [persoon 1] van [verdachte] en [zoon 3] heeft afgeduwd. Vervolgens heeft ver-dachte [persoon 1] belaagd, tezamen met [zoon 3] en [zoon 1], waardoor [persoon 1] met zijn rug tegen de voordeur kwam te staan. Verdachte heeft [persoon 1] een duw gegeven, waardoor deze door het glas van de voordeur is gevallen. [persoon 1] verklaart pas met pepperspray te hebben gespo-ten op het moment dat hij door verdachte door de ruit werd geduwd.
De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] het meest aannemelijk, nu deze steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachten zelf. Voordat verdachte naar buiten kwam, hadden [persoon 2] en [persoon 1] de situatie onder controle. [persoon 2] had [zoon 2] in een greep en [persoon 1] had [zoon 1] en [zoon 3] naar de grond gewerkt en zat met zijn knieën bovenop hen. Aannemelijk is dat iets is voorgevallen waardoor de verbali-santen de controle hebben verloren. De rechtbank acht de verklaring van [persoon 2] en [persoon 1] dat verdachte naar buiten is gestormd en [persoon 1] van [zoon 3] en [zoon 1] heeft afgeduwd, ge-loofwaardig. Deze gang van zaken wordt bevestigd door verklaringen van [persoon 5], de echtge-note van verdachte. Zij verklaart in haar eerste verklaring bij de politie dat zij zag dat ver-dachte probeerde de kinderen te ontzetten door de agenten weg te duwen . Ook [zoon 3] heeft bij de politie verklaard dat zijn vader naar buiten kwam en probeerde hen uit elkaar te halen. Door de interventie van verdachte hebben [zoon 3] en [zoon 1] zich uit de greep van [persoon 1] kunnen losrukken. [zoon 2] heeft zich op dat moment losgerukt uit de greep van [persoon 2]. [zoon 1], [zoon 3] en verdachte hebben in de worsteling die is ontstaan, [persoon 1] met de rug te-gen de voordeur gedrukt. Verdachte is degene geweest die [persoon 1] een duw heeft gegeven, waardoor [persoon 1] door de deur is gedrukt. Dit verklaren zowel [persoon 1] als [persoon 2]. De recht-bank acht aannemelijk dat [persoon 1] op dat moment in paniek is geraakt en pepperspray heeft gebruikt. Dit verklaart waarom naast [verdachte] ook [zoon 3], [zoon 2] en [zoon 1] pepperspray in hun ogen hebben gekregen. Dat laatste valt niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat pepperspray is gespoten op het moment dat hij naar buiten kwam. Op dat moment hadden [persoon 2] en [persoon 1] de drie zoons nog onder controle.
Conclusies ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en bespreking van de verweren
Bewijskracht verklaringen [persoon 1] en [persoon 2]
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van verbalisanten [persoon 2] en [persoon 1] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu is gebleken dat de twee een affectieve relatie hebben. Dat is echter geen reden voor deze drastische sanctie. De raadsman bedoelt te betogen, zo be-grijpt de rechtbank, dat hun verklaringen vanwege de affectieve relatie tussen hen beiden on-voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs bij te dragen. De raadsman heeft dat ook met zoveel woorden aangevoerd. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het eerste proces-verbaal van 28 december 2008 onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu deze door beide verbalisanten tegelijk is opgemaakt en ondertekend. De rechtbank acht het, met de officier van justitie, niet wenselijk dat twee verbalisanten die een relatie met elkaar hebben, als team opereren. De rechtbank is echter niet gebleken dat de verklaringen van de verbalisan-ten onjuist zijn of dat zij die op elkaar hebben afgestemd. [persoon 1] en [persoon 2] hebben hun ver-klaring ter terechtzitting van 6 januari 2010 onder ede bevestigd. De getuigen zijn daarbij kri-tisch ondervraagd. Het is in deze zaak weliswaar een ongelukkige keuze geweest het proces-verbaal van bevindingen gezamenlijk op te maken, maar de rechtbank is zich er ook van be-wust dat in de praktijk deze vorm van verbaliseren nu eenmaal het meest efficiënt is. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] ge-loofwaardig zijn en tot het bewijs kunnen meewerken.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. Allereerst hebben de handelingen zoals die onder feit 1, eerste tot en met derde gedachtestreepje zijn tenlastegelegd (schoppen/slaan) doorgaans geen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, zodat verdachte reeds om die reden van deze feitelijkheden dient te worden vrijgesproken. De feitelijkheid zoals die onder het vierde gedachtestreepje is tenlastegelegd – het duwen van [persoon 1] door een glazen ruit – kan als poging tot zware mishandeling worden gekwalificeerd. Het letsel dat [persoon 1] heeft opgelopen, is slechts van lichte aard. Dat laat echter onverlet dat verdachte het risico op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen door [persoon 1] een duw te geven, terwijl hij met zijn rug tegen het glas van de voordeur stond. Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 1] door het glas zou worden gedrukt en door de glasscherven zwaar gewond zou raken.
Vrijspraak van mishandeling van een politieambtenaar en vrijspraak van verzet tegen een ambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of verdachte opzet op mishandeling van een politieambtenaar en opzet op verzet tegen een ambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft gehad. Die vragen beantwoordt de rechtbank ontkennend, omdat zij tot de overtuiging is gekomen dat verdachte niet heeft beseft dat hij met politiemensen van doen had. Hierna (onder 7) zal de rechtbank uiteenzetten hoe zij tot die overtuiging is gekomen. Derhalve wordt verdachte vrijgesproken van de verzwarende omstandigheid van artikel 304 sub 2 Sr en van het onder 2 ten laste gelegde feit.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, primair:
op 28 december 2008 te Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk let-sel toe te brengen, met dat opzet naar die [persoon 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders die [persoon 1] met kracht tegen het lichaam hebben geduwd, ten gevolge waarvan die [persoon 1] door een glazen raam van de voordeur van perceel [perceel] is gedrukt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit en verdachte
6.1 Verdachte heeft in zijn slotwoord betoogd dat hij, terwijl hij in zijn slaapkamer op de tweede verdieping van zijn woonhuis lag te slapen, zijn zoon [zoon 2] “papa, papa” hoorde roepen en dat hij vervolgens naar beneden rende, de voordeur opende en naar buiten ging om zijn zoon te helpen. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij zich niet realiseerde dat zich voor zijn huis politieagenten bevonden en dat hij, als hij dat wel zou hebben geweten, anders zou hebben gehandeld.
De rechtbank beschouwt dit betoog als een beroep op (putatief) noodweer, dan wel (putatief) noodweer-exces, ten aanzien van die handelingen. Daaraan staat niet in de weg dat hij tevens heeft gezegd dat hij na het overschrijden van de drempel van zijn voordeur meteen met pep-perspray werd bespoten – wat, gelet op de verklaringen van de verbalisanten [persoon 1] en Fok-ker, niet aannemelijk is – en hij de hem ten laste gelegde en hiervoor bewezen geachte (ge-welds)handelingen ontkent (zie o.a. HR 10 februari 2004, NJ 2004, 286).
6.2 De rechtbank overweegt het volgende.
6.2.1 Een beroep op noodweer kan in beginsel onder meer worden gehonoreerd, wanneer degene die zich daarop beroept, genoopt is zijn kinderen te hulp te komen. Voor een geslaagd beroep op noodweer is echter tevens noodzakelijk dat het verweer zich tegen een wederrechtelijke aanranding richt. Daarvan is hier geen sprake, omdat verdachtes zoons zich verzetten tegen hun rechtmatige aanhouding door verbalisanten. Het beroep op noodweer gaat dan ook niet op. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.2.2 Verdachtes beroep op putatief noodweer en op putatief noodweerexces is echter wel ge-grond. Voldoende aannemelijk is geworden in de eerste plaats dat verdachte in de stellige overtuiging verkeerde dat zijn zoons werden belaagd, zodat zijn hulp was geboden, en in de tweede plaats dat verdachte niet heeft beseft dat de “belagers” van zijn zoons politieagenten waren, bezig met de – rechtmatige – aanhouding van zijn zoons. Dit laatste mag verdachte in de gegeven omstandigheden niet kwalijk worden genomen. Hij heeft dus verontschuldigbaar gedwaald over de situatie waarin zijn zoons verkeerden, in het bijzonder over de identiteit van degenen die hen “belaagden”.
6.2.3 Over het eerste onderdeel van dit verweer, inhoudende dat verdachte meende dat zijn zoons werden aangevallen en dat zijn dringende hulp geboden was, kan weinig discussie be-staan. Twee van zijn zoons waren voor de deur van zijn huis met de politieman [persoon 1] in gevecht en zij of de derde zoon van verdachte hebben of heeft luidkeels om hun vader geroe-pen, zoals ook de beide politiemensen hebben verklaard. Verdachte kon daarom menen dat zij in nood verkeerden en dat hij hen moest komen ontzetten.
6.2.4 Dan de vraag of voldoende aannemelijk is of verdachte verontschuldigbaar heeft ge-dwaald over de identiteit van degene of degenen met wie zijn zoons in gevecht waren. Vast staat dat de politiemensen in uniform gekleed waren, dat zij hun duidelijk als politieauto her-kenbaar voertuig vrijwel voor de deur van het huis van verdachte hadden neergezet en dat de verlichting buiten goed was. Niettemin is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat ver-dachte op het moment waarop hij de voordeur van zijn huis verliet, niet in de gaten had dat het de politie was met wie zijn zoons in gevecht waren (geweest).
In de eerste plaats gebeurde dit alles midden in de nacht. Verdachte werd uit zijn slaap gewekt door het hulpgeroep van een van zijn zoons. Aannemelijk is dat hij hevig is geschrokken, dat zijn wil was vernauwd tot uitsluitend de wens zijn zoons te hulp te schieten, dat hij zich daar-bij niet de tijd heeft gegund zich goed rekenschap te geven van wat buiten gebeurde, en dat deze combinatie van factoren zijn waarnemingsvermogen ernstig heeft aangetast. Onder deze omstandigheden is niet alleen aannemelijk, maar ook verontschuldigbaar dat verdachte, toen hij zich naar buiten spoedde, zich niet realiseerde dat zijn zoons met politiemensen van doen hadden en dat het om een aanhouding van zijn zoons ging. Dit laat onverlet dat tevens moet worden aangenomen dat verdachte, zoals ook zijn echtgenote heeft verklaard, uit het raam van een van de bovenverdiepingen had gekeken, voordat hij naar buiten stormde.
In de tweede plaats moet worden aangenomen dat verdachte, eenmaal buiten gekomen, zich evenmin realiseerde dat het politiemensen waren die met zijn zoons bezig waren. Vast staat dat zij zich tegenover verdachte niet als politieagenten kenbaar hebben gemaakt, toen hij naar buiten kwam, terwijl verdachte zich toen niet de tijd heeft gegund de situatie goed in ogen-schouw te nemen. Hij is, zo moet worden aangenomen, onmiddellijk tot de aanval overge-gaan. Ook dat mag verdachte niet worden kwalijk genomen, gelet op zijn hiervoor geschetste gemoedstoestand.
Voor de overtuiging van de rechtbank dat verdachte niet heeft beseft dat hij met de politie van doen had, weegt sterk mee dat verdachte zelf een politieman is, met bijna twintig jaar erva-ring. Om die reden is de rechtbank ervan overtuigd dat hij niet tot de aanval zou zijn overge-gaan, als hij zou hebben geweten dat de “belagers” van zijn zoons collega’s van hem waren.
6.2.5 In zijn aanval is verdachte ook nog eens te ver gegaan, want nadat hij twee van zijn zoons had bevrijd uit de greep van de politieman [persoon 1], heeft hij de aanval tegen [persoon 1] voortgezet en hem door een ruit gedrukt. Aannemelijk is echter dat bij verdachte de hevige gemoedsbeweging die hem tot zijn aanval op [persoon 1] had gebracht, nog niet over was, nadat hij zijn zoons uit diens greep had bevrijd.
6.2.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar is voor het onder 1 primair bewezen geachte zodat verdachte van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a Sr - geen straf of maatregel is opgelegd, zijn de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] in hun vordering tegen hem niet-ontvankelijk.
7. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair:
medeplegen van zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervol-ging terzake daarvan.
Verklaart de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en A.E.J.M. Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2010.