Parketnummers: 13/447964-07 (A) en 13/442567-08 (B) (PROMIS)
Datum uitspraak: 12 november 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats (Marokko) op [1966],
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Nieuw Vosseveld" te Vught.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. C. Stroobach en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat,
ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 08 mei 1996 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een vuurwapen één of meer kogel(s) op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 27 april 1996 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in één of meer woningen, gelegen aan perce(e)l(en) Keizersgracht 268/270, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (een hoeveelheid) benzine op de grond gegooid/gegoten en/of (vervolgens) de benzine aangestoken en/of met één of meer (brandende) vuurstokken één of meer voorwerpen in een kamer (toebehorende aan [slachtoffer 2]) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de benzine en/of één of meer goederen in de
kamer van die [slachtoffer 2], althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de inboedel en/of het/de raamkozijn(en) van de begane grond en/of de eerste verdieping van de woning(en) aan perce(e)l(en) Keizersgracht 268/270 geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] en/of één of meer tot op heden onbekend gebleven personen (die zich in die woning(en) bevonden), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht oud)
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 27 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een nylon koord en/of een metalen ketting, die om de hals/nek van die [slachtoffer 2] hing(en), heeft vastgepakt en/of (met kracht) (aan) dat koord en/of die ketting heeft (aan)getrokken (waardoor die [slachtoffer 2] moeilijk kon ademhalen);
(artikel 287/302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 27 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 16] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal zwaaiende en/of stekende bewegingen naar en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 16] heeft gemaakt en/of (met kracht) met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, in diens arm(en) en/of neus heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer 16] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
(artikel 287/302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 12 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 6] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een hard en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen naar en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 6] heeft gemaakt en/of met dat mes,
althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, (met kracht) in de (linker)hand van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of geprikt;
(artikel 287/302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 27 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (hak)mes en/of bijl, althans een hard en/of scherp voorwerp, tegen/in het (linker)been van die [slachtoffer 6] heeft geslagen en/of gehakt;
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak A onder 7 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 27 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 17] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (hak)mes en/of bijl, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal zwaaiende en/of slaande en/of stekende bewegingen naar en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 17] heeft gemaakt en/of (met kracht) met dat (hak)mes en/of bijl, althans dat harde en/of scherpe voorwerp, meermalen, althans eenmaal tegen de arm(en) en/of be(e)n(en) van die [slachtoffer 17] heeft geslagen;
(artikel 287/302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak A onder 8 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 05 mei 1996 te Amsterdam aan [slachtoffer 17] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: twee ribbreuken), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 17] met dat opzet (met kracht) meermalen, althans eenmaal met een stuk (spiegel)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 17] te steken en/of te prikken en/of meermalen (met kracht) met een (houten) stok, althans een hard
voorwerp, meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van die [slachtoffer 17] te slaan;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 05 mei 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 17] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een stuk (spiegel)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 17] heeft gestoken en/of geprikt en/of (met kracht) met een (houten) stok, althans een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van die [slachtoffer 17] heeft geslagen (tengevolge waarvan die [slachtoffer 17] twee ribbreuken heeft opgelopen);
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 2 april 2008 te Haarlem [bewaarder 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [bewaarder 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik steek je dood, ik ben een terrorist, ik neuk je moeder en maak haar af, ik weet je te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 2 april 2008 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [bewaarder 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of (meer)ma(a)l(en) met een zak met daarin een DVD-speler en/of een of meer voorwerp(en), althans met een hard voorwerp tegen het hoofd van die [bewaarder 2] heeft geslagen;
(artikel 302 jo artikel 45 wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 2 april 2008 te Haarlem opzettelijk mishandelend [bewaarder 2] een of (meer)ma(a)l(en) met een zak met daarin een DVD-speler en/of een of meer voorwerp(en), althans met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [bewaarder 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde,
hij op of omstreeks 2 april 2008 te Haarlem [slachtoffer 18] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 18] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood" en/of "ik steek je neer en snij je open" en/of "zodra ik van de isolatieafdeling kom pak ik een mes en neem je te grazen" en/of "ik stuur mijn familie op je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder 2, 3, 6, eerste alternatief 8 en in zaak B onder 1 en 3 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank is verder van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van voorbedachten rade zodat verdachte ook van de hem in zaak A onder 1 tenlastegelegde moord dient te worden vrijgesproken. De overwegingen die tot deze beslissing van de rechtbank hebben geleid volgen hierna in rubriek 5.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde,
op 8 mei 1996 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen één kogel op het hoofd van die [slachtoffer 1] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 tenlastegelegde,
op 27 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 16] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, meermalen, stekende bewegingen in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 16] heeft gemaakt en met dat mes in diens arm en neus heeft gestoken en/of gesneden en meermalen in het been van die [slachtoffer 16] heeft gestoken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 tenlastegelegde,
op 12 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 6] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met een mes een stekende beweging in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 6] heeft gemaakt en met dat mes in de linkerhand van die [slachtoffer 6] heeft gestoken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 7 tenlastegelegde,
op 27 april 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 17] van het leven te beroven, met dat opzet met een hakmes een slaande beweging in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 17] heeft gemaakt en met dat hakmes eenmaal tegen de arm van die [slachtoffer 17] heeft geslagen.
Ten aanzien van het in zaak A tweede gedeelte onder 8 tenlastegelegde,
op 05 mei 1996 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 17] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een stuk spiegelglas in het gezicht van die [slachtoffer 17] heeft gestoken en met kracht met een houten stok, meermalen, tegen het lichaam van die [slachtoffer 17] heeft geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 17] twee ribbreuken heeft opgelopen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 subsidiair tenlastegelegde,
op 2 april 2008 te Haarlem opzettelijk mishandelend [bewaarder 2] meermalen met een zak met daarin een DVD-speler tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [bewaarder 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. Waardering van het bewijs
De rechtbank gaat bij haar beslissing dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hieronder nader te noemen onderdelen van de tenlastelegging, uit van de volgende in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van zaak A onder 1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, zoals omschreven in de door haar ter zitting overgelegde schriftelijk aantekeningen, dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit, zoals weergegeven in de door haar ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, dat niet kan worden bewezen dat verdachte, die het feit ontkent te hebben gepleegd, zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde moord of doodslag en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden en betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en raadsvrouw aangevoerde standpunten.
Slachtoffer [slachtoffer 1]
Op 8 mei 1996 te 01.30 uur komt er van de Centrale Meldkamer van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland een melding dat een schietpartij heeft plaatsgevonden op de Osdorper Ban te Amsterdam, ter hoogte van perceel 124, waar café Tavla is gevestigd. Ter plaatse zien de verbalisanten een man met zijn gezicht en buik op het trottoir liggen en dat de man aan de rechterzijde van zijn voorhoofd bloed verliest. De man, [slachtoffer 1] wordt overgebracht naar het VU-ziekenhuis te Amsterdam en de behandelde arts verklaart kort daarna dat er zich een kogel in het achterhoofd van het slachtoffer bevindt.i Uit de bevindingen van pathaloog-anatoom dr. C.J.J. Hens volgt dat [slachtoffer 1] bewusteloos is opgenomen in het VU-ziekenhuis te Amsterdam en aldaar op 8 mei 1996 te 18.15 uur is overleden. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer door één kogel in het hoofd werd getroffen met als conclusie dat ten gevolge van deze schotverwonding zeer ernstig schedel- en hersenletsel is ontstaan die de klinisch vastgestelde hersendood tot gevolg heeft gehad.ii
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van drie schotrestenonderzoeken en in het bijzonder op de schootsafstand, zoals na onderzoek is geconcludeerd door deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Independent Forensic Services (IFS). Het NFI concludeert in haar rapport van 5 februari 2009 dat de aangetroffen sporen wijzen op een schootsafstand tussen 0 en 50 centimeter. Het IFS concludeert in haar rapporten van 6 en 14 juli 2009 dat de maximale schootsafstand ongeveer 0 tot 1 centimeter heeft bedragen. De rechtbank vindt de conclusie dat de schootsafstand ten hoogste 50 centimeter is op grond van de verschillende rapporten het meest aannemelijk en neemt die conclusie over (zie hierna).
Verscheidenheid in verklaringen getuigen en verdachte
Door de verbalisanten zijn ter plaatse vanaf 8 mei 1996 een aantal personen verhoord. Verdachte is na een internationale signalering op 7 november 2007 uitgeleverd door de Spaanse autoriteiten aan Nederland en heeft onder meer op 7 en 8 november 2007 en op 15 mei 2008 verklaringen afgelegd. Door de rechter-commissaris zijn in 2008 op verzoek van de verdediging een aantal getuigen gehoord. Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting constateert de rechtbank dat de verschillende (getuige) verklaringen in het dossier niet een éénduidig beeld opleveren van hetgeen zich heeft afgespeeld in de nachtelijke uren op 8 mei 1996. De rechtbank heeft bij de waardering van deze verklaringen specifiek gelet op de saillante onderdelen uit deze verklaringen die met elkaar overeenstemmen.
Verplaatsingen buiten het café na sluitingstijd, voor en na schietincident
Op basis van de verklaringen van zowel verdachte als van [getuige 1] en [getuige 2] kan als vaststaand worden aangenomen dat verdachteiii, het slachtoffer [slachtoffer 1] en onder meer de getuigen [getuige 1]iv en [getuige 2]v op de avond van 8 mei 1996 na sluitingstijd het café Tavla hebben verlaten. Verder volgt uit de verklaringen van verdachte, [getuige 1], [getuige 2] en onder meer [getuige 3]vi dat verdachte degene was die het vuurwapen vanuit het café mee naar buiten heeft genomen.
Over het aantal personen, dat na sluitingstijd van het café in de nabijheid van het slachtoffer [slachtoffer 1] stond en in welke richting verdachte en de andere aanwezigen zijn gegaan verschillen de verklaringen.
De rechtbank deelt de visie van de verdediging dat er op onderdelen verschillen zijn tussen de verklaringen die door getuigen bij de politie en later bij de rechter-commissaris zijn afgelegd. Daarmee ontvalt echter niet de bruikbaarheid van die verklaringen waar het de essentie van het voorgevallene op de Osdorper Ban betreft.
De rechtbank betrekt daarbij in haar overwegingen het volgende. In het algemeen moet in ogenschouw moet worden genomen dat een niet te verwaarlozen kans op een vergissing aan getuigenverklaringen inherent is. De ene soort vergissing is sneller gemaakt dan de andere. Gebeurtenissen kunnen op zich en in het algemeen betrekkelijk adequaat worden onthouden, maar met positionering in de tijd worden veelvuldig fouten gemaakt, zeker naarmate meer tijd is verstreken tussen de gememoreerde gebeurtenissen en het moment van verklaren.
Voor het bewijs in deze zaak maakt de rechtbank geen gebruik van de verklaringen die door [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris in 2008 zijn afgelegd, nu deze verklaringen 12 jaren na dato zijn afgelegd en deze getuigen te kennen hebben gegeven in hoofdzaak te blijven bij de eerder door hen korte tijd na het voorval bij de politie afgelegde verklaringen.
[getuige 1] heeft verklaard4 dat na sluitingstijd zes mannen naar buiten zijn gegaan, te weten [persoon 1], de vriend van [persoon 1], [getuige 2] ([getuige 2]), [slachtoffer 1] de ijscoman (slachtoffer), de dader (verdachte) en hijzelf. Hij zag dat het slachtoffer eerst naar zijn auto liep en instapte aan de bestuurderszijde. Zijn auto stond geparkeerd aan de rechterzijde van de rijbaan van de Osdorper Ban, aan de zijde van de rijbaan waar het café Tavla is gevestigd. [persoon 1] stapte ook bij het slachtoffer in aan de passagierszijde. Hij zag dat ze met elkaar praatten en vervolgens stapte [persoon 1] uit en kwam bij hem staan. Hij stond aan de overzijde van de rijbaan bij de telefooncel, op de kruising van de Osdorper Ban met Hoekenes. Hij stond daar naast de auto (BMW) van [getuige 2]. [getuige 2] zat op de bestuurdersplaats. [persoon 1] en de vriend van [persoon 1] namen plaats op de achterbank Verdachte was als enige nog aan de andere kant van de rijbaan, op het trottoir voor het café. Hij zag dat verdachte in de richting van de auto van het slachtoffer liep. Hij heeft niet gezien dat het slachtoffer uit zijn auto is gestapt, maar hoorde wel dat het slachtoffer in discussie ging met verdachte. Plotseling hoorde hij een harde knal. Hij zag op de plek waar de knal vandaan kwam, alléén verdachte staan. Het slachtoffer lag vlak vóór verdachte op de grond. Hij zag dat bij de dader en het slachtoffer verder niemand stond. Hij is hierop meteen in de richting van het slachtoffer en verdachte gelopen en zag dat verdachte een pistool in zijn rechterhand had en licht gebukt stond over het lichaam van het slachtoffer. Hij zag dat verdachte het pistool op hem richtte en hoorde dat hij werd bedreigd door verdachte. Hij zag dat [getuige 2] met zijn BMW wegreed het Hoekenes op, in de richting van Tussenmeer. Hij is weggelopen in de richting van de telefooncel. Hij zag dat de verdachte de andere kant op wegliep over het trottoir van de Osdorper Ban. Hij zag dat verdachte aan het einde van de rij winkels het poortje onder door liep, gelegen voor de supermarkt "De Koning". Hij is vervolgens naar het slachtoffer gelopen.
[getuige 4]vii werkte deze avond in café Tavla, gevestigd op de Osdorper Ban 124 te Amsterdam. Hij heeft de broer van [alias 2] (verdachte) die avond gezien in het café. Hij hoorde ongeveer vijf minuten na sluitingstijd een luide knal. Hij keek vanuit het café naar buiten en zag verdachte hard weglopen in de richting van de telefooncel, die aan de overkant van het café staat. Hij zag dat [getuige 1] op hetzelfde moment uit de richting van de telefooncel naar de kant van het café liep. Hij heeft gezien dat verdachte en [getuige 1] elkaar hebben gepasseerd.
[getuige 5]viii (geboren te Suriname) liep omstreeks dat moment op 8 mei 1996 over de Osdorper Ban. Hij hoorde ter hoogte van de telefooncel, welke staat op de hoek Osdorper Ban/Hoekenes een knal. [getuige 5] zag vervolgens een man vanaf supermarkt "De Koning" op de Osdorper Ban over het trottoir weglopen in de richting van de Meer en Vaart. Hij is daarna de Osdorper Ban overgestoken en zag een man liggen op het trottoir. Naast de man lag allemaal bloed. Bij de man die op de grond lag stond een Turkse man.
[getuige 2] heeft verklaard5 dat hij met een aantal mannen op 8 mei 1996 omstreeks 01.00 uur na sluitingstijd het café Tavla had verlaten. Toen hij buiten kwam zag hij de Marokkaan (verdachte) voor de supermarkt staan. Hij zag dat verdachte een pistool in zijn hand vasthield en dat hij er mee stond te spelen. Hij is met [getuige 1] ([getuige 1]) en nog twee mannen doorgelopen in de richting van zijn auto. Achter hem liep [slachtoffer 1] (slachtoffer). Hij hoorde [slachtoffer 1] (slachtoffer) tegen verdachte zeggen: "Ik haat mensen die met wapens op straat spelen". Hierop heeft hij tegen verdachte gezegd "ga naar huis" en tegen het slachtoffer "ga naar je auto". Hij is vervolgens verder gelopen naar zijn auto en is samen met [getuige 1] en de twee andere mannen in zijn auto gestapt. Nadat hij zijn auto had gestart hoorde hij een knal. Hij zag dat de man die geschoten had voorovergebogen stond nabij het slachtoffer met het pistool nog op hem gericht en dacht ook te zien dat verdachte in de zakken van het slachtoffer voelde. Hij zag dat [getuige 1] in de richting van verdachte en het slachtoffer liep. Hij zag en hoorde dat [getuige 1] werd bedreigd door verdachte. Hij zag de verdachte vervolgens met het pistool weglopen in de richting van Meer en Vaart. Hij is met zijn auto en de twee mannen een stukje weggereden en kort hierop naar Tavla teruggelopen.
Uit deze verklaringen in samenhang bezien trekt de rechtbank de conclusie dat het verdachte is geweest die het noodlottige schot heeft gelost. Weliswaar geven de verklaringen niet steeds een helder inzicht in posities die de getuigen op verschillende ogenblikken na het verlaten van het café ten opzichte van elkaar en het slachtoffer hebben ingenomen, maar uit de verklaringen blijkt wel dat alleen verdachte in de nabijheid van het slachtoffer was toen het schot viel. Daarbij komt dat de technische onderzoeken tezamen genomen de conclusie wettigen dat het schot op een afstand van ten hoogte 50 centimeter is gelost.
De verklaring van de getuige [getuige 6] is niet strijdig met de conclusie van de rechtbank zoals de verdediging heeft benadrukt, omdat daaruit niet blijkt dat het groepje van 4 personen (nog) bijeenstond toen op het slachtoffer geschoten werd. Uit de eerder genoemde verklaringen blijkt juist dat dat niet (meer) het geval was. De rechtbank acht de lezing van verdachte zelf dat niet hij maar [getuige 1] heeft geschoten niet geloofwaardig. Ter zitting heeft verdachte deze lezing nog uitgebreid met het betoog dat hij die avond naar het café was gekomen met twee grote tassen vol gestolen waar, waaronder het pistool/vuurwapen. Zijn bedoeling zou zijn geweest deze goederen daar te verkopen. Verdachte verklaarde ter terechtzitting echter voor het eerst over deze met buit gevulde tassen. Geen van de gehoorde cafébezoekers heeft echter iets over dergelijke tassen verklaard. Er zijn ook geen tassen gevonden, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat de verdachte dit heeft verzonnen om zijn verhaal over de verkoop van het pistool kracht bij te zetten. De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat verdachte met meerdere mensen naar buiten zou zijn gelopen om in hun bijzijn een vuurwapen te verkopen.
Internationale signalering en overbrengen verdachte naar Nederland
In verband met deze dodelijke schietpartij stond de verdachte internationaal gesignaleerd. Op 7 november 2007 is verdachte op de luchthaven van Palma de Mallorca te Spanje overgenomen van de Federale Politie Spanje en door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee met een vliegtuig overgebracht naar Amsterdam.ix Opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee [opperwachtmeester] heeft hieromtrent verklaardx dat hij met twee collega's verdachte op 7 november 2007 omstreeks 14.00 uur heeft overgenomen van de Spaanse politie. Hij heeft zich voorgesteld aan verdachte en gezegd dat zij hem zouden escorteren naar Amsterdam. Verbalisant [opperwachtmeester] hoorde dat verdachte hierop verklaarde: "Ik weet het. Ik heb in Amsterdam iemand dood geschoten". Hij zag dat verdachte hierbij met zijn rechterhand en vingers deed alsof hij een vuurwapen vast hield. Hij zag dat hij zijn rechterhand- en arm naar voren bewoog en naar de muur voor hem wees. Ik zag dat hij met zijn linkerhand een heen en weer beweging maakte boven zijn rechterhand alsof hij een vuurwapen doorlaadde. Hij hoorde vervolgens dat verdachte "beng" heeft gezegd. Op dat moment had de verbalisant nog niet met verdachte gesproken over hetgeen waarvan hij werd verdacht.
Genoemde opperwachtmeester [opperwachtmeester] en zijn collega's [collega 1] en [collega 2] zijn als getuige gehoord bij de rechter-commissaris op respectievelijk 15 april 2008 en 18 november 2008. [opperwachtmeester] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaardxi dat hij blijft bij hetgeen hij in zijn proces-verbaal van bevindingen heeft gerelateerd. Hij heeft daaraan toegevoegd dat verdachte uit zichzelf begon te spreken en te gebaren op het moment dat hij zich had gelegitimeerd en wilde vertellen waarom verdachte werd opgehaald. De verbalisant heeft met verdachte gesproken in de Nederlandse taal. Hij heeft de beheersing van de Nederlandse taal van verdachte beschreven als gebrekkig, maar wel duidelijk.
De verbalisanten zijn vervolgens, nadat zij verdachte hadden overgenomen van de Spaanse politie, op 7 november 2007 omstreeks 15.20 uur met het vliegtuig vertrokken van Palma de Mallorca naar Barcelona. Tijdens deze vlucht hebben zij niet gesproken met de verdachte. Tijdens de daarop volgende vlucht van Barcelona naar Amsterdam om 17.05 uur was dat anders en heeft onder meer verbalisant [opperwachtmeester] aan verdachte gevraagd waarom hij iemand heeft doorgeschoten, waarbij verbalisant niet de cautie aan verdachte heeft gegeven.
De rechtbank overweegt, anders dan door de raadsvrouw is gesteld in haar pleitaantekeningen, dat het enkele tonen van een legitimatie en het meedelen van de verbalisanten dat zij verdachte escorteren vanuit Spanje naar Nederland niet kan worden beschouwd als "een verhoor" in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verbalisanten niet eerst de cautie behoefden te geven. Uit de verklaringen van de verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien dat de verbalisanten niet de intentie hadden verdachte te verhoren over de feiten zoals omschreven in het door hen ontvangen Europees Arrestatiebevel van 12 mei 2004. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte verbalisant [opperwachtmeester] in de rede viel en spontaan begon te verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank staat er niets aan de in de weg om dit gedeelte van de verklaring van verdachte te gebruiken voor het bewijs.
Voor wat betreft hetgeen verdachte daarna op vragen van de verbalisant(en) op 7 november 2007 in het vliegtuig van Barcelona naar Amsterdam heeft geantwoord, worden deze verklaringen van het bewijs in zaak A uitgesloten. Gelet hierop kan een beslissing ten aanzien van het subsidiaire verweer van de raadsvrouw, zoals gesteld in haar pleitaantekeningen over het recht tot consultatie, achterwege blijven.
Met voorbedachten rade
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte met voorbedachten rade op het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een voor reflectie benutte bedenktijd zodanig dat verdachte zich kalm heeft beraden en rustig heeft overlegd. Over het motief tot het neerschieten van het slachtoffer tast de rechtbank in het duister. Geruchten dan wel de audituverklaringen dat verdachte ruzie zou hebben gehad met het slachtoffer zijn daartoe onvoldoende. Mede gelet op de bevindingen van het Pieter Baan Centrum dat verdachte kan worden aangemerkt als impulsief reagerend, sluit de rechtbank niet uit dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. De schootsafstand van maximaal 50 centimeter biedt evenmin voldoende steun aan de stelling dat met voorbedachten rade is geschoten. Weliswaar is er een aanwijzing voor de mogelijkheid van een zogeheten oplegschot, maar zekerheid hierover geven de deskundigen niet.
Derhalve acht de rechtbank de voorbedachten rade niet bewezen, zodat daarvan vrijspraak dient te volgen.
Zoals uit de bewezenverklaring en de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden volgt is het slachtoffer [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank door verdachte doodgeschoten.
Subsidiair verzoek horen getuigen
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring in deze zaak komt heeft de raadsvrouw tijdens haar pleidooi subsidiair verzocht om het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 6]. De rechtbank heeft dit verzoek - na beraad - op grond van het noodzakelijkheidscriterium ter terechtzitting afgewezen en ziet geen reden om thans anders te beslissen.
Ten aanzien van zaak A onder 2 tot en met 8
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, zoals omschreven in de door haar ter zitting overgelegde schriftelijke aantekeningen, dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zaak A onder 2 (brandstichting), 3, 4, 5, 7, (poging tot doodslag) 6 en tweede gedeelte onder 8 (poging tot zware mishandeling) tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit, zoals weergegeven in door haar ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, dat niet kan worden bewezen dat verdachte, die alle feiten ontkent te hebben gepleegd, zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak A onder 2, 3, 4, 6, 7 en 8 tenlastegelegde en derhalve dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde is door de raadsvrouw bepleit dat sprake was van een noodweersituatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder 2, 3, 6, eerste alternatief 8 en in zaak B onder 1 en 3 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De overwegingen die tot deze beslissing van de rechtbank hebben geleid volgen hierna.
De rechtbank gaat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden en betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en raadsvrouw aangevoerde standpunten.
Ten aanzien van zaak A onder 5
Op 12 april 1996 hoorde aangever [slachtoffer 6]xii vanuit zijn kamer in het kraakpand Keizersgracht 268 te Amsterdam een ruzie. Hij is op het geluid van de ruzie afgelopen en zag dat de vriend van [slachtoffer 2], genaamd [slachtoffer 4], ruzie had met [alias 1]. Hij hoorde [slachtoffer 4] vertellen tegen [alias 1] dat [slachtoffer 2] er niet was en dat zij hem niet meer wilde zien. Hij heeft dit tegen [alias 1] herhaald. De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting heeft verklaard3 dat hij op dat moment in het kraakpand aanwezig is en dat met [alias 1] verdachte wordt bedoeld.
[slachtoffer 6] zag dat [slachtoffer 2] wel op haar kamer aanwezig was, maar dat zij op bed lag en een deken over haar heen had getrokken. Toen hij vervolgens weer de kamer kwam uitlopen, zag hij dat [alias 1] een mes in zijn rechterhand hield. [alias 1] hield het mes dreigend in de richting van hem en [slachtoffer 4]. Hij pakte daarop een stok. Nadat [alias 1] een paar keer een dreigende houding had aangenomen, gaf hij hem een harde klap midden op zijn hoofd met deze stok. Hij zag dat [alias 1] even wankelde, maar vervolgens op hem afkwam met het mes in zijn handen. Hij liep de kamer van [slachtoffer 2] in en deed de deur dicht. [alias 1] deed de deur weer open, kwam binnen en maakte direct met grote kracht een zwaai met het mes in de richting van hem. Om te voorkomen dat het mes hem in de borst zou raken heeft hij toen in een reflex naar het mes gegrepen. Hierdoor is hij aan zijn linkerhand gewond geraakt. Hij voelde direct een hevige pijn in zijn hand en zag dat het bloedde. Hij is vervolgens naar de eerste hulp van een ziekenhuis gegaan om zich te laten verbinden.
Deze verklaring van [slachtoffer 6] wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 4]xiii en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 4] heeft gezien dat [alias 1] ([alias 1]) een groot keukenmes in zijn hand had en dat hij wilde weten waar [slachtoffer 2] was. [alias 1] begon tegen [slachtoffer 6] te schreeuwen en zij kregen ruzie. [slachtoffer 4] zag dat [alias 1] een stekende beweging maakte met het mes. [slachtoffer 6] hield zijn hand omhoog om zichzelf te beschermen en [slachtoffer 4] zag dat hij door [alias 1] in zijn hand werd gestoken. [slachtoffer 2]xiv is daarna met [slachtoffer 6] naar het ziekenhuis geweest.
Ten aanzien van zaak A onder 2 tot en met 7
Gebeurtenissen in perceel Keizersgracht 278/270 op 27 april 1996
Verdachte wordt er - kort gezegd- van verdacht in de nachtelijke uren van 27 april 1996 brand te hebben gesticht in kraakpand Keizersgracht 268/270 te Amsterdam en te hebben geprobeerd [slachtoffer 2], [slachtoffer 16], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 17] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat verdachte ten tijde van de brand in kraakpand "Gouden Gabber" aanwezig was, hetgeen verdachte overigens niet betwist. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat er zich in het dossier geen rapport bevindt waaruit blijkt hoe de brand is ontstaan en/of in hoeverre er (levens)gevaar te duchten was voor de in het kraakpand aanwezige goederen en personen. De raadsvrouw heeft contact opgenomen met de Amsterdamse brandweer met het verzoek om aanvullende bevindingen over de brand, doch deze gegevens bleken, aldus de raadsvrouw, 12 jaren na dato niet meer terug te vinden. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de officier van justitie gelegen tijdig actie te ondernemen om zodoende het dossier te completeren met een proces-verbaal van bevindingen en/of brandtechnisch onderzoek over de brand. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij voorafgaand en tijdens de brand in het kraakpand aanwezig is geweest en dat zich gedurende deze nacht een aantal gewelddadige incidenten hebben voorgedaan met de in het kraakpand aanwezig bewoners. Die verklaring sluit aan bij de verklaringen, zoals afgelegd door een aantal bewoners uit het kraakpand.
De oorzaak van de brand is mogelijk in verband te brengen met deze reeks van incidenten, maar geen van de in het pand aanwezige personen heeft gezien dat verdachte degene is geweest die de brand heeft aangestoken. Verdachte dient vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt over de reeks geweldsincidenten het volgende. Uit de verklaringen van onder meer [slachtoffer 2], [slachtoffer 16], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 17], alsmede uit de verklaring van verdachte, volgt dat verdachte buitensporig agressief gedrag vertoonde en niet alleen verbaal dreigend tegen deze personen heeft opgetreden. Dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zou kunnen volgen uit haar aangifte, maar wordt niet ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 16]. Daar waar [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte bleef doortrekken aan het nylonkoord dat zich rond haar hals sloot en zij als gevolg hiervan moeilijk kon ademen, heeft [slachtoffer 16] immers verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte en [slachtoffer 2] met elkaar worstelden en dat verdachte haar bij de buik vasthield. De verbalisanten hebben geconstateerd dat er in de nek van [slachtoffer 2] rode striemen zichtbaar waren, maar hebben niet gezien, in elk geval niet gerelateerd, dat er bij [slachtoffer 2] een nylonkoord om haar nek hing dan wel wat er met deze nylonkoord is gebeurd. De rechtbank is van oordeel, dit alles overwegende, dat de handelingen van verdachte, voor zover die volgen uit de verklaring van [slachtoffer 2], niet van dien aard zijn dat sprake zou kunnen zijn van de in zaak A onder 3 tenlastegelegde poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, zodat vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van de onder 6 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 6] is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat de verklaring van de aangever niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, zodat vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Verklaring verdachte 8 november 2007
Verdachte heeft ten overstaan van de politie op 8 november 2007, omstreeks 13.45 uur, een verklaring afgelegd (pagina's 224-234 van het doorgenummerde proces-verbaal) met behulp van een tolk. Dit verhoor is door de politie opgenomen en bestaat uit twee tracks. In dit verhoor is verdachte uitgebreid verhoord over het in zaak A onder 1 tenlastegelegde. Tijdens dit verhoor (blz. 230-231) is kort gesproken over de andere in zaak A tenlastegelegde feiten. De verbalisanten (V) hebben aan verdachte (A) gevraagd of hij de andere feiten wel heeft gepleegd; de mishandeling, de brand, het neersteken.
V: Heeft u brand gesticht.
A: Ja
V: Heeft u de vrouw gewurgd.
A: Ja.
V: Heeft u die man gestoken.
A: Ik heb de man bewerkt en gestoken.
Op verzoek van de verdediging is dit audioverhoor op 6 november 2008 opnieuw vertaald en uitgewerkt door een tolk. Op pagina 4 is onder meer genoteerd door de tolk.
V: Heeft u brand gesticht?
A: Ja.
V: Heeft u de vrouw gewurgd?
A: Ja
V: Heeft u de man met het mes bewerkt?
A: Nee, ik heb hem niet vermoord. Ik heb hem verwond.
Op 26 november 2008 heeft rechter-commissaris (RC) mr H.A. van Eijk, in bijzijn van raadsman mr. F.J.E. Hogewind een deel van het op CD-rom opgenomen verhoor uitgeluisterd. Cruciaal was de vraag van de verdediging of verdachte niet twee keer het woord "la" heeft gebruikt, wat "nee" zou betekenen. De RC heeft het bewuste deel diverse keren afgeluisterd. Er was sprake van hinderlijk achtergrondgeluid (getik op het keyboard tijdens het verhoor) en de tolk gaf aan het "la" niet in het gesprokene te kunnen ontdekken. De RC hoorde na de eerste vraag een "ja", direct bevestigd door een volgend "ja", en nog een "ja" op de tweede vraag. Het was, zo volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van de RC, niet duidelijk wie "ja "heeft gezegd.
De rechtbank heeft ter terechtzitting, in het bijzijn van verdachte, de raadsvrouw en de officier van justitie, de bewuste fragmenten uit het audioverhoor van 8 november 2007 meerdere malen uitgeluisterd en deelt de conclusie van de RC en de verdediging dat niet kan worden vastgesteld wie "ja" heeft gezegd. Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat deze passages buiten beschouwing dienen te worden gelaten en derhalve van het bewijs worden uitgesloten.
Ten aanzien van zaak A onder 4 en 7
Op 28 april werd [slachtoffer 16]xv in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam als aangever/getuige gehoord. Hij bevond zich op 27 april 1996 in het perceel Keizersgracht 270 te Amsterdam en hoorde [slachtoffer 2] en [alias 1] schreeuwen. De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting heeft verklaard3 dat hij op dat moment in het kraakpand aanwezig is en dat met [alias 1] verdachte wordt bedoeld. Het was een heftige ruzie en [slachtoffer 16] zag dat [slachtoffer 2] en [alias 1] met elkaar in een soort worsteling betrokken waren. Hij wilde hen uit elkaar halen en riep tegen [alias 1] dat hij normaal moest doen. Hij zag dat [alias 1] zich omdraaide, een groot mes pakte en op hem af kwam lopen. Hij zag dat [alias 1] het mes bovenhands vasthield en met het mes stekende bewegingen begon te maken in de richting van zijn hals. Hij probeerde de stekende bewegingen die [alias 1] met het mes maakte te ontwijken en was gedwongen om deze af te weren met zijn armen. Daardoor liep hij meerdere steekwonden op aan zijn rechterarm en een snij- dan wel steekwond aan de rechterkant van zijn neus. Hij bloedde hevig, dacht dat [alias 1] hem dood wilde steken en probeerde weg te komen. [alias 1] achtervolgde hem de trap op, pakte zijn linkervoet en begon wild op zijn benen in te steken. Hierbij raakte [alias 1] hem een aantal keren flink diep met het mes in zijn benen. Door de ontstane wonden kon hij zijn linkerbeen moeilijk bewegen. Door de verbalisanten is een politiefoto van [verdachte] aan hem getoond, waarbij hij de man op de foto voor honderd procent herkende als [alias 1]. [slachtoffer 16] heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag, aangezien [alias 1] heeft geprobeerd hem met een groot mes in de hals te steken. Omdat hij de steken afweerde, is het [alias 1] niet gelukt hem in de hals te raken. Hij kreeg meerdere steekwondenxvi in zijn armen, gezicht en benen. [slachtoffer 6]12 is [slachtoffer 16] te hulp geschoten en heeft verklaard dat hij iemand zwaar ademend de trap naar boven op komen hoorde lopen en om hulp vragen. Hij zag [slachtoffer 16] behoorlijk gewond op de overloop liggen en hoorde hem zeggen: "Het was [alias 1] weer". Kort hierop zagen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] xvii[alias 1] staan en werd [slachtoffer 6] door [alias 1] bedreigd.
Aangever [slachtoffer 17]xviii zag op 27 april 1996 [alias 1] ([alias 1]) bij hem in de deuropening van zijn kamer in het pand Keizersgracht 268 te Amsterdam staan. [slachtoffer 5] was bij hem in de woning. [slachtoffer 17] had al eerder ruzie en geschreeuw gehoord vanuit de woning van [slachtoffer 2] en dacht toen al dat [alias 1] daar ook was. [alias 1] had al eerder een kraker in het pand aangevallen, genaamd [slachtoffer 6]. Hij zag dat [alias 1] een hakmes in zijn hand had en dat omhoog hield om een hakkende beweging te maken. Hij liep achteruit en viel half over een tafeltje. Terwijl hij zichzelf beschermde met zijn linkerarm, zag hij dat [alias 1] een hakkende beweging naar zijn hoofd maakte. Hij zag en voelde dat het hakmes zijn linkerarm raakte en een wond xixveroorzaakte. [slachtoffer 5]xx is hierover als getuige gehoord en heeft dit ook gezien. Als [slachtoffer 17] zijn arm niet omhoog had gehouden, had [alias 1] hem zeker met het hakmes in zijn hoofd geraakt.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet om [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] van het leven te beroven aanwezig. Verdachte heeft met een mes stekende bewegingen en met een hakmes slaande bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17]. Door deze gewelddadige gedragingen van verdachte af te weren met hun armen hebben zij erger letsel weten te voorkomen. Verdachte heeft door te handelen zoals is bewezen verklaard, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] van het leven zou beroven.
Ten aanzien van zaak A tweede gedeelte onder 8
Op 5 mei 1996 bevond aangever [slachtoffer 17]xxi zich in kraakpand Keizersgracht 270 te Amsterdam en is hij door [alias 1] in elkaar geslagen. [slachtoffer 6]xxii heeft de politie gewaarschuwd. [slachtoffer 17] zag plotseling [alias 1], in zijn kamer stond. Hij kende [alias 1], omdat [alias 1] (de rechtbank begrijpt: verdachte) hem op 27 april 1996 met een mes had gestoken. Hij zag en voelde dat [alias 1] hem met een stuk glas van een spiegel in zijn gezicht stak. Hij haalde een paar keer uit en raakte hem in zijn gezicht. Hierdoor ontstonden snijwonden in zijn gezicht. Vervolgens zag hij dat [alias 1] een houten stok in zijn hand hield. Hij zag en voelde dat [alias 1] met deze stok gedurende ongeveer 20 minuten op zijn lichaam heeft geslagen. Ten gevolge van de verwondingen moest hij naar het Sint Lucas Ziekenhuis. Daar is hij aan zijn verwondingenxxiii behandeld. Hij heeft twee ribbreuken opgelopen.
Ten aanzien van zaak B onder 1 tot en met 3
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, zoals omschreven in de door haar ter zitting overgelegde schriftelijk aantekeningen, dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zaak B onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit, zoals weergegeven in door haar ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, dat niet kan worden bewezen dat verdachte, die alle feiten ontkent te hebben gepleegd, zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak B onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde en derhalve dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in in zaak A onder 2, 3, 6, eerste alternatief 8 en in zaak B onder 1 en 3 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De overwegingen die tot deze beslissing van de rechtbank hebben geleid volgen hierna.
De rechtbank gaat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden en betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en raadsvrouw aangevoerde standpunten.
Ten aanzien van zaak B onder 2 subsidiair
Op 2 april 2008 heeft aangever [bewaarder 2]xxiv aangifte gedaan van mishandeling. Hij is als bewaarder werkzaam in de Penitentiaire Inrichting te Haarlem. Hij heeft op 2 april 2008 aldaar met zijn collega's [bewaarder 1] en [bewaarder 3] de cel van [verdachte] gecontroleerd en een aantal goederen, waaronder een DVD speler meegenomen.
Na de inspectie informeerde [verdachte] naar zijn DVD speler en zag hij dat [verdachte] een zak met daarin de DVD speler pakte. [verdachte] hield deze zak boven zijn hoofd en sloeg daarmee in de richting van [bewaarder 1]. Hij zag dit gebeuren en sprong tussen [verdachte] en [bewaarder 1] in. Hierdoor kreeg hij de zak met inhoud op zijn hoofd. [verdachte] bleef slaan met de zak en hij werd meerdere malen geraakt. Hij voelde pijn aan zijn hoofd en is onderzocht door een verpleegkundige en een arts. Hij had drie bulten aan de rechterzijde van zijn hoofd.
[bewaarder 1]xxv en [bewaarder 3]xxvi hebben gezien dat hun collega [bewaarder 2] met de DVD speler op zijn hoofd is geslagen
Ten aanzien van de onder 1 en 3 tenlastegelegde bedreigingen, is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat de verklaringen van de aangevers niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel, zodat verdachte vanwege het ontbreken van genoegzaam wettig en overtuigend bewijs hiervan dient te worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van zaak A onder 5
In deze zaak is door de raadsvrouw een beroep op noodweer gedaan. De rechtbank begrijpt, onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen, dat de raadsvrouw daarmee feit 5 heeft bedoeld en niet feit 6. In de kern komt het verweer van de raadsvrouw erop neer dat verdachte is aangevallen door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] en zichzelf moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer nu niet aannemelijk is geworden dat voor verdachte de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding. Hoewel [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij verdachte eerst had geslagen met een stok, volgt daaruit nog niet dat verdachte uit noodzakelijke verdediging moest handelen zoals hij deed. Dit verweer vindt immers geen steun in enige andere verklaring dan in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft de gelegenheid om zich aan de aanval te onttrekken door zich te verwijderen, onbenut gelaten. In plaats van dat verdachte zich namelijk aan de hiervoor genoemde ontstane situatie onttrok, heeft verdachte juist de verdere confrontatie met het slachtoffer gezocht door de kamer van [slachtoffer 2] te betreden en vervolgens met een mes in de richting van [slachtoffer 6] te zwaaien.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte terzake van de door haar in zaak A onder 1 (moord), 2 (brandstichting), 3, 4, 5, 7, (poging tot doodslag) 6 en tweede gedeelte onder 8 (poging tot zware mishandeling), en in zaak B onder 1 (bedreiging) en 2 primair (poging tot zware mishandeling) bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte, die alle feiten ontkent te hebben gepleegd, ten aanzien van het in zaak onder 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8, en in zaak B onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft allereerst de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn beoordeeld. Voor wat betreft de behandeling bij de rechtbank geldt als uitgangspunt dat de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar, nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen. In het geval waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, behoort de zaak binnen 16 maanden te zijn afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat tussen de datum waarop verdachte naar Nederland is overgebracht op 7 november 2007 en de datum waarop heden vonnis wordt gewezen, twee jaren en vijf dagen zijn verstreken. In deze periode zijn echter op verzoek van de verdediging getuigen gehoord, nadere onderzoekshandelingen verricht en is verdachte gedragskundig onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de omvang en de aard van zaak A, alsmede gelet op de omvang van het op verzoek van de verdediging verrichte onderzoek, zich niet het geval heeft voorgedaan waarin de met de behandeling van de zaak gemoeide tijdsduur een schending oplevert van het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten doodslag. De verdachte heeft [slachtoffer 1] van het leven beroofd door hem in het hoofd te schieten. Hiermee heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt; het recht op leven. Het overlijden van [slachtoffer 1] heeft een zeer ernstig en onherstelbaar leed toegebracht aan de echtgenote en de vier kinderen. Het leven van deze nabestaanden werd door de dood van [slachtoffer 1] bovendien geheel over hoop gegooid. Zij hebben hun plannen om zich definitief in Marokko, waarheen zij al waren teruggekeerd, te vestigen moeten laten varen. Tot behoud van de weduwenuitkering (de enige bron van inkomen)was het gezin gedwongen terug te keren naar Nederland. Jaren lang hebben de nabestaanden moeten leven met het gegeven dat de gevluchte dader ongestraft bleef, hetgeen naar de ervaring leert de verwerking van het leed bemoeilijkt.
Het motief voor deze doodslag is de rechtbank uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk geworden.
Daarnaast heeft verdachte in een kraakpand waarin meerdere mensen hun intrek hadden genomen zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan vier ernstige geweldsmisdrijven, waarbij verdachte - door te handelen als hiervoor bewezen is verklaard in zaak A onder 4, 5, 7 en tweede gedeelte onder 8 - heeft getracht zijn slachtoffers op een uiterst gewelddadige manier van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen. Tenslotte heeft verdachte gedurende zijn detentie in de Penitentiaire Inrichting Haarlem na een inspectie van zijn cel een bewaker mishandeld.
De slachtoffers van deze geweldsmisdrijven hebben zich als gevolg van hun verwondingen onder medische behandeling moeten stellen .Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op brute wijze geschonden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een de persoon van verdachte betreffend rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 17 december 2008, opgemaakt door psycholoog J.M. Oudejans en psychiater J.H. van Renesse, waaruit volgt dat verdachte niet volledig heeft meegewerkt aan het gedragskundige onderzoek van het PBC. Op basis van de observaties en beschikbare informatie omtrent de persoon van verdachte zijn door het PBC geen aanwijzingen gevonden voor psychotische symptomen. Voor zover door het PBC kon worden beoordeeld kan niet worden gesproken van een weigering op pathologische gronden en is er geen sprake van dat verdachte het onderzoek niet zou hebben kunnen begrijpen door grove psychopathologie, zoals bijvoorbeeld een te gebrekkige intelligentie of een verwardheidstoestand.
Gelet op het feit dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek heeft het PBC geen advies kunnen uitbrengen omtrent de wenselijkheid of noodzakelijkheid tot het al dan niet opleggen van een TBS-maatregel. Hoewel dat beginsel geen belemmering vormt om een dergelijke maatregel op te leggen, is wel, teneinde tot TBS te kunnen komen, nodig dat de rechtbank een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan vaststellen. Ter zitting van 29 oktober 2009 heeft psycholoog Oudejans, gehoord als deskundige, de bevindingen uit voornoemd rapport herhaald en met stelligheid verklaard dat op grond van de beschikbare observaties en (dossier)informatie geen stoornis bij verdachte kan worden vastgesteld. Gelet hierop kan de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de TBS-maatregel, hoezeer gevaarlijk de gedragingen van verdachte ook zijn gebleken. Uit het oogpunt van beveiliging van de samenleving is een langdurige gevangenisstaf op zijn plaats.
Blijkens een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 oktober 2009 is verdachte op 20 juni 1996 veroordeeld terzake van wapenbezit met als pleegdatum 8 maart 1996. Het is opmerkelijk dat verdachte niet meer veroordelingen op zijn naam heeft staan, gezien de wijze waarop hij - medio 1996 - in het leven stond. Ter zitting heeft verdachte over zijn antisociale levensstijl verklaard dat hij in zijn levensonderhoud voorzag door te handelen in drugs, samen met anderen in het centrum van Amsterdam gewapende straatroven op voornamelijk toeristen te plegen en te handelen in gestolen goederen .
De rechtbank geeft zich voorts rekenschap van de omstandigheid dat de gebeurtenissen zoals tenlastegelegd in zaak A inmiddels meer dan 12 jaren geleden hebben plaatsgevonden, hetgeen meebrengt dat geen nauwkeurig zicht meer kan worden verkregen op de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder deze feiten zich hebben afgepeeld. Denkbaar is dat toen onderzoeksmogelijkheden hadden kunnen plaatsvinden, zowel ten aanzien van de omstandigheid waarin de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld als ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte zelf. Het is echter verdachte die er voor gekozen heeft Nederland te verlaten en zijn criminele activiteiten elders in Europa voort te zetten. Het is de rechtbank immers bekend dat verdachte in Spanje tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf, waarna hij vervolgens op 7 november 2007 is uitgeleverd en overgebracht naar Nederland.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, in samenhang beschouwd, kan tot geen ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd, ter vergelding van de inbreuk op de rechtsorde en het leed dat verdachte in het bijzonder de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft aangedaan. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij is van belang dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank acht, alles overwegende, het opleggen van na te noemen gevangenisstraf uit een oogpunt van vergelding niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
(zaak A onder 1)
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, gelet op de door haar gevraagde vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot de materiële kosten aangevoerd, zoals weergegeven in haar pleitaantekeningen, dat de schadeposten niet zijn vergezeld van de oorspronkelijke nota's en dat op basis van deze stukken niet eenvoudig kan worden vastgesteld dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en of het slachtoffer ook daadwerkelijk in Marokko is begraven. De raadsvrouw is van mening dat niet tot toekenning van de vordering kan worden overgegaan.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De benadeelde partij [weduwe slachtoffer 1], weduwe van het slachtoffer [slachtoffer 1], heeft - als voorschot op de vergoeding van immateriële schade - een bedrag van € 1000,- gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de immateriële schade voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak schade als hier gevorderd naar zijn aard niet eenvoudig is vast te stellen en zich om die reden niet leent voor behandeling in het strafproces. Gelet hierop bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering is en dat deze vordering desgewenst kan worden ingediend bij de civiele rechter.
Materiële schade
De benadeelde partij [weduwe slachtoffer 1] heeft voorts als materiële schade een bedrag van
€ 13.741,38 gevorderd, bestaande uit de volgende schadeposten:
1. Vliegtickets Tanger-Amsterdam, enkel € 3.202,50
2. Vliegtickets Amsterdam-Tanger, retour - 6.942,70
3. Begrafeniskosten Marokko - 176,18
4. Verzorging & bewassing - 260,00
5. Rituele bewassingsbenodigheden - 160,00
6. Huur mortuarium - 250,00
7. Kosten luchtvracht lijkbezorging - 2.000,00
8. Grafsteen - 750,00
De rechtbank overweegt dat uit de bij de vordering gevoegd stukken volgt dat de benadeelde partij geen bankafschriften of nota's kan overleggen uit 1996. Er was immers geen verdachte aangehouden door de politie en de benadeelde partij had tot eind 2007 niet verwacht deze kosten op een verdachte te kunnen verhalen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het deel van de vordering van de benadeelde partij [weduwe slachtoffer 1], dat ziet op de schadeposten 3 tot en met 8 zijnde een bedrag van € 3.596,18, deugdelijk is onderbouwd en van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 genoemde tickets overweegt de rechtbank als volgt. Gegevens over de daadwerkelijk gemaakte vliegkosten uit 1996 ontbreken. De rechtbank begrijpt dat het gezin vanuit Marokko naar Nederland is gereisd in verband met het overlijden van [slachtoffer 1] en vervolgens voor de begrafenis terug is gevlogen naar Marokko. Die vliegkosten komen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 4.000,-. Aangezien het overige gedeelte van de vordering met betrekking tot vliegkosten niet van zo eenvoudige van aard is dat zij zich leent voor behandeling in dit strafproces, zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gezien het voorgaande waardeert de rechtbank de door de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks geleden schade op een bedrag van in totaal € 7.596,18. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
In het belang van [weduwe slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 300, 302 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2, 3, 6, eerste alternatief 8 en in zaak B onder 1 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 4, 5, 7, tweede gedeelte onder 8 en in zaak B onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde,
Doodslag.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 en 7 bewezenverklaarde,
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 en tweede gedeelte onder 8 bewezenverklaarde,
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 subsidiair bewezenverklaarde,
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en uitleveringsdetentie is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [weduwe slachtoffer 1], weduwe van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] [woonplaats] toe tot een bedrag van € 7.596,18
Veroordeelt verdachte aan [weduwe slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [weduwe slachtoffer 1], te betalen de som van € 7.596,18, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 72 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en A.C. Schaafsma, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2009.
i Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 1651-10157/96 van 8 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 0067-0068), inhoudende de verklaring van de verbalisanten.
ii Een verslag, nummer Fout! De documentvariabele ontbreekt. van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie, d.d. Fout! De documentvariabele ontbreekt., nummer opgemaakt door de beëdigde deskundige Fout! De documentvariabele ontbreekt., arts en patholoog-anatoom (doorgenummerde pagina's 252 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemde deskundige.
iii De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
iv Een proces-verbaal met nummer 1651-10157/96 van 13 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 0098-0102), inhoudende de verklaring van [getuige 1].
v Een proces-verbaal met nummer 1651-10157/96 van 14 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 0188-0190), inhoudende de verklaring van [getuige 2].
vi Een proces-verbaal met nummer 1651-10157/96 van 15 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina's 094-0195), inhoudende de verklaring van [getuige 3].
vii Een proces-verbaal met nummer 1651-10157/96 van 8 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina's 0120-0122), inhoudende de verklaring van [getuige 4].
viii Een proces-verbaal met nummer 1651-10157/96 van 8 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 0089-0090), inhoudende de verklaring van [getuige 5].
ix Een proces-verbaal van aanvullend relaas met nummer 2007301156-1 van 8 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina's A-C), inhoudende de verklaring van de verbalisant.
x Een proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opperwachtmeester] (doorgenummerde pagina's 268-269), inhoudende de verklaring van de verbalisant.
xi Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 15 april 2008 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende als verklaring van [opperwachtmeester].
xii Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 27 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina's 297-300), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6].
xiii Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 27 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (doorgenummerde pagina's 303-305), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4].
xiv Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 27 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina's 308-313), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
xv Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 28 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina's 316-320), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 16].
xvi Een geschift, zijn een geneeskundige verklaring van 28 april 1996 ten name van Dhr. [slachtoffer 16], opgemaakt door de geneeskundige E. van Boven (pagina 322 van het doorgenummerde proces-verbaal).
xvii Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 27 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina's 306-307), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].
xviii Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 27 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (doorgenummerde pagina's 323-315), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 17].
xix Een geschift, zijn een geneeskundige verklaring van 27 april 1996 ten name van [slachtoffer 17] (pagina 326 van het doorgenummerde proces-verbaal).
xx Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 27 april 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerde pagina's 323-315), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5].
xxi Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 6 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (doorgenummerde pagina's 335-336), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 17].
xxii Een proces-verbaal met nummer 1360-12087/96 van 5 mei 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] (doorgenummerde pagina's 333-334), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6].
xxiii Een geschift, zijn een geneeskundige verklaring van 21 mei 1996 ten name van [slachtoffer 17] (pagina 336 van het doorgenummerde proces-verbaal).
xxiv Een proces-verbaal met nummer PL1229/08-038102 van 2 april 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] (doorgenummerde pagina's 0027-0029), inhoudende de verklaring van [bewaarder 2]
xxv.Een proces-verbaal met nummer PL1229/08-038054 van 2 april 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 16] (doorgenummerde pagina's 0016-0018), inhoudende de verklaring van [bewaarder 1]
xxvi Een proces-verbaal met nummer PL1229/08-038054 van 2 april 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 17] en [verbalisant 18] (doorgenummerde pagina's 0019-0021), inhoudende de verklaring van [bewaarder 3].