ECLI:NL:RBAMS:2010:BM1080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
447832 / FA RK 10-36 en 447831 / KG 10-3
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en verlenging daarvan in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 januari 2010 uitspraak gedaan over een tijdelijk huisverbod dat aan de man was opgelegd. Het huisverbod was ingesteld door de burgemeester van Amsterdam op 14 december 2009, na een incident in de huiselijke sfeer waarbij de politie was ingeschakeld. De man was beschuldigd van mishandeling van zijn vrouw, wat leidde tot de beslissing om hem tijdelijk uit de woning te zetten om de veiligheid van de vrouw en hun kinderen te waarborgen. Het huisverbod werd op 23 december 2009 verlengd tot 11 januari 2010.

De rechter heeft in zijn overwegingen het belang van de vrouw en de kinderen bij veiligheid en stabiliteit zwaarder laten wegen dan de belangen van de man. De rechter oordeelde dat de burgemeester op goede gronden het huisverbod had opgelegd en dat de verlenging daarvan gerechtvaardigd was. De man had aangevoerd dat het huisverbod zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en zijn recht op ongestoord huisgenot schond, maar de rechter vond dat de inbreuk op deze rechten gerechtvaardigd was door de noodzaak om de vrouw en kinderen te beschermen tegen mogelijk geweld.

De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, en dat het beroep van de man tegen het huisverbod ongegrond was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de afweging van belangen in dergelijke situaties.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
Voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 447832 / FA RK 10-36 en 447831 / KG 10-31 [FH FW]
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 8 januari 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
Zitting hebben:
mr. F. Hoogendijk, als voorzieningenrechter
mr. F.K. van Wijk, als griffier.
in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende op wisselende adressen te [woonplaats],
gemachtigde mr. E.H.J. Slager,
hierna: de man
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder.
zetelende te Amsterdam,
hierna: verweerder
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna: de vrouw,
[medebelanghebbende],
Wonende te [woonplaats],
hierna: medebelanghebbende.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 14 december 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd, alsmede een contactverbod. Het huisverbod is door verweerder bij besluit van 23 december 2009 verlengd van 24 december 2009, 22.00 uur tot 11 januari 2010, 22.00 uur.
Tegen het huisverbod heeft de man bij brief van 5 januari 2010 beroep ingesteld en ook de verlenging ervan betwist.
Tevens heeft de man bij deze brief de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De man is daar verschenen, bijgestaan door mr. E.H.J. Slager en mr. G. Wolf. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J. Pot, bijgestaan door mw. [persoon 1]. De vrouw en medebelanghebbende zijn niet verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 januari 2010 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
3. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.1 De feiten
Bij de beoordeling van het verzoek en het beroep gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en de vrouw wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en zijn daar beiden ingeschreven.
Tevens zijn daar hun minderjarige kinderen, namelijk [kind 1] ( 5 jaar) en [kind 2] (3 jaar).
De medebelanghebbende is op het adres ingeschreven, doch daar niet woonachtig.
De vrouw en de kinderen hebben van 2006 tot maart 2009 elders gewoond.
Op 14 december 2009 heeft zich op voornoemd adres een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer, waarbij de politie ter assistentie is geroepen.
Hoofdagent [hoofdagent] en agent [agent] zijn ter plaatse gegaan. Zij hebben de man aangehouden ter zake van mishandeling en overgebracht naar het politiebureau van het wijkteam. De vrouw is tevens overgebracht naar dit bureau voor het doen van aangifte van mishandeling. Van hun bevindingen hebben zij proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer opgenomen een verklaring van de vader van de man.
Tevens hebben zij de hulpofficier van justitie E.H. Waleson melding gemaakt van huiselijk geweld.
Deze heeft de situatie getoetst in het kader van een eventueel op te leggen huisverbod aan de hand van het daartoe ingevulde Risicotaxatie-instrument (RiHG) en de van eerder genoemde verbalisanten verkregen informatie. In het door de hulpofficier opgemaakte procesverbaal van bevindingen is hierover het volgende vermeld.
De verbalisanten die ter plaatse waren gegaan verklaarden dat de vrouw had meegedeeld dat zij zojuist was geslagen door haar man en dat haar man haar had willen verwurgen met zijn handen. Volgens verbalisanten was geen letsel aan de hals van de vrouw waarneembaar. Op het moment dat de man te horen kreeg dat hij werd aangehouden, reageerde hij agressief en onhandelbaar. Hij heeft onder andere een laptop op de grond gesmeten, als gevolg waarvan deze kapot is gegaan. Vervolgens heeft hij uit woede diverse spullen gepakt en door de woning gesmeten, aldus de verbalisanten.
Op het moment dat de verbalisanten ter plaatse waren, waren ook de ouders van de man, alsmede de minderjarige kinderen, aanwezig.
De hulpofficier is tot de conclusie gekomen dat de aanwezigheid van de man een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de achterblijvers (de vrouw en de kinderen) op grond van onder meer de van de verbalisanten verkregen volgende informatie. De man en de vrouw verklaarden dat er diverse ruzies zijn geweest in de afgelopen negen jaren. De vrouw heeft verklaard dat zij al die jaren door hem wordt mishandeld, maar dat zij bij hem is gebleven door de kinderen. De man en de vrouw hebben verklaard dat de man stemmen hoort en in zichzelf praat en dat hij verslaafd is aan alcohol. De man ging ‘compleet door het lint’ toen zij hem meldden dat hij was aangehouden, waarbij de kinderen reageerden alsof het een normale reactie was van hun vader. Zij reageerden niet overstuur of overspannen. Tevens heeft de hulpofficier bij de beoordeling betrokken het feit dat de vrouw eerder melding had gemaakt van huiselijk geweld door de man en een geregistreerde mutatie van augustus 2009 ten aanzien van de man ter zake van een geweld gerelateerd incident aanwezig was.
Vervolgens heeft de hulpofficier van justitie de man het voornemen bekend gemaakt hem uit huis te plaatsen en de man in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken.
Hierna heeft zij namens verweerder aan de man het besluit tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod uitgereikt en hem hierover verder geïnformeerd.
Van de aangifte van de vrouw ter zake van mishandeling is proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer vermeld dat is geconstateerd dat het gezicht en de ogen van de vrouw gezwollen waren en dat zij een blauwe plek had op haar linkerbovenarm.
De man is ter zake van de aangifte op 15 december 2009 en de vrouw op 18 december 2009 verhoord. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Het bestreden besluit, zoals door de hulpofficier van justitie aan de man uitgereikt, houdt in dat verweerder de man gelast de woning onmiddellijk te verlaten en deze niet te betreden of zich in de omgeving daarvan op te houden, gedurende de periode van 14 december 2009, 22.00 uur tot 24 december 2009, 22.00 uur, alsmede een verbod voor hem om met de vrouw en de twee minderjarige kinderen contact op te nemen gedurende die periode. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod, Stb 2008, 421, hierna: Wth).
Het besluit is gegrond op het vermoeden dat de aanwezigheid van de man in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de vrouw en de kinderen en een afweging van de belangen van de man en die van de vrouw en de kinderen. De gevaarsdreiging vloeit in de visie van verweerder met name voort uit het geweldsincident van 14 december 2009, alsmede uit de overige informatie zoals in voormelde processen-verbaal en het ingevulde RiHG verwoord, waarvan met name het feit dat er eerder melding is geweest van huiselijk geweld en de verhouding tussen de man en de vrouw ernstig verstoord is.
Op 22 december 2009 heeft het Steunpunt Huiselijk Geweld Amsterdam een gemotiveerd advies uitgebracht ten aanzien van de verlenging van het huisverbod.
Verweerder heeft op grond van dit advies, nadat de man en de vrouw in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken, bij het besluit van 23 december 2009 het tijdelijk huisverbod verlengd tot 11 januari 2010, 22.00 uur. Uit de onderbouwing van dit besluit blijkt dat verweerder op dat moment van mening was dat de situatie nog steeds onveilig was. De man en de vrouw hadden nog niet tot afspraken kunnen komen tijdens het systeemgesprek De dreiging van gevaar, althans het ernstige vermoeden daarvan was niet geweken, aldus verweerder.
Op 5 januari 2010 heeft de man beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2009 tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod. Hij heeft tevens het besluit tot verlenging van dit besluit betwist. Het beroep wordt op grond van artikel 9, lid 2, Wth geacht mede te zijn gericht tegen dit verlengingsbesluit.
Tevens heeft de man op 5 januari 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de bestreden besluiten.
De man heeft ter onderbouwing van het beroep en het verzoek aangevoerd, dat hij de vrouw nooit heeft geslagen. Hij stelt dat hij – anders dan verweerder stelt – geen alcoholist is en evenmin een psychiatrische patiënt. Hij heeft van de huisarts slechts rustgevende medicatie voorgeschreven gekregen, welke is verlengd door de psychiater. Naar hem is hij in het kader van het inmiddels ingezette hulpverleningstraject verwezen. Voorts heeft hij benadrukt dat hij door het huisverbod onevenredig zwaar wordt getroffen, aangezien hij geen vast onderdak heeft en moeite heeft zijn post tijdig te ontvangen. Dit is voor hem te meer nadelig, nu hij een scholingstraject volgt in het kader van de hem verstrekte uitkering. Hij is van mening dat verweerder met beide besluiten zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en zijn recht op een ongestoord huisgenot, zoals beschermd in artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet, heeft geschonden.
Op 6 januari 2010 heeft het Steunpunt Huiselijk Geweld Amsterdam een ‘Plan van aanpak na afloop van een huisverbod’ opgesteld. Hierin is onder meer vermeld, dat de man en de vrouw het eens zijn over de echtscheiding en dat een voorlopige voorziening is verzocht. Ter overbrugging van de periode tussen het einde van het huisverbod en de uitspraak in de voorlopige voorzieningenprocedure hebben de man en de vrouw afspraken gemaakt over het gebruik van de woning.
3.2 De beoordeling
Het huisverbod
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 14 december 2009, 22.00 uur een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
De rechter acht voldoende aannemelijk dat de man de vrouw heeft geslagen. De vrouw heeft zulks tegenover de politie verklaard. Die bewering wordt ondersteund door de verklaring van de vader van de man en door het feit dat de politie bij de aangifte van mishandeling door de vrouw een zwelling in haar gezicht heeft geconstateerd. De ontkenning van de klap door de man en zijn stelling dat er alleen wat duw- en trekwerk had plaatsgevonden acht de rechter in dit licht bezien onvoldoende geloofwaardig. De extreem geagiteerde wijze waarop de man op het optreden van de politie in de woning reageerde, waarbij hij onder andere spullen door de kamer gooide, ondersteunt de stelling van de vrouw dat de man zich agressief heeft gedragen. Het door de man gestelde feit dat de vrouw hem heeft gekrabd en geslagen doet aan het voorgaande niet af. Het eventuele feit dat de vrouw een bedreiging voor de veiligheid van de man vormde brengt immers niet vanzelf mee dat de man geen bedreiging voor de veiligheid van de vrouw vormde.
Voorts is voldoende aannemelijk, dat de man al eerder geweld tegen de vrouw heeft gebruikt. Zowel de vrouw als de vader van de man hebben zulks verklaard. Het is de vader geweest, die tijdens het onderhavige incident de politie heeft gealarmeerd. Die verklaringen worden ondersteund door het feit dat de vrouw al eerder, te weten in augustus 2009, bij de politie melding heeft gemaakt van huiselijk geweld door de man. De schijnbaar onaangedane reactie van de kinderen op de woede-uitbarsting van de man in aanwezigheid van de politie, voedt tot slot het vermoeden dat zij al eerder getuige waren geweest van agressief gedrag van de man. Hierbij weegt ook dat zij al bekend waren bij de GGD Vangnet Jeugd.
De vraag wat er zij van het door verweerder gestelde alcoholgebruik van de man en zijn psychische gesteldheid laat de rechter hier buiten beschouwing, aangezien voor de beantwoording daarvan thans onvoldoende gegevens beschikbaar zijn.
Verweerder heeft zich gelet op de beschikbare informatie en gezien hetgeen hiervoor is overwogen op goede gronden bevoegd kunnen achten om een huisverbod op te leggen.
De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en tot het huisverbod heeft kunnen besluiten.
Ook deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend. Daartoe overweegt de rechter het volgende.
De Wth beoogt ingrijpen mogelijk te maken in een situatie waarin een dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode ter afwending van escalatie van een huiselijke ruzie. Daarbij is niet altijd eenvoudig vast te stellen wie van de betrokkenen het grootste aandeel in de ruzie heeft. Tevens kan het voorkomen dat de aanwezigheid in de woning van elk der partijen een gevaarsdreiging voor de ander oplevert. In zo’n geval moet een keuze worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechter kan niet worden gezegd dat verweerder door het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan de man een evident foute keuze heeft gemaakt. De eventuele omstandigheid dat – zoals de man heeft gesteld – ook de vrouw geweld heeft gebruikt tegen de man brengt dan ook niet vanzelf mee, dat verweerder niet in redelijkheid het huisverbod aan de man heeft kunnen opleggen.
Met de man is de rechter van oordeel dat een tijdelijk huisverbod inbreuk maakt op het recht van de man op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en op zijn recht op ongestoord huisgenot. De man heeft ter zitting uiteen gezet, dat zijn afwezigheid in de woning voor hem overlast meebrengt. Die bestaat er onder meer uit dat hij een zwervend bestaan leidt, waardoor hij moeite heeft tijdig zijn post te ontvangen. Dit is voor de man hinderlijk in verband met het scholingstraject dat hij in het kader van zijn uitkering volgt. Bovendien mist hij het contact met zijn kinderen.
Tegenover dit nadeel van de man staat echter het belang van de vrouw bij persoonlijke veiligheid en het belang van de kinderen bij psychische veiligheid en een stabiele leefomgeving.
Naar het oordeel van de rechter kan niet worden gezegd, dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen het nadeel van de man zwaarder had moeten laten wegen dan de veiligheid van de vrouw en de kinderen. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder in redelijkheid tot de gemaakte afweging kunnen komen.
Voorts is niet gesteld of gebleken dat een ander middel dan een tijdelijk huisverbod gezien de omstandigheden op 14 december 2009 meer passend was.
De inbreuk op de rechten van de man wordt naar het oordeel van de rechter dan ook gerechtvaardigd door het met die inbreuk te dienen doel. Voorts onderschrijft de rechter de stelling van de man dat het huisverbod in strijd is met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit niet.
De rechter acht voorts gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen grond aanwezig voor de stelling van de man dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is tot stand gekomen
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het besluit tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod in rechte stand kan houden.
De verlenging
Op grond van artikel 9, lid 1, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
De rechter heeft dan ook thans de vraag te beantwoorden of het vermoeden van de gevaarsdreiging zich heeft voortgezet en of verweerder en bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod heeft kunnen besluiten.
De rechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Daartoe is het volgende van belang.
Uit het advies van het zorgcoördinatiepunt van het Steunpunt Huiselijk Geweld van 22 december 2009 kan niet worden afgeleid, dat de gevaarsdreiging op dat moment was verminderd.
Wel was toen al hulpverlening in gang gezet voor de man en de vrouw en voor de kinderen. In dit kader is onder meer de man verwezen naar een psychiater, welke hem rustgevende medicatie heeft voorgeschreven. Niet is echter gebleken dat dit toen al dit al tot afname van de gevaarsdreiging heeft geleid. Evenmin hadden toen de gesprekken met de vrouw en de man al tot afspraken geleid.
De man en de vrouw hebben blijkens het Plan van Aanpak van het Steunpunt Huiselijk Geweld van 6 januari 2006 op 5 januari wel afspraken gemaakt voor het gebruik van de woning voor de periode tussen het einde van het huisverbod, zijnde 11 januari 2010, 22.00 uur en de gevraagde voorlopige voorziening. Die afspraken zijn echter thans nog niet van kracht.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de rechter aannemelijk dat de verhouding tussen de man en de vrouw door beider medewerking aan de hulpverlening rustiger is geworden. Dit leidt echter niet vanzelf tot de conclusie dat de gevaarsdreiging is geweken. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder op goede gronden kunnen menen dat het vermoeden van ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten van de man zich nog na afloop van het huisverbod voortzette.
Ten aanzien van de door verweerder gepleegde belangenafweging overweegt de rechter dat het nadeel dat de verlenging van het huisverbod voor de man meebrengt nog groter is dan dat van het aanvankelijke huisverbod, doordat de periode van afwezigheid uit de woning langer voortduurde. Gelet op de ernst van de huiselijke situatie, zoals hiervoor geschetst, en het kennelijk structurele karakter van de ruzies tussen de echtelieden is de rechter echter van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod heeft kunnen komen.
Het besluit tot verlenging van het huisverbod kan dan ook in rechte stand houden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechter het beroep tegen het huisverbod, dat gezien de betwisting door de man mede wordt geacht te zijn gericht tegen de verlenging van het huisverbod, ongegrond.
Gezien deze conclusie ziet de rechter geen aanleiding tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechter gelet op het voorgaande geen grond.
Waarvan proces-verbaal
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: