ECLI:NL:RBAMS:2010:BL7313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1185, 08/2238
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van tewerkstellingsvergunning voor schepelingendiensten aan boord van een zeeschip

In deze zaak is in geschil of de werkzaamheden verricht door vreemdelingen aan boord van het schip "Rochdale One" moeten worden aangemerkt als schepelingendiensten, waardoor zij vrijgesteld zijn van het vereiste van een tewerkstellingsvergunning (twv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingen, die als bemanning op het schip werkten, onder andere verantwoordelijk waren voor het onderhoud en de zorg voor de zeewaardigheid van het schip. De verweerder had hen een bestuurlijke boete opgelegd wegens het ontbreken van een twv, maar de rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de vreemdelingen wel degelijk onder schepelingendiensten vallen. De rechtbank wijst erop dat de stelling van de verweerder dat het schip niet op korte termijn zal uitvaren, niet relevant is voor de vraag of de werkzaamheden onder schepelingendiensten vallen. De rechtbank concludeert dat de vreemdelingen ten onrechte een boete is opgelegd en verklaart de beroepen gegrond. De besluiten van de verweerder worden vernietigd en de rechtbank herroept de eerdere besluiten, waarbij ook de Staat der Nederlanden als partij wordt aangemerkt in de procedure over schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/1185 en AWB 08/2238
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen:
Stichting Rochdale, gevestigd te Amsterdam, eiseres 1,
Kyprosun Marine Services Ltd, gevestigd te Limassol (Cyprus), eiseres 2,
gemachtigde: mr. J. Kroes, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Hokke, ambtenaar op verweerders ministerie.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 4 juli 2007 en 5 juli 2007 heeft verweerder aan respectievelijk eiseres 1 en eiseres 2 een bestuurlijke boete opgelegd van € 32.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Hiertegen hebben eiseressen op 13 augustus 2007 bezwaarschriften ingediend. Bij besluiten van 18 februari 2008 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 23 maart 2008 beroepschriften ontvangen, gericht tegen de voormelde besluiten op bezwaar van verweerder.
Het onderzoek door de meervoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 september 2009. Namens eiseres 1 is verschenen de heer J.P.M. Bouwman, bijgestaan door mr. J Kroes. Laatstgenoemde heeft tevens eiseres 2 vertegenwoordigd. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig mevrouw mr. J.C. Kuiper, jurist bij Dutch P&I-services B.V. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Feiten en omstandigheden
Op 29 juni 2006 is door inspecteurs van de Arbeidsinspectie in samenwerking met ambtenaren van de vreemdelingenpolitie op het schip “Rochdale One” (hierna: het schip) een controle uitgevoerd in het kader van de Wav. Het schip is een voormalig cruiseschip dat afgemeerd lag in Amsterdam. Eiseres 1 is de beheerder tevens economisch eigenaar van het schip en heeft met het stadsdeel Westerpark een overeenkomst gesloten om het schip gedurende vijf jaar te exploiteren als studentenhuisvesting. Het schip is juridisch eigendom van eiseres 2. In het op 1 december 2006 opgemaakte boeterapport staat dat op het schip vier mannen werden aangetroffen, met overalls met het opschrift “Rochdale”. Zij hadden een zeemansboekje en een arbeidscontract met eiseres 2. De vier personen zijn genaamd De, Dr, L en T, allen burgers van de Oekraïne en vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (hierna: de vreemdelingen). Op het ogenblik van de controle was het bedrijf Avenant Asbestsanering bezig asbest te verwijderen uit een ruimte in het schip. Het schip is in 2003 verbouwd tot hotelschip. Het schip heeft de haven van Amsterdam sinds juli 2004 niet meer verlaten.
3. Standpunten partijen
Verweerder heeft zich – voor zover hier relevant – op het volgende standpunt gesteld.
De vreemdelingen hebben werkzaamheden verricht aan boord van het schip, bestaande uit het verrichten van onderhoud. Uit de verklaringen van twee van de vier vreemdelingen blijkt dat zij hebben geholpen bij het verwijderen van asbest. Een andere vreemdeling heeft verklaard dat zij het schip onderhouden en dat zij de binnenkant van het schip verven. Eiseressen vallen, gelet op de ruime definitie van het werkgeversbegrip dat wordt gehanteerd in de Wav, onder die definitie en zijn ieder voor zich verantwoordelijk voor de naleving van de Wav. Eiseressen beschikten niet over een noodzakelijke tewerkstellingsvergunning (twv) voor de vreemdelingen, waardoor er sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De stelling van eiseressen dat de vreemdelingen schepelingendiensten verrichtten aan boord van een zeeschip, waardoor op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wav geen twv’s waren vereist, wordt niet gevolgd. Als vreemdelingen als enige werkzaamheden dan wel als hoofdtaak hebben het verrichten van reparatiewerkzaamheden, terwijl het schip voor anker dan wel aan de kade ligt, kunnen deze werkzaamheden niet worden aangemerkt als schepelingendiensten in de hiervoor bedoelde zin. Het schip lag sinds 2004 afgemeerd en het is niet aannemelijk dat het voornemen bestaat op korte termijn uit te varen. Voor een schip dat vijf jaar niet uitvaart is het niet aannemelijk dat vier bemanningsleden zeven dagen per week werkzaamheden verrichten in het dagelijkse patroon van zorg voor het schip. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de vreemdelingen dat zij ook hulp verleenden aan bedrijven die ook werkzaamheden aan boord van het schip verrichtten. De stelling van eiseressen dat er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening is tardief en bovendien op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Het had bovendien in het geval hiervan sprake zou zijn op de weg van eiseressen gelegen de werkzaamheden te notificeren.
Eiseressen hebben - kort weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De werkzaamheden die de vreemdelingen hebben verricht vallen onder schepelingendiensten en zijn vrijgesteld van het twv-vereiste. Er is sprake van zeelieden op een zeeschip, die voor de veiligheid en zeewaardigheid van het schip zorgen. Dit geldt ook voor het schilderen van de binnenkant van het schip en voor hun bijdrage aan de asbestsanering. Deze laatste werkzaamheden hadden niet kunnen plaatsvinden zonder aanwijzingen van de bemanning, die tot taak heeft het waken voor het goed functioneren van deze ruimten en de apparatuur. De vreemdelingen zijn niet ingezet als arbeidskrachten om het asbest te verwijderen. Verweerder is op deze ook in bezwaar aangevoerde gronden niet, althans onvoldoende, ingegaan en de beschikking is op dit punt onzorgvuldig althans onvoldoende gemotiveerd.
Subsidiair stellen eiseressen dat, indien de werkzaamheden niet als schepelingendiensten kunnen worden aangemerkt, deze vallen onder het vrij verkeer van diensten. Verweerder dient aan te tonen dat hiervan geen sprake is. Tot slot doen eiseressen een beroep op overschrijding van de redelijke termijn.
4. Regelgevend kader
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b sub 1, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder twv.
Ingevolge artikel 18 van de Wav, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wav, is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en als lid van de bemanning schepelingendienst verricht aan boord van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet, voor zover het zeeschip niet uitsluitend als binnenschip wordt geëxploiteerd op de Nederlandse binnenwateren, dan wel als werktuig voor weg en waterbouw binnen Nederland.
5. Overwegingen
1. Niet meer in geschil is dat het schip waarop de vreemdelingen werkzaamheden hebben verricht valt onder het begrip zeeschip, zoals bedoeld in de Zeebrievenwet. Wel in geschil is of de werkzaamheden die door de vreemdelingen zijn verricht aangemerkt moeten worden als schepelingendiensten en in die zin zijn vrijgesteld van het twv-vereiste.
2. Voor de uitleg van het begrip schepelingendiensten zoekt de rechtbank aansluiting bij de Nota van Toelichting (NvT) bij het Besluit uitvoering Wav (Stb 1995, 406) en de NvT bij het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Wav (Stb 2000, 464).
3. In de NvT bij het Besluit uitvoering Wav, wordt artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van dit besluit als volgt toegelicht:
“Dit onderdeel bevat ten opzichte van de huidige vrijstellingsregeling voor zeelieden een beperking. Van de werkingssfeer van de Wabw (Wet arbeid buitenlandse werknemers) zijn thans vrijgesteld vreemdelingen die bemanningslid zijn in de zin van de Zeebrievenwet. Als bemanningslid kunnen worden beschouwd alle werknemers met wie de reder een arbeidsovereenkomst heeft gesloten. Echter in de praktijk blijken deze bemanningsleden soms ook werkzaamheden te verrichten die buiten het normale dagelijkse patroon van zorg voor het schip, bemanning en passagiers vallen. Daarom is toegevoegd dat sprake dient te zijn van schepelingendienst.”
4. In de NvT bij het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Wav is over het begrip schepelingendienst het volgende opgemerkt:
“Voor de goede orde zij er – gelet op in de praktijk gerezen onduidelijkheden met betrekking tot het begrip “schepelingendienst” – nog op gewezen dat onder schepelingendienst verstaan wordt het verrichten van werkzaamheden in het kader van het dagelijkse patroon van zorg voor het schip, de bemanning, de lading en de passagiers. Dit betekent dat wanneer vreemdelingen als enige, dan wel als hoofdtaak hebben het verrichten van reparatiewerkzaamheden (meestal laswerkzaamheden), terwijl het schip voor anker ligt c.q. aan de kade ligt, die werkzaamheden niet aangemerkt kunnen worden als schepelingendienst.”
5. Vaststaat dat de vreemdelingen met de reder (eiseres 2) een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. De vraag is of de door deze vreemdelingen in dat kader verrichte werkzaamheden zijn te verstaan onder schepelingendiensten, te weten werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het dagelijkse patroon van zorg voor het schip, de bemanning, de lading en de passagiers.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor een schip waarvan vaststaat dat het gedurende vijf jaar niet zal uitvaren, niet aannemelijk is dat vier bemanningsleden zeven dagen per week werkzaamheden verrichten in het dagelijkse patroon van zorg voor het schip. Daar komt bij dat uit de verklaringen van de vreemdelingen blijkt dat zij ook werkzaamheden hebben verricht ter ondersteuning van het bedrijf dat zich bezighield met asbestverwijdering aan boord van het schip.
7. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de werkzaamheden van de vreemdelingen in het kader van het dagelijkse patroon voor zorg van het schip zijn verricht. Hieronder vallen volgens eiseressen blijkens de brief van 8 oktober 2006 onder meer de volgende werkzaamheden:
- zeker stellen dat het schip te allen tijde veilig en drijvend is;
- onderhoud en wekelijkse controle van de veiligheidsapparatuur waaronder de reddingsboten en hun motoren, beademingsapparatuur, de bluspomp voor noodgevallen, de noodstroomgenerator en de noodaccu’s;
- onderhoud en op spanning houden van de trossen en draden en permanent standby staan in tijden van hevige wind;
- onderhoud van de hoofdmotor en deze eens per week starten om vastlopen te voorkomen inclusief de schroefschacht en het gehele versnellingsmechanisme;
- onderhoud en eens per week starten en testen van de scheepsgeneratoren;
- onderhoud en regelmatig testen van de luchtcompressors voor het starten van de motoren;
- onderhoud en regelmatig testen van de ballastpompen en -kleppen;
- onderhoud en testen van alle elektrische motoren en schakelborden;
- onderhoud en testen van alle isolatiekleppen;
- onderhoud en regelmatig testen van de noodstroomgenerator en accu’s en zeker stellen dat deze automatisch aanslaan als de elektriciteit uitvalt;
- aan boord blijven en elke noodzakelijke noodreparatie verrichten op 24-uurs basis ingeval iets kapot gaat dat de veiligheid van het schip in gevaar brengt;
- elk ander noodzakelijk onderhoud om te blijven voldoen aan zowel de internationale veiligheidsvoorschriften als die van de vlagstaat.
Nu het om zeer omvangrijke apparatuur gaat is dit een klus voor verschillende fulltime eenheden en van gespecialiseerd technische aard, waarvoor een bemanning van vier tot vijf bemanningsleden niet veel is, aldus eiseressen. Ter zitting heeft mevrouw mr. J.C. Kuiper verklaard dat het schip is opgelegd en dat een minimaal aantal bemanningsleden, een zogeheten “skeleton crew”, moet zorgen voor de zeewaardigheid van het schip. Het is gebruikelijk dat er een permanente bemanning aanwezig is. Voor een dergelijk schip is vier bemanningsleden een gering aantal, aldus mr. Kuiper.
8. Door verweerder is niet betwist dat de onder de vorige rechtsoverweging genoemde werkzaamheden (onder meer) onder de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden vallen. Verweerder heeft de stelling van eiseressen dat deze werkzaamheden in het dagelijkse patroon van zorg voor het schip en daarmee onder schepelingendiensten vallen evenmin gemotiveerd bestreden. De enkele door verweerder naar voren gebrachte omstandigheid dat het niet aannemelijk is dat het voornemen bestaat om op korte termijn uit te varen, acht de rechtbank niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van schepelingendiensten. De rechtbank wijst hiertoe op de onder rechtsoverweging 3 en 4 aangehaalde omschrijving van het begrip schepelingendiensten, waarin deze omstandigheid niet voorkomt. De rechtbank merkt bovendien op dat door verweerder niet wordt betwist dat het de bedoeling is dat het schip op de middellange termijn weer gaat varen en dat zorg gedragen moet worden voor de zeewaardigheid van het schip. De stelling van verweerder dat het op zichzelf niet aannemelijk is dat vier bemanningsleden zeven dagen per week werkzaamheden verrichten in het dagelijkse patroon van zorg voor het schip, wordt door de rechtbank verworpen. Eiseressen hebben deze stelling betwist door te wijzen op de vele werkzaamheden die in het kader van de dagelijkse zorg moeten worden verricht. Verweerder heeft daartegen niet gemotiveerd stelling genomen. De rechtbank acht verweerder er dan ook niet in geslaagd zijn stelling op dit punt aannemelijk te maken.
9. Verweerder werpt eiseressen verder tegen dat uit de verklaringen van de vreemdelingen kan worden afgeleid dat zij tevens werkzaamheden hebben verricht ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven, waaronder het assisteren bij het verwijderen van asbest en dat zij verantwoordelijk zijn voor het verven van de binnenzijde van het schip.
10. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de onder 9 bedoelde werkzaamheden ook vallen onder schepelingendiensten. Onder het waken voor het goed blijven functioneren van de ruimten op het schip en de apparatuur daarin, valt logischerwijze ook (het toezicht op) deze werkzaamheden. Zij hebben aan het asbestverwijderingsbedrijf assistentie verleend vanuit hun kennis van het schip, aldus eiseressen. De vreemdelingen hebben voor zover relevant als volgt verkaard. Dr: “Technisch moet de boot wel worden bijgehouden. Wij moeten zo kunnen uitvaren. Nederlands bedrijf schildert het schip aan de buitenzijde. Wij schilderen de binnenkant van het schip.” L: “Wij assisteren de bedrijven die hier werkzaamheden verrichten zoals Avenant (asbestverwijdering) , Metapart (waterleiding) en Paint Holland”. T: “ Normaal werk ik via een werkrooster. Vandaag help ik het Nederlandse bedrijf. Het Nederlandse bedrijf verwijdert asbest uit de motorruimte. Wij zijn vandaag hulpjes van het Nederlandse bedrijf.”
11. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de vreemdelingen vanuit hun kennis van het schip de betreffende bedrijven hebben geassisteerd, onder meer bij het verwijderen van asbest. De rechtbank kan uit de dossierstukken niet opmaken dat eiseressen iets anders hebben gedaan dan het assisteren vanuit hun kennis van het schip.
Niet gebleken is dat de inspecteurs de vreemdelingen nadere vragen hebben gesteld over de inhoud van de door de vreemdelingen verrichte assisterende werkzaamheden of dat daar op andere wijze nader onderzoek naar is gedaan. Evenmin is daaraan in het boeterapport of in het bestreden besluit een nadere motivering gewijd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaring van eiseressen dat zij deze werkzaamheden hebben verricht vanuit hun kennis van het schip en de stelling dat deze werkzaamheden vallen onder de dagelijkse zorg voor het schip en daarmee onder schepelingendiensten, onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders conclusie dat deze werkzaamheden buiten de normale zorg voor het schip vallen en daarmee niet onder schepelingendiensten, niet is gerechtvaardigd.
12. Ten aanzien van de door de vreemdelingen verrichte schilderwerkzaamheden, oordeelt de rechtbank als volgt. Eén van de vreemdelingen heeft verklaard dat een Nederlands bedrijf het schip aan de buitenzijde schildert en dat zij (de vreemdelingen) de binnenkant van het schip schilderen. Eiseressen stellen hierover dat het schilderen plaatsvindt in de ruimtes waar wezenlijke installaties zoals motoren en generatoren zich bevinden. Eiseressen stellen dat onder dit schilderen ook kan worden begrepen het schilderen van machines, installaties en oppervlaktes van binnenruimten van het schip die tot de vitale delen van het schip behoren, zoals het schilderen van een (nood)stroomgenerator, een deel van het motorblok, een verroeste tussenwand, een luik van de machinekamer, enzovoorts. De rechtbank constateert dat verweerder niet heeft doorgevraagd naar deze door de vreemdelingen verrichte schilderwerkzaamheden en evenmin gemotiveerd is ingegaan op voornoemde stellingen van eiseressen betreffende de aard van het schilderwerk. De rechtbank ziet niet in waarom dergelijke werkzaamheden niet tot de dagelijkse zorg voor het schip behoren. De rechtbank wijst er bovendien op dat in de NvT staat vermeld dat wanneer vreemdelingen als enige, dan wel als hoofdtaak het verrichten van reparatiewerkzaamheden (meestal laswerkzaamheden) hebben, terwijl het schip voor anker of aan de kade ligt, die werkzaamheden niet aangemerkt kunnen worden als schepelingendiensten. Gesteld noch gebleken is dat deze schilderwerkzaamheden tot de hoofdtaak van de vreemdelingen behoren. Gezien het voorgaande kunnen ook deze werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van verweerder dat de werkzaamheden van de vreemdelingen niet onder schepelingendiensten vallen, niet rechtvaardigen.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden niet vallen onder schepelingendiensten en daarmee niet zijn vrijgesteld van het twv-vereiste. Gelet hierop heeft verweerder eiseressen ten onrechte een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de beroepsgrond dat de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden vallen onder het grensoverschrijdend dienstenverkeer.
14. Gelet op het voorgaande zullen de beroepen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten worden vernietigd. Nu uit het voorgaande volgt dat aan eiseressen ter zake van de onderhavige werkzaamheden geen boete kan worden opgelegd, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien en ook de primaire besluiten vernietigen.
Overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM)
15. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2008, nr. 200803832/1, LJN BG8306), is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is. Voorts geldt, zoals de Hoge Raad heeft overwogen (arrest van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006), voor de beslechting van het geschil in eerste aanleg als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
16. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank is in dit geval de redelijke termijn aangevangen op de dag waarop de boeterapporten zijn uitgereikt, te weten 1 december 2006. De rechtbank stelt vast dat sinds de aanvang van de termijn ruim drie jaar en twee maanden is verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de bestuurlijke fase ruim veertien maanden geduurd. De behandeling van de beroepen bij de rechtbank heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 23 maart 2008 tot de uitspraak van heden bijna drieëntwintig maanden geduurd. Hieraan kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
17. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseressen om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek op grond van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb te heropenen. Op de voet van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank naast verweerder de Staat der Nederlanden aan als partij in die procedure.
18. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden met elkaar samenhangende zaken beschouwd als één zaak, indien in die zaken door dezelfde persoon of instantie rechtsbijstand is verleend. Het moet gaan om (nagenoeg) gelijktijdig ingestelde beroepen tegen nagenoeg identieke besluiten met dezelfde rechtsgevolgen. De beroepen moeten verder op vergelijkbare gronden berusten. Nu het hier gaat om gelijktijdig door dezelfde gemachtigde ingestelde beroepen tegen nagenoeg identieke besluiten die op vergelijkbare gronden berusten, zijn de zaken van eiseressen naar het oordeel van de rechtbank met elkaar samenhangend. De kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1).
19. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht vergoedt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten op bezwaar van 18 februari 2008;
- herroept de besluiten in primo van 4 juli 2007 en 5 juli 2007;
- bepaalt dat het onderzoek onder twee nieuwe registratienummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie) aan als partij in die procedure;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseressen;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 576,- (zegge: vijfhonderdzesenzeventig euro) aan eiseressen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, en mrs. J.C. Boeree en H.J. Fehmers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.T.P. Scheers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: ES
Coll.: EW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken.