RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
zaak- en rolnummer: 944324 DX EXPL 08-2113
vonnis van: 27 januari 2010
f.no.: 605
Vonnis van de kantonrechter
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
nader te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. M.A. Hupkes,
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. G.P. Roth.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 maart 2008, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van Dexia, met producties;
Bij tussenvonnis van 27 augustus 2008 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Ter comparitie zijn verschenen [eiseres] in persoon, bijgestaan door mr. Hupkes voornoemd en van de zijde van Dexia [persoon 1], bijgestaan door mr. P.E. Brons. Van hetgeen besproken is ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden. Voorafgaand aan deze comparitie zijn door Dexia per fax van 3 november 2008 aanvullende stukken ingediend, welke thans tot de processtukken behoren. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres] een conclusie van antwoord in reconventie genomen, met producties.
Bij rolmededeling van 26 november 2008 zijn alle bij de rechtbank aanhangige effectenlease-zaken, waaronder de onderhavige, aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad waarin rechtsvragen zouden worden beantwoord die partijen in effectenlease-zaken verdeeld houden. Op 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een drietal arresten gewezen, waarin hij op deze rechtsvragen een antwoord heeft gegeven.
Bij rolmededeling van 22 juli 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor uitlating doorhaling dan wel voortprocederen, waarop [eiseres] te kennen heeft gegeven te willen voort procederen.
- de nadere conclusie van [eiseres];
- de antwoord nadere conclusie, tevens vermindering van eis van Dexia, met producties, waarbij Dexia haar reconventionele vordering heeft ingetrokken.
Daarop is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
1.2. [eiseres] heeft – door tussenkomst van SpaarAdvies - de volgende overeenkomst tot effectenlease (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd
3928905 23-01-2001 AEX plus effect Maandbetaling € 10.891,20 240 mnd.
1.3. De eerste betaling door [eiseres] aan Dexia op grond van de lease-overeenkomst vond plaats op 26 februari 2001. In totaal heeft [eiseres] op grond van de lease-overeenkomst € 2.269,00 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eiseres] heeft geen dividenden of andere voordelen ontvangen.
1.4. Dexia heeft per 13 juni 2005 met betrekking tot de lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld. Deze eindafrekening zag er, voor zover van belang, als volgt uit:
Waarde effecten € 3.010,12
8 resterende termijnen van € 45,38, contant gemaakt tegen 5% (af) 356,47
Beëindigingskosten (af) 110,00
Contant gemaakte restant hoofdsom (af) 3.760,40
Achterstallige posten (af) 90,76
Subtotaal (af) 4.317,63
Nog te voldoen € 1.307,51
[eiseres] heeft dit bedrag niet aan Dexia betaald.
1.5. Ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst was de inkomens- en vermogenspositie van [eiseres] als volgt:
Leeftijd 17 jaar
Gezinssamenstelling Alleenstaande scholier op kamers
Netto maandinkomen € 275,-
Netto woonlast per maand Niet bekend
In aanmerking te nemen vermogen Geen
Verplichtingen uit eerdere lease-overeenkomsten Geen
Rente- en aflossing van andere leningen Geen
1.6. Bij het aangaan van de lease-overeenkomst was [eiseres] minderjarig. Bij brief van 7 oktober 2005 heeft [eiseres] met een beroep op artikel 1:345 BW de nietigheid van de lease-overeenkomst ingeroepen, althans vernietiging in rechte aangekondigd, en terugbetaling gevorderd binnen een termijn van 10 dagen.
2. Het geschil
2.1. [eiseres] vordert op gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de lease-overeenkomst bij brief van 7 oktober 2005 is vernietigd, althans de overeenkomst in rechte te vernietigen, althans voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten, met ontbinding voor zover vereist, op grond waarvan Dexia de schade van [eiseres] dient te vergoeden. [eiseres] vordert veroordeling van Dexia tot betaling van € 2.722,80 met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke contractvervaldata en van € 90,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten. Voorts vordert [eiseres] dat Dexia binnen tien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis per aangetekende brief aan de Stichting Bureau Krediet Registratie te Tiel meldt dat de inschrijving en achterstandscodering op de lease-overeenkomst ten onrechte zijn geschied en ongedaan dienen te worden gemaakt, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, gemaximeerd tot € 15.000,- voor zover Dexia hier niet aan voldoet. Ten slotte vordert [eiseres] dat de kantonrechter Dexia veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
2.2. [eiseres] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat voor het aangaan van de lease-overeenkomst ingevolge artikel 1:253k BW in verbinding met artikel 1:345 BW toestemming nodig was van de kantonrechter. Omdat deze toestemming destijds niet is verkregen heeft [eiseres] de lease-overeenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen op grond van artikel 1:347 BW. Voorts leidt het ontbreken van de machtiging van de kantonrechter er volgens [eiseres] toe dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Ten slotte stelt [eiseres] dat Dexia de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
2.3. Dexia heeft de vorderingen en de grondslagen daarvan bestreden op de volgende gronden, voor zover van belang. Dexia betwist dat de toestemming van de kantonrechter ingevolge artikel 1:345 BW, dan wel artikel 3:32 BW is vereist, aangezien geen sprake is van een overeenkomst van geldlening. Dexia stelt voorts dat het beroep op artikel 1:345 BW en op artikel 3:32 BW is verjaard. Voorts stelt Dexia dat de lease-overeenkomst niet voor rekening van [eiseres] is gesloten. Ook betwist Dexia dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld. Volgens Dexia beschikte [eiseres] bij het aangaan van de lease-overeenkomst over alle relevante informatie. Daarnaast betwist Dexia dat [eiseres], voor het geval de ingestelde vordering tot vernietiging of ontbinding van de lease-overeenkomst wordt toegewezen, wettelijke rente kan vorderen over de aan Dexia betaalde termijnen vanaf de betaaldata. Volgens Dexia ligt de ingangsdatum van de wettelijke rente niet voor de datum van beëindiging van de overeenkomst. Voor het geval de vordering gebaseerd op schending van de zorgplicht toewijsbaar is vordert Dexia verrekening daarvan met het gedeelte van de restschuld dat [eiseres] aan Dexia dient te betalen. Ten slotte betwist Dexia de schade, althans betwist zij daarvoor aansprakelijk te zijn.
3. Beoordeling van de vorderingen
Artikel 1:345, 1:347, 1:253k BW en artikel 3:32 BW
3.1. Dexia heeft gesteld dat [eiseres] geen beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:347 BW toekomt, omdat de lease-overeenkomst geen overeenkomst tot geldlening is en artikel 1:345 lid 1 sub d BW derhalve niet van toepassing is. Deze stelling van Dexia faalt. Uit de lease-overeenkomst en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease blijkt dat het hier gaat om een overeenkomst waarbij Dexia op zich neemt voor rekening en risico van de afnemer effecten aan te kopen en waarbij de afnemer, in dit geval [eiseres], de aankoopsom aan Dexia schuldig blijft. Het gaat hier dus om een belegging met een geleende som geld. Uit artikel 1 van de lease-overeenkomst blijkt ook duidelijk dat [eiseres] ter zake van deze lening rente verschuldigd was en uit artikel 4 van de lease-overeenkomst blijkt dat [eiseres] de geleende hoofdsom terug diende te betalen in 240 termijnen. Anders dan Dexia stelt is er dus wel degelijk sprake van het lenen van een som geld. Dat [eiseres] niet vrijelijk over deze som geld kon beschikken, maakt dit niet anders.
3.2. Artikel 1:345 lid 1 sub d BW ziet echter op de situatie dat een voogd of ouder (ingevolge artikel 1:253k BW) voor rekening van een minderjarige een overeenkomst tot geldlening wil afsluiten. [eiseres] sloot daarentegen als minderjarige zelf de lease-overeenkomst met Dexia, zodat artikel 1:345 BW hier niet van toepassing is.
3.3. Vervolgens is aan de orde de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door een lease-overeenkomst af te sluiten met een minderjarige. De kantonrechter overweegt hieromtrent dat de wet via verscheidene wegen bescherming biedt aan minderjarigen tegen het verrichten van rechtshandelingen gedurende hun minderjarigheid. Uit bovenstaande volgt reeds dat geen beroep op artikel 1:347 BW gedaan kan worden. Mocht [eiseres] hebben bedoeld te betogen dat de lease-overeenkomst vernietigd is op grond van artikel 3:32 BW, dan slaagt ook dat beroep niet. Ingevolge artikel 3:52 BW lid 1 onder a BW vangt de verjaringstermijn van drie jaren aan, hetzij op het moment van meerderjarig worden van de minderjarige, hetzij op het moment dat de wettelijk vertegenwoordiger kennis neemt van de handeling. Aangezien [eiseres] op 12 augustus 2001 meerderjarig is geworden, is haar vernietigingsrecht op 12 augustus 2004 verjaard en is haar vernietigingsbrief van 7 oktober 2005 aldus te laat om de vernietiging nog met vrucht in te kunnen roepen. Naast deze specifieke beschermingsbepalingen laat het systeem van de wet geen ruimte om het sluiten ven een lease-overeenkomst met minderjarigen – op die grond – op de voet van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) te toetsen. Gelet op het vorenstaande zullen thans de overige aangevoerde stellingen en verweren ten aanzien van de lease-overeenkomst worden besproken.
Zorgplicht, causaal verband en eigen schuld
3.4. In zijn arrest van 5 juni 2009 (LJN: BH 2815) heeft de Hoge Raad uitgangspunten en een beoordelingskader geformuleerd wat betreft de volgende vragen:
(i) heeft Dexia de op haar rustende bijzondere zorgplicht geschonden?
(ii) zo ja, in hoeverre bestaat er causaal verband (als bedoeld in artikel 6:162 BW) tussen deze onrechtmatige daad van Dexia en de door [eiseres] geleden schade?
(iii) welk deel van deze schade moet op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van [eiseres] blijven?
In een viertal op 1 december 2009 uitgesproken arresten heeft het Amsterdamse hof deze uitgangspunten en dit beoordelingskader van een nadere invulling voorzien (zie LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983). De kantonrechter neemt de in deze rechtspraak neergelegde overwegingen en beslissingen tot leidraad voor de verdere beoordeling van het voorliggende geschil. Dit betekent voor de onderhavige zaak het volgende.
3.5. Op Dexia rust als professionele dienstverlener jegens haar wederpartij als particuliere belegger met wie zij voornemens is een overeenkomst tot effectenlease aan te gaan een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortkomende bijzondere zorgplicht. Deze bijzondere zorgplicht strekt ertoe particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht is tweeledig en brengt allereerst mee dat Dexia degene met wie zij een overeenkomst tot effectenlease aangaat tevoren indringend in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet waarschuwen voor het bijzondere, aan het risicovolle en complexe effectenlease-product verbonden, gevaar van een restschuld bij (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst (de waarschuwings¬plicht). Gelet op de ratio van de waarschuwingsplicht moet onder ‘restschuld’ worden verstaan het verschil tussen (het restant van) de hoofdsom en de waarde van de geleaste effecten bij verkoop op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst, vermeerderd met hetgeen overigens is verschuldigd wegens (voortijdige) beëindiging. Tevens brengt de bijzondere zorgplicht mee dat Dexia voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst onderzoek moet doen naar de inkomens- en vermogenspositie van haar wederpartij, ten einde zich er rekenschap van te geven dat deze over voldoende bestedingsruimte beschikt om naar redelijke verwachting aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen (de onderzoeksplicht).
3.6. Op grond van hetgeen hieromtrent uit de gedingstukken en de stellingen van partijen blijkt, stelt de kantonrechter vast dat Dexia ook jegens [eiseres] de waarschuwingsplicht en de onderzoeksplicht heeft geschonden. Nu de waarschuwingsplicht erop is gericht [eiseres] te behoeden voor het lichtvaardig aangaan van de lease-overeenkomst, moet het ervoor worden gehouden dat [eiseres] de lease-overeenkomst niet zou hebben afgesloten als Dexia wel aan haar waarschuwingsplicht had voldaan. Dexia heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat er causaal verband (in de zin van condicio sine qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW) bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de lease-overeenkomst. Dit betekent tevens dat niet alleen de restschuld, althans het gedeelte daarvan wat [eiseres] heeft betaald, maar ook de op grond van de lease-overeenkomst betaalde rente en eventuele periodieke aflossingen worden aangemerkt als schade ten gevolge van deze onrechtmatige daad van Dexia. Deze schade kan ook aan Dexia worden toegerekend als schade die het gevolg is van schending van de waarschuwingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:98 BW), nu Dexia geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.7. Op de schade die Dexia aldus – behoudens eigen schuld (zie hierna) – dient te vergoeden dient ingevolge artikel 6:100 BW (verrekening van voordeel) in mindering te worden gebracht het eventuele voordeel dat [eiseres] ingevolge de lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan [eiseres] betaalde of toekomende dividenden. Dexia heeft echter geen dividenden uitgekeerd of verrekend, terwijl [eiseres] ook geen ander voordeel als hier bedoeld heeft genoten.
3.8. Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de door [eiseres] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door haarzelf veroorzaakt voor haar rekening moet blijven.
3.9. Wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen (rente en eventuele aflossingen) geldt het volgende. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiseres] zou hebben gelegd was Dexia gehouden het aangaan van de lease-overeenkomst te ontraden. Dit betekent dat in dat geval ook een deel van de schade bestaande uit verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in aanmerking komt. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van deze schade in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [eiseres] behoort te blijven. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts de ‘betaalde’ termijnen omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds betaald is of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
3.10. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht daarentegen niet zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiseres] zou hebben gelegd, was Dexia niet gehouden het aangaan van de lease-overeenkomst te ontraden. In een dergelijk geval moet de schade wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen geheel voor rekening van [eiseres] blijven. In die situatie kan die schade immers geheel worden toegeschreven aan de omstandigheid dat [eiseres] de lease-overeenkomst is aangegaan terwijl zij wist of behoorde te weten dat met geleend geld werd belegd (zie Hoge Raad 5 juni 2009, LJN: BH 2815, r.ov. 5.6.3).
3.11. Thans moet worden vastgesteld of de lease-overeenkomst een onaanvaardbare financiële last voor [eiseres] met zich bracht. De kantonrechter is van oordeel dat nakoming van de onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst een onaanvaardbare financiële last op [eiseres] zou leggen. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde “Nibud-basisnorm” en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [eiseres] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar: http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm. Uit de verklaringen en bewijsstukken van [eiseres] is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst scholiere was in Zwolle en korte tijd daarna een opleiding in Amsterdam ging volgen, waarvoor zij op kamers ging wonen in Amsterdam. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] geen gegevens omtrent haar maandelijkse woonlasten heeft overgelegd. Echter, zelfs als [eiseres] geen woonlasten van de onder 1.5. genoemde maandelijkse inkomsten betaalde, moet ervan worden uitgegaan dat de maandelijkse termijn van de lease-overeenkomst voor haar een onaanvaardbare last vormde. Haar maandelijkse inkomen lag immers onder de Nibud-basisnorm voor een alleenstaande in 2001 en ook onder de Nibud-basisnorm voor een 18-jarige op kamers in 1995.
3.12. Ten aanzien van de restschuld stelt de stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [eiseres] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de schade bestaande uit restschuld ook in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [eiseres] behoort te blijven.
3.13. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, is niet gebleken. De door [eiseres] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [eiseres], reeds verdisconteerd.
3.14. Al het voorgaande betekent dat zowel de uit de betaalde restschuld bestaande schade als ook de uit de maandelijkse termijnen bestaande schade voor 1/3 voor rekening van [eiseres] moet blijven. Onder verwijzing naar de berekening als weergegeven in de bijlage bij dit vonnis, brengt het voorgaande mee dat Dexia € 1.512,74 als schadevergoeding aan [eiseres] dient te betalen en dat [eiseres] 1/3 van de restschuld, te weten € 435,79, aan Dexia dient te betalen.
3.15. Dexia heeft zich beroepen op verrekening van het aan haar te betalen deel van de restschuld met het door haar te betalen deel van de betaalde termijnen. Nu de gegrondheid van de tegenvordering waarmee Dexia zich verweert reeds is vastgesteld, is het beroep op verrekening voor toewijzing vatbaar. Derhalve dient Dexia aan [eiseres] te betalen
€ 1.076,95, zoals volgt uit de aan dit vonnis gehechte bijlage.
3.16. Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas worden vastgesteld dat schade was geleden op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst, zodat Dexia op de dag van de eindafrekening in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
Buitengerechtelijke kosten
3.17. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak. Voor zover [eiseres] vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
3.18. Nu [eiseres] ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.19. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer
3.20. Gelet op de uitslag van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
I. veroordeelt Dexia aan [eiseres] te voldoen € 1.076,95, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiseres] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomst meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,-;
III. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op:
aan [eiseres] te voldoen:
- voor verschuldigd griffierecht € 50,25
aan de griffier van de rechtbank te voldoen:
- voor verschuldigd griffierecht € 150,75
- voor het exploot van dagvaarding € 85,44
- voor salaris van gemachtigde € 400,-
In totaal: € 686,44
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
IV. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af;
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Berekening schade, voordeelstoerekening, verdeling restschuld
Afnemer [eiseres]
Contractnummer 39289805
Rolnummer: DX 08-2113
reconventionele vordering ingesteld ja
A. Betaalde leasetermijnen 2.269,00
saldo eindafrekening 1.307,51
af: achterstallige termijnen 90,76
B. in aanmerking te nemen restschuld 1.216,75
totale schade exclusief voordeelstoerekening 3.576,51
af: batig saldo voorgaande lease-overeenkomsten 0,00
af: uitgekeerde dividenden c.a. 0,00
af: verrekende dividenden c.a. 0,00
C. totale schade minus voordeel 3.576,51
schade m.b.t. betaalde termijnen minus voordeel 2.269,00
eigen schuld afnemer 33,33%
D. door Dexia te dragen schade m.b.t. betaalde termijnen 1.512,74
schade m.b.t. achterstallige termijnen minus voordeel 90,76
eigen schuld afnemer 33,33%
E. door Dexia te dragen schade m.b.t. achterstallige termijnen 60,51
schade wat betreft restschuld minus voordeel 1.216,75
eigen schuld afnemer 33,33%
F. door Dexia te dragen schade m.b.t. restschuld 811,21
door afnemer volgens eindafrekening verschuldigd 1.307,51
af: door Dexia te dragen schade m.b.t. restschuld (F) 811,21
af: door Dexia te dragen schade m.b.t. achterstallige termijnen (E) 60,51
af: verrekende dividenden c.a. 0,00
af: door afnemer reeds betaald 0,00
G. door afnemer te betalen: 435,79
H. Per saldo door Dexia te betalen (D-G) 1.076,95