ECLI:NL:RBAMS:2009:BL6804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-409035-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door gerechtsdeurwaarderskantoor in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor, waarbij de verdachte werd beschuldigd van verduistering en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van het kantoor, opzettelijk een aanzienlijk geldbedrag, dat toebehoorde aan derden, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dit gebeurde door gelden die in bewaring waren gegeven, over te boeken naar de eigen rekeningen van het kantoor, zonder instemming van de rechthebbenden. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een onduidelijke of innerlijk tegenstrijdige tenlastelegging. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en vastgesteld dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was, ondanks de verdediging die dit aanvoerde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de maatschap en de rol van de betrokkenen uitvoerig besproken, evenals de gevolgen van de financiële situatie van het kantoor. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 weken met een proeftijd van 2 jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/409035-07 PROMIS
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1960,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], wonende op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 augustus 2009, 19 augustus 2009, 20 augustus 2009 en 30 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.H.M. van Leijen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E.A.M. Mannheims en door de verdachte naar voren is gebracht.
Alle hierna te bespreken verweren zijn zakelijk en kort samengevat weergegeven.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging, tenlastegelegd dat
1.
de maatschap Gerechtsdeurwaarderkantoor [T]
(hierna verder [T] genoemd) op of omstreeks 21 maart 2001 te Amsterdam, in elk
geval in Nederland, opzettelijk (een) geldbedrag(en), te weten een geldbedrag
van (ongeveer) 6.280.573,50 gulden, zijnde (ongeveer) 2.850.000 euro, in
elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan OAO
Alfa bank en/of Skian en Tradex, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
[T], en welk(e) geldbedrag(en) [T] uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, immers heeft [T] dit geld/deze gelden, althans een belangrijk deel daarvan, zonder instemming van en/of overleg met de rechthebbende(n) overgeboekt op rentedragende (spaar)rekeningen van [T], te weten:
- van derdengeldenrekening [rekeningnummer 1] een geldbedrag van (ongeveer)
4.999.967,80 gulden, in elk geval enig(e) geldbedrag(en) naar bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 2] en/of
- van derdengeldenrekening [rekeningnummer 1] een geldbedrag van (ongeveer)
1.280.605,70 gulden, in elk geval enig(e) geldbedrag(en) naar bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 3],
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke
bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
(artikel 322 juncto artikel 51 wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
de maatschap Gerechtsdeurwaarderkantoor[T]]
(hierna verder [T] genoemd) in de periode vanaf 8 januari 2003 tot en met 31
oktober 2003 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een)
geldbedrag(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 6.177.108,28 gulden,
zijnde (ongeveer) 2.803.049,53 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan OAO Alfa bank en/of Skian en
Tradex, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [T], en welk(e)
geldbedrag(en) [T] anders dan door misdrijf onder zich had, zich
wederrechtelijk heeft toegeëigend, immers heeft [T] in genoemde periode (onder
meer) de navolgende betalingen en/of opnamen verricht en/of overboekingen
gedaan, te weten
op of omstreeks 22 januari 2003 en/of 25 februari 2003 en/of 21 maart 2003
en/of 22 april 2003 en/of 21 mei 2003 en/of 23 juni 2003 en/of 22 juli 2003
en/of 21 augustus 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]),
- (ongeveer) 11.500 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende een
overboeking ter attentie van [persoon 1] en/of
- (ongeveer) 11.500 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende een
overboeking ter attentie van [BV1] en/of
- (ongeveer) 11.500 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende een
overboeking ter attentie van [BV2] en/of
op of omstreeks 22 januari 2003 en/of 21 maart 2003 en/of 22 april 2003 en/of
21 mei 2003 en/of 22 juli 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]),
- (ongeveer) 11.500 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende een
overboeking ter attentie van reading (consultancy) [nummer 1] en/of
op of omstreeks 25 februari 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]),
- (ongeveer) 9.194,06 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking ter attentie van reading consultancy en/of
op of omstreeks 23 juni 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]),
- (ongeveer) 8.167,60 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking ter attentie van reading [nummer 1] en/of
op of omstreeks 21 augustus 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]),
- (ongeveer) 9.322,84 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking ter attentie van reading [nummer 1] en/of
op of omstreeks 30 januari 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 1.677,12 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), ter attentie
van Jaguar Lease Ned BV 300356, en/of
op of omstreeks 31 januari 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 93.593,00 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking ter attentie van [L/R] en/of
op of omstreeks 2 april 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 110.000 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking inzake 'spoedoverdracht voorschot winst 2003 [nummer 1]', ter
attentie van APJ Beheer en/of
op of omstreeks 11 april 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 56.353,67 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking inzake 'Spoedopdracht lening Rabo restant incl. rente ad EUR.
765,57' ter attentie van Rabobank Amsterdam en/of
op of omstreeks 27 juni 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 2.350,68 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), ter attentie
van Jaguar Lease Ned BV en/of
op of omstreeks 1 juli 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 46.778,90 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking ter attentie van [M] en/of
op of omstreeks 2 september 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
- (ongeveer) 20.000 EURO, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), betreffende
een overboeking inzake 'voorschot inz. betalingen auto', ter attentie van
[bv2],
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke
bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
(artikel 321 juncto artikel 51 wetboek van Strafrecht)
2.
dat maatschap Gerechtsdeurwaarderkantoor[T]]
(hierna verder [T] genoemd) in de periode vanaf 14 december 2001 tot en met 31
oktober 2003, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) een of meer
(grote) geldbedrag(en) met een totale waarde van (ongeveer) 6.177.108,28
gulden, zijnde (ongeveer) 2.803.049,53 EURO (afkomstig van OAO Alfa bank en/of
Skian en Tradex), waaronder (onder meer):
- op of omstreeks 21 maart 2001 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
(ongeveer) 2.268.901,00 EURO, betreffende een overboeking rek.-courant op een
Bedrijfsplusrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] en/of
- op of omstreeks 21 maart 2001 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
(ongeveer) 581.113,51 EURO, betreffende een overboeking rek.-courant op een
Bedrijfsplusrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 3] en/of
- op of omstreeks 31 januari 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1])
(ongeveer) 93.593,00 EURO, betreffende een overboeking ter attentie van
[L/R] en/of
- op of omstreeks 02 april 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]) (ongeveer)
110.000,00 EURO betreffende een overboeking inzake 'spoedoverdracht voorschot
winst 2003 [nummer 1]' ter attentie van APJ Beheer en/of
- op of omstreeks 01 juli 2003 (vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1]) (ongeveer)
46.778,90 EURO, betreffende een overboeking ter attentie van [M],
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden
gehad, zulks terwijl [T] wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat dat/die geldbedrag(en) onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren
uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke
bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
(artikel 420 bis/quater juncto 51 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank leest na het in de eenentwintigste regel van het onder 2 tenlastegelegde vermelde "verworven en/of voorhanden" in "heeft", aangezien hier sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
2.1.1. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder feit 2 tenlastegelegde onduidelijk is nu dit is gespecificeerd met overboekingen van [T] aan derden. De officier van justitie gaat er kennelijk van uit dat de verduistering in het overboeken is gelegen en dat diezelfde overboeking witwassen oplevert. Op het moment van overboeken was echter geen sprake van gelden afkomstig van misdrijf en na het overboeken heeft [T] de gelden niet meer verworven of voorhanden. Dit onderdeel van de tenlastelegging is daarom nietig.
2.1.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het moment van verduistering (nagenoeg) samenvalt met het voorhanden hebben in de zin van witwassen; de wil met betrekking tot het wederrechtelijk toe-eigenen wordt gevolgd door die tot het voorhanden hebben. Daarmee volgt het delict witwassen zeer kort op het gronddelict, maar juridische redenen die daardoor een bewezenverklaring van witwassen blokkeren zijn er niet. De dagvaarding is dan ook geldig.
2.1.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onbegrijpelijke of innerlijk tegenstrijdige tenlastelegging. Niet kan worden uitgesloten dat de onder 1 en 2 beschreven gedragingen afzonderlijke strafbare feiten opleveren, te weten het verduisteren en witwassen van gelden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 oktober 2007 (NJ 2008, 16) heeft geoordeeld dat het enkele voorhanden hebben van een - uit misdrijf afkomstig - voorwerp reeds voldoende kan zijn om van witwassen te spreken.
De tenlastelegging voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv, nu daarin opgave wordt gedaan van feit, tijd en plaats en deze voorts niet onbegrijpelijk is. De tenlastelegging kan dan ook fungeren als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting en is daarom geldig. Het verweer van de raadsvrouw strekt ertoe dat niet beide feiten bewezen kunnen worden. Indien dit verweer slaagt, dan zal dat leiden tot vrijspraak van één van beide tenlastegelegde feiten. Dit brengt echter niet mee dat sprake is van een nietige dagvaarding.
2.2. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.1.1. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Zij heeft bepleit dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, nu verdachte wordt vervolgd terwijl [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) niet wordt vervolgd. Ook voert zij aan dat sprake is van schending van de redelijke termijn. In onderlinge samenhang bezien dient dit te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsvrouw herhaalt in dit verband hetgeen zij in het bezwaarschrift tegen de dagvaarding en als preliminair verweer heeft aangevoerd. Zij verzoekt de rechtbank de gegeven beslissingen in heroverweging te nemen, rekening houdend met hetgeen ter openbare terechtzitting aan de orde is gekomen.
2.1.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in reactie op het verweer van de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijsmateriaal in het strafdossier aanwezig is waaruit blijkt dat [persoon 2] als feitelijk leidinggever aan [T] was verbonden. De rol van [persoon 2] is daarmee niet gelijk te stellen aan die van verdachte.
De schending van de redelijke termijn kan leiden tot strafvermindering maar niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
2.1.3. Oordeel van de rechtbank
Gelijkheidsbeginsel
Op grond van het bepaalde in artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering komt aan het Openbaar Ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een onderzoek vervolging tegen een verdachte in te stellen. Op grond van artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie afzien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. Weliswaar vindt die ruime bevoegdheid zijn begrenzing in (onder andere) het gelijkheidsbeginsel. Van schending van het gelijkheidsbeginsel zou sprake kunnen zijn indien zowel op het punt van haalbaarheid als op dat van opportuniteit de zaken van afzonderlijke verdachten geheel overeenstemmen.
De rechtbank neemt het volgende in aanmerking.
[persoon 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte hem in augustus 2002 aanbood om uit de maatschap te stappen. Hij verklaart dat hij meteen "ja" zei. Hij voelde zich niet meer verbonden met de anderen, de jongeren. Zij wilden groot, groter, grootst worden. Ook verklaart [persoon 2] dat hij vanaf het najaar 2002 geen DGA-vergaderingen bijwoonde, dat hij geen informatie kreeg en in een vacuüm werd geplaatst.i
Verdachte zelf heeft verklaard dat [persoon 2] vanaf 1994 een steeds meer terugtrekkende beweging maakte en dat hij op geen moment actief was ten aanzien van de bedrijfsvoeringii. Ook heeft verdachte tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat aan [persoon 2] is medegedeeld dat hij beter niet meer op vergaderingen kon verschijnen en dat hij maar exploten moest gaan rijden.iii De rol van [persoon 2] wordt bevestigd door verklaringen van getuige [getuige 1], het hoofd financiële administratie van [T] (hierna: [getuige 1]), die van februari 1998 tot januari 2000 en van januari 2001 tot december 2005 in dienst was bij [T]. [getuige 1] heeft verklaard dat [persoon 2] geen actieve taak had in de kantoororganisatie en dat hij zich bezighield met deurwaardersactiviteiten.iv Registeraccountant [persoon 3] (hierna: [persoon 3]), werkzaam bij de toezichthoudende instantie, het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), heeft voorts verklaard dat [persoon 2] zich eigenlijk nergens mee bemoeide. Verdachte en medeverdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) hadden het volgens hem voor het zeggen.v
Uit de volgende verklaringen blijkt daarnaast dat [persoon 2] in telkens mindere mate vergaderingen bijwoonde.
[persoon 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [persoon 2] zijn aandacht op zeker moment ging verleggen naar andere zaken dan [T]. [persoon 1] verklaart: "Na 2001 voelde hij zich niet meer prettig bij de vergaderingen en hebben wij hem gezegd dat hij er niet bij hoefde te zijn. Hij werd aangevallen. Hij zag de dingen niet goed. Ik weet niet of hij zaken niet begreep, maar hij deed soms te jolig. Het was soms niet gepast. Er is op zeker moment gesproken over zijn uittreden uit de maatschap."vi
[persoon 4] (hierna: [persoon 4]), die van maart 2002 tot december 2002 werkzaam was bij [T], heeft verklaard dat toen hij aantrad, iedereen "tegen" [persoon 2] was en dat [persoon 2] kritisch stond tegenover het groter worden van het bedrijf. Volgens [persoon 4] mocht [persoon 2] niet meer bij vergaderingen zijn die over uitbreidingen gingen.vii
Medeverdachte [persoon 5] (hierna: [persoon 5]) heeft bij de rechter-commissaris over de positie van [persoon 2] verklaard: "Na mijn toetreden heeft de maatschap enkele managementsessies gehouden in een hotel in Den Haag. Eén van de afspraken was dat de structuur van de maatschap de komende drie jaar niet zou veranderen. Toch bood [persoon 2] in die periode zijn aandeel in de maatschap aan [persoon 6] aan. De andere maten hebben zich daartegen verzet. Vanaf dat moment heeft [persoon 2] zich onttrokken aan de maatschap. Vanaf 2003 nam [persoon 2] langzaamaan geen deel meer aan vergaderingen. Eerst zat hij nog wel eens bij een vergadering en informeel overleg in de kamer van de maten. Later kwam hij die kamer niet meer in, maar ging beneden zitten. Wat hij deed was exploten voorbereiden en uitbrengen."viii
Tot slot heeft ook medeverdachte [persoon 7] (hierna: [persoon 7]) bij de rechter-commissaris verklaard dat [persoon 2] niet bij MT-vergaderingen of DGA-vergaderingen zat.ix
Uit een samenvatting van een bijeenkomst op 12 december 2002 blijkt dat [persoon 2] niet op deze bijeenkomst aanwezig was en hij blijkens de als bijlage gevoegde verantwoordelijkheidsmatrix geen verantwoordelijkheidsgebieden toebedeeld heeft gekregen.x
Gezien het bovenstaande is het niet zonder meer onbegrijpelijk dat de officier van justitie een onderscheid heeft gemaakt. Niet kan worden gezegd dat de officier van justitie door [persoon 2] niet te vervolgen, in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte over heeft kunnen gaan.
Redelijke termijn
De raadsvrouw van verdachte heeft voorts aangevoerd dat de feiten dateren van 6-8 jaar geleden, dat deze feiten ongeveer 5,5 jaar geleden bekend werden bij de toezichthouder en dat 4 jaar geleden aangifte werd gedaan.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 27 maart 2006. Dit is de dag waarop [verdachte] voor het eerst als verdachte werd gehoord. Vanaf die datum heeft verdachte vervolging kunnen verwachten. Nu sinds die dag tot aan de dag waarop de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis meer dan twee jaren zijn verstreken, namelijk drie jaren en zes maanden, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met 18 maanden. Volgens geldende rechtspraak (HR 17 juni 2008, LJN: BD 2578) dient aan een overschrijding van de redelijke termijn niet de consequentie van niet-ontvankelijkheid te worden verbonden, maar dient de rechtbank de overschrijding mee te wegen bij het bepalen van de strafmaat.
Noch zelfstandig noch in onderlinge samenhang bezien, kunnen de aangevoerde argumenten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer van verdachte.
3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1. Maatschapsgeschiedenis
[gerechtsdeurwaarders T & V] richten in 1994 middellijk een maatschap opxi. De maatschap is gevestigd en heeft haar onderneming te Amsterdamxii.
Kandidaat-gerechtsdeurwaarderxiii [persoon 1] treedt per 1 januari 1999 tot deze maatschap toe, die vanaf dat moment genaamd is: Gerechtsdeurwaarders[T]], hierna [T]xiv. Begin 2004 zet ook [persoon 1] zijn lidmaatschap als natuurlijk persoon om in een middellijk lidmaatschap xv. Op 1 januari 2002 treedt [persoon 5] middellijk toe tot de maatschap xvi.
Met de toetreding van [persoon 5] neemt de praktijk van [T], ook in financieel opzicht, een andere loop. [T] richt zich op groei van het bedrijf door onder meer bulkopdrachten van telecomproviders aan te nemen. [T] wil ter verwerking van bulkzaken een nieuw en geavanceerd financieel automatiseringsysteem, genaamd SPONS, implementeren. SPONS is vanaf 2000 ontwikkeld door [persoon 5], mede met financiële hulp van [T]xvii. Met de introductie van SPONS beoogt [T] een geleidelijke overgang van fysieke dossiers naar vrijwel volledig elektronische dossiers xviii.
Omdat [persoon 2] zich niet in de koerswijziging kon vinden xix, komt het in augustus 2002 tot een voorstel van de andere maten om [persoon 2] uit te kopen uit de maatschap xx.
[T] maakt in 2002 een sterke groei door, die gepaard gaat met hogere kosten. De tussentijdse resultaatcijfers over het eerste halfjaar van 2003 geven een positief beeld. De financiering van de expansie is dan echter nog niet afdoende geregeldxxi.
Tegelijkertijd, vanaf 2002, is [T] in gesprek met potentiële fusiepartners [persoon 16] en [persoon 17]xxii. In dit kader wordt een rapportage inzake de waardebepaling van de verschillende beoogde fusiepartners opgemaakt. Het rapport is gedateerd 5 februari 2003 xxiii. Het gehele jaar 2003 worden er fusiebesprekingen gevoerd. De beoogde fusie komt uiteindelijk niet tot stand.
Eind 2003 constateert [T] dat tussentijds geproduceerde halfjaarcijfers 2003 een onjuist beeld gaven. Het aangepaste resultaat 2003 valt fors negatief uit. In januari 2004 informeert [T] het BFT. Tijdens het aanvullende onderzoek dat het BFT instelt, constateert het BFT dat er sprake is van een forse negatieve bewaarpositie. Het BFT wijst de volgende oorzaken aan die tot het geconstateerd liquiditeitstekort hebben geleid xxiv:
- een sterke toename van de voorfinanciering in de tweede helft van 2003;
- de opbouw van een organisatie en uitbreiding van het personeelsbestand vooruitlopend op de verwachte groei, die uitgebleven is;
- onttrekkingen van gelden ten behoeve van de financiering van gelieerde ondernemingen.
Door de genoemde voorfinanciering raakt [T] verwikkeld in (juridische) conflicten. Twee van haar grootste opdrachtgevers, Orange en UPC, raakt zij hierdoor kwijt, met aanzienlijk omzetverlies als gevolg.
De genoemde gelieerde ondernemingen betreffen vennootschappen die middellijk of onmiddellijk aan maatschapsleden van [T] toebehoren alsmede de vennootschap Law & Trust N.V. Met investeringen in deze laatste vennootschap wilde [T] haar activiteiten naar België uitbreiden xxv. Dit initiatief bleef zonder succes, de activiteiten werden in 2004 gestaakt.
De liquiditeitspositie van het kantoor verslechtert in de periode tussen september 2003 en september 2004 zodanig dat het voortbestaan van de onderneming niet langer mogelijk is zonder suppletie van liquide middelen tot een bedrag van tenminste € 3,5 miljoen. [T] voert vanaf begin 2004 gesprekken met verschillende financiers. Deze leiden echter niet tot het gewenste resultaat.
Op 7 september 2004 beslist de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam op klachten gericht tegen [persoon 2] en [verdachte], die op 23 april 2004 door het BFT ingevolge artikel 32 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn ingediend wegens een zeer omvangrijke negatieve bewaringspositie van [T]xxvi. De Kamer verklaart de klachten gegrond en legt aan beide gerechtsdeurwaarders een schorsing op voor de duur van twee maanden xxvii.
Het Gerechtshof te Amsterdam bevestigt in hoger beroep op 3 februari 2005 de beslissing van de Kamer. Het Hof voegt daaraan toe dat de gerechtsdeurwaarders onjuist hebben gehandeld door, ter delging van hun schulden, gelden aan te wenden die de gerechtsdeurwaarders van derden onder hun beheer hebben. Deze handelwijze is naar het oordeel van het Hof verwerpelijk en ondermijnt het vertrouwen dat derden mogen stellen in gerechtsdeurwaarders xxviii.
In november 2005 dient het BFT opnieuw een klacht in tegen [persoon 2] en [verdachte]. Op 1 december 2005 worden [persoon 2] en [verdachte] door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders uit hun ambt ontzet wegens, kort gezegd, voortdurende bewaringstekorten xxix op door hen als openbaar ambtenaar op grond van artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht aangehouden derdengeldenrekeningen xxx.
Op 20 december 2005 wordt [T] failliet verklaard. Op 22 februari 2006 hebben zich concurrente crediteuren gemeld tot een bedrag van € 6.771.665,-xxxi. De curator constateert dat vanaf het moment dat de huisbankier van [T] de kredietfaciliteit in april 2005 heeft geblokkeerd, alle inkomsten en uitgaven van de onderneming uitsluitend nog via derdengeldenrekeningen liepen.
Op aanvraag van de HBU, op grond van de door zowel [persoon 2] en [verdachte] alsook door [persoon 5] en [persoon 1] in privé verstrekte borgtochten terzake van het aan [T] verleende - en niet afgeloste- bankkrediet, worden de persoonlijke vennootschappen van [verdachte], [persoon 2] en [persoon 1] failliet verklaard. [persoon 5], middellijk maat via zijn persoonlijke vennootschap in oprichting, gaat persoonlijk failliet xxxii.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het faillissement van [T] ten tijde van onderhavige uitspraak in de strafzaak nog niet is afgewikkeld.
3.2. Maatschapsovereenkomst
Blijkens de maatschapsovereenkomst van 1 januari 2002, geparafeerd en ondertekend door [persoon 2], [verdachte], [persoon 1] en [persoon 5], heeft de maatschap [T] ten doel: "het uitoefenen van het beroep van gerechtsdeurwaarder en voorts het verrichten van alle daarmee samenhangende en verband houdende werkzaamheden, in de meest ruime zin."
Ten aanzien van bevoegdheden van maten aangaande financiële rechtshandelingen zijn in de maatschapsovereenkomst de volgende bepalingen opgenomen.
Artikel 5, eerste lid, luidt: "Ieder der maten is bevoegd behoudens het hierna bepaalde en mits binnen het doel van de maatschap om voor de maatschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven, te ontvangen, de maatschap aan derden en derden aan de maatschap te verbinden."
Artikel 5, tweede lid, luidt, voorzover hier relevant: "De medewerking van alle maten is vereist voor de volgende rechtshandelingen betreffende (de inkomsten-, het vermogen- en/of het kantoor van-) de maatschap: (...) f. het aangaan van andere rechtshandelingen, indien het beloop daarvan vijfduizend gulden (f. 5.000,00) te boven gaat, tenzij het betreft periodiek verschuldigde bedragen, zoals de salarissen van personeel."
Ten aanzien van de werkzaamheden is in artikel 12, eerste lid, bepaald:
"De werkzaamheden zullen door de maten in onderling overleg worden verdeeld."
In artikel 12, vierde lid, is vervolgens nog bepaald:
"Degene die de werkzaamheden van de ander overneemt ontvangt daarvoor geen vergoeding."xxxiii
3.3. Positie verdachten binnen [T]
[verdachte], gerechtsdeurwaarder en middellijk vennoot, bestuurt [T] tot de zomer van 2002. Dan raakt hij overspannen en mag hij enige tijd niet meer werken. Zijn taken in de organisatie worden dan overgenomen door [persoon 5]. Eind 2002 wordt [verdachte] geleidelijk aan weer actief in de organisatie. Vanaf dat moment houdt hij zich voornamelijk met deurwaarders-aangelegenheden bezig. Zijn leiderschapstaken pakt hij per november 2004 weer op xxxiv.
[persoon 1], middellijk vennoot, houdt zich binnen [T] bezig met commerciële aangelegenheden en deurwaarderstaken. Als kandidaat-gerechtsdeurwaarder is hij toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder [verdachte]xxxv. [persoon 5] verklaart dat vanaf het moment dat [verdachte] ziek werd en [persoon 2] zich niet meer met de organisatie bemoeide, hij samen met [persoon 1] de kar verder heeft getrokken xxxvi. [persoon 2] verklaart dat [persoon 1] zich ook bezighield met het personeelsbeleid xxxvii.
[persoon 5] heeft een IT-opleiding genoten. Sinds 1997 verricht hij als freelancer werkzaamheden voor [T]xxxviii. Vanaf 2000 werkt hij exclusief voor de maatschap. Na zijn toetreding tot de maatschap begin 2002 krijgt hij als specifieke taak toegewezen de automatisering, met name in verband met de invoering van het SPONS-systeem xxxix. Zoals hiervoor reeds vermeld, neemt [persoon 5] medio 2002 de algehele leiding van [T] over van [verdachte]. Als [verdachte] eind 2002 weer terugkeert, blijft [persoon 5] met de organisatorische aangelegenheden belast, waaronder de financiën. [verdachte] verklaart dat [persoon 5] van alle maten het beste op de hoogte was van de financiële situatie xl.
[persoon 5] werkt in 2004 vanwege psychische problemen periodes niet. Hij keert eind 2004, zij het parttime, weer terug. In april 2005 wordt hem door [persoon 1] medegedeeld dat hij niet meer welkom is xli.
Voor de uitvoering van de algehele leiding van [T] krijgt [persoon 5] vanaf oktober 2002 bijstand van verdachte [persoon 8] (hierna: [persoon 8])xlii. [persoon 8] heeft een MEAO-opleiding genoten en heeft daarnaast enkele managementcursussen gevolgd xliii. In zijn functie van algemeen directeur houdt [persoon 8] zich voornamelijk met operationele zaken bezig, en doet hij daarnaast geregeld zogenaamde 'batch'-betalingen xliv. Een batch betreft een virtuele verzameling van opdrachten tot betaling xlv.
[persoon 8] is werkzaam bij [T] tot aan zijn ontslag op 10 oktober 2003 xlvi.
[persoon 7] verricht in 2 verschillende periodes werkzaamheden voor [T]. De eerste periode betreft maart 2003 tot en met juni 2003. In deze periode begeleidt hij het fusieproces, stelt hij de jaarrekening over 2002 op, bereidt hij de kwartaalcijfers van 2003 voor en voert hij gesprekken met het BFT. Als hem wordt gevraagd de taken van voormalig financieel directeur [persoon 4] over te nemen, gaat [persoon 7] ervan uit dat hij de functie van financieel directeur vervult. In mei 2003 wordt [persoon 7] echter door [persoon 5] en [persoon 8] duidelijk gemaakt dat hij zich niet met betalingen of de organisatie van het bedrijf moet bemoeien. Hij dient slechts de maten te ondersteunenxlvii.
In oktober 2003 begint [persoon 7] aan zijn tweede periode bij [T]. Deze periode duurt tot november 2004. In deze periode krijgt [persoon 7] samen met [persoon 9] als taak het begeleiden van de fusie en het overnemen van de rol van de kort daarvoor ontslagen [persoon 8] als algemeen directeur met de operationele leiding xlviii. [persoon 7] fungeert in deze periode als financieel directeur.
3.4. Wetsgeschiedenis
Deurwaardersreglement
Ten tijde van de oprichting van [T] in 1994 en tot aan de inwerkingtreding van de na te noemen Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001, gold het Deurwaardersreglement.
Artikel 21, eerste lid, van het Deurwaardersreglement luidt: "een deurwaarder is verplicht een deugdelijke administratie te voeren waaruit te allen tijde zijn financiële rechten en verplichtingen vastgesteld kunnen worden".
Artikel 26, eerste lid, van het Deurwaardersreglement luidt: "Naast het verrichten van de ambtshandelingen genoemd in artikel 14 en de overige werkzaamheden welke hun bij of krachtens de wet zijn opgedragen, kunnen deurwaarders:
(...)
c. gelden ontvangen voor derden."
Het derde lid van artikel 26 luidt, voorzover hier relevant: "De deurwaarders verrichten de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, en het tweede lid, slechts voorzover de invulling van hun wettelijke taken daardoor niet geschaad of belemmerd wordt."
Gerechtsdeurwaarderswet
Op 15 juli 2001 treedt de Gerechtsdeurwaarderswet in werking, alsmede de uit deze wet voortvloeiende Administratieverordening gerechtsdeurwaarders.
Artikel 17, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet luidt, voorzover hier relevant: "De gerechtsdeurwaarder is verplicht zowel ten aanzien van zijn werkzaamheden als ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend."
Artikel 19, eerste lid, luidt: "De gerechtsdeurwaarder is verplicht bij een ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling één of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt."
Artikel 19, tweede lid, luidt, voorzover hier relevant: "De gerechtsdeurwaarder is bij uitsluiting bevoegd tot het beheer en de beschikking over de bijzondere rekening. (...) Ten laste van deze rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende."
Artikel 30, eerste lid, luidt, voorzover hier relevant: "Het toezicht op de naleving door de gerechtsdeurwaarder van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 19, eerste lid, tweede lid, derde volzin, en zevende lid, wordt uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110 van de Wet op het notarisambt."
3.5. 'Rusgelden'
3.5.1. Bewaargeving Rusgelden
Namens Skian Management S.A., hierna Skian, en Tradex Enterprises Ltd., hierna Tradex, treedt als gerechtsdeurwaarder op [[persoon 10]. [persoon 10] is verbonden aan [T] als kandidaat-gerechtsdeurwaarder, toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder [verdachte] en aldus handelend onder diens verantwoordelijkheid xlix.
Met toestemming van de rechtbank Amsterdaml, in het kader van gelegd executoriaal beslag, verkopen Skian en Tradex aandelen aan de Russische onderneming OAO Alfa Bank, hierna Alfa. In afwachting van wie gerechtigd is tot -en tot welk deel van- de koopsom ad Nlg 6.280.573,50li wordt deze koopsom op 21 maart 2001 door het advocaten- en notarissenkantoor Schut & Grosheide gestort op de bij de Rabobank aangehouden rekening [rekeningnummer 1], ten name van [T]], hierna de [rekeningnummer 1]-rekeninglii. Binnen [T] worden deze in bewaring gegeven gelden vanwege de herkomst daarvan aangeduid als 'Rusgelden'.
Deze bewaargeving van een dermate groot geldbedrag is in de deurwaarderspraktijk een hoge uitzondering. Zo ook voor [T]liii.
3.5.2. Volgende overboekingen
Op dezelfde dag, 21 maart 2001, worden twee overboekingen rekening-courant gedaan op twee bij de Rabobank aangehouden bedrijfsplusrekeningen, beide ten name van 'Gerechtsdeurwaarderskantoor[T]]. Het betreft rekeningen [rekeningnummer 2], hierna de [rekeningnummer 2]-rekening, en [rekeningnummer 3], hierna de [rekeningnummer 3]-rekening.
De overboeking op de [rekeningnummer 2]-rekening bedraagt Nlg 4.999.967,80 en die op de [rekeningnummer 3]-rekening Nlg 1.280.605,70liv.
De [rekeningnummer 2]-rekening
Op 21 maart 2001 bedraagt het saldo van de [rekeningnummer 2]-rekening Nlg 5.000.000,-.
Op 30 april 2001 wordt van de [rekeningnummer 2]-rekening een overboeking spaargeld gedaan van een bedrag van Nlg 500.000,- naar de [rekeningnummer 1]-rekening.
Een totaalbedrag van Nlg 500.000,- wordt in de periode tot 26 juni 2001 opnieuw naar de [rekeningnummer 2]-rekening overgeschreven, via zes verschillende overschrijvingen. Dit betreffen
- drie overschrijvingen vanaf de [rekeningnummer 1]-rekening: Nlg 150.000,- op 7 mei 2001, Nlg 75.000,- op 9 mei 2001 en Nlg 175.000,- op 25 juni 2001.
- drie overschrijvingen, afkomstig van twee rekeningen van [T] (met nummers eindigend op 952 en 200) en een rekening van ISO Inkasso B.V, op 26 juni 2001, in totaal ten bedrage van Nlg 100.000,-lv.
Het saldo van de [rekeningnummer 2]-rekening is met deze boekingen op 26 juni 2001 weer aangevuld tot het oorspronkelijke bedrag van Nlg 5.000.000,-.
In een brief van 14 november 2001 van het advocatenkantoor Kennedy Van der Laan aan [persoon 10] wordt deze eraan herinnerd dat de koopprijs van € 2.850.000,- betreffende de verkoop van aandelen op 20 maart 2001 op een bankrekening van [T] is overgemaakt. Verzocht wordt de executiekosten ten bedrage van USD 41.287,- (tegenwaarde in euro's) op de rekening van Kennedy van der Laan over te makenlvi.
Op 19 november 2001 wordt vanaf de [rekeningnummer 1]-rekening een bedrag van Nlg 103.465,22 overgeschreven ten name van 'Kennedy Van der Laan' onder vermelding van "Skian"lvii.
Uit de rekeningafschriften van de [rekeningnummer 2]-rekening blijkt nadien van de volgende overboekingen lviii:
- Op 1 januari 2002 wordt een bedrag van € 61.685,44 aan rente over 2001 bijgeschreven. Dit bedrag wordt op 21 februari 2002 overgeboekt naar de [rekeningnummer 1]-rekening.
- Op 23 januari 2002 wordt een bedrag van € 200.000,- overgeboekt naar de [rekeningnummer 1]-rekening en eenzelfde bedrag wordt op 30 januari 2002 weer teruggeboekt van de [rekeningnummer 1]-rekening naar de [rekeningnummer 2]-rekening.
- Op 21 februari 2002 wordt een bedrag van € 450.000,- overgeboekt naar de [rekeningnummer 1]-rekening en op 22 juli 2002 een bedrag van € 500.000,-.
- Op 18 september 2002 en op 28 november 2002 wordt respectievelijk € 140.000,- en € 160.000,- naar de [rekeningnummer 1]-rekening overgeboekt.
- Op 1 januari 2003 wordt een bedrag van € 49.043,73 aan rente over 2002 bijgeschreven.
- Op 22 en 30 januari 2003 wordt telkens een bedrag van € 200.000,- naar de [rekeningnummer 1]-rekening overgeboekt.
- Op 30 januari 2003 wordt tevens een bedrag van € 275.000,- overgeboekt naar de rekening van [T] met het nummer eindigend op 200.
- Op 13 en 19 februari 2003 worden € 110.000,- en € 150.000,- overgeboekt naar de [rekeningnummer 1]-rekening.
- Op 2 april 2003 vindt een laatste overboeking naar de [rekeningnummer 1]-rekening plaats, € 132.944,81, waarna het saldo op de [rekeningnummer 2]-rekening nihil is.
- Op 1 januari 2004 vindt bijschrijving van rente over 2003 ad € 3.403,59 plaats, welke rente op 16 januari 2004 naar de [rekeningnummer 1]-rekening wordt overgeboekt.
De [rekeningnummer 3]-rekening
Het op 21 maart 2001 op de [rekeningnummer 3]-rekening gestorte bedrag van Nlg 1.280.605,70 blijft op die rekening staan tot 20 februari 2002. Uit de rekeningafschriften van de [rekeningnummer 3]-rekening blijkt van de volgende overboekingenlix:
- Op 1 januari 2002 wordt de rente over 2001 ad € 15.696,38 bijgeschreven.
- Op 20 februari 2002 wordt een bedrag van € 628.000,- van de [rekeningnummer 1]-rekening bijgeschreven en drie bedragen tot een totaal van € 122.000,- van drie andere rekeningen van [T] (eindigend op de nummers 952, 306 en 243).
- Op 1 januari 2003 wordt de rente over 2002 ad € 37.537,21 bijgeschreven.
- Op 11 april 2003 wordt een bedrag van € 1.339.047,15 afschreven. Het rekeningafschrift vermeldt geen tegenrekening bij deze transactie.
- Op 3 november 2003 wordt het resterende saldo ad € 45.299,97 afgeboekt onder de vermelding "Overb ivm vervallen bg T.V.K. gerechtsdeurwaarders".
- Op 1 januari 2004 wordt de rente over 2003 ad € 11.530,72 bijgeschreven.
3.6. Bewaringspositie
Met de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet, in het bijzonder artikel 19, eerste lid, doet de bijzondere rekening, die uitsluitend bestemd is voor gelden, die de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt, zijn intrede. Deze bijzondere rekening, ook wel kwaliteitsrekening genoemd, wordt in dit vonnis hierna als derdengeldrekening aangeduid. Een exclusieve rekening voor derdengelden was een nieuwe verplichting voor de gerechtsdeurwaarders, waar de praktijk op moest worden aangepast lx. Binnen [T] heeft deze aanpassing vanaf de invoering de aandacht lxi.
Indien de gelden aanwezig op een derdengeldrekening minder bedragen dan de vorderingen van de rechthebbenden is er een bewaringstekort. Dit is het tekort als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet. Het begrip bewaringstekort betrof geen nieuw begrip voor (gerechts)deurwaarderslxii.
[getuige 1] verklaart dat in 2001 de wet is veranderd en dat men zich binnen [T] vanaf dat moment met bewaringsposities en derdengeldrekeningen bezig ging houden. Vanaf april 2002 maakt [getuige 1] maandelijks rapportages op aangaande de bewaringspositie van [T] en verstrekt deze aan de matenlxiii. Deze maandelijkse overzichten aangaande kwaliteitsrekeningberekeningen, telkens opgemaakt aan het begin van de maand, bevinden zich in het dossier lxiv. Zij bestrijken de periode juli 2002 tot en met april 2003. De bewaringstekorten die uit (sommige van) deze overzichten blijken, waren onderwerp van gesprek, ook bij de matenlxv. Geconfronteerd met de bewaringstekorten reageren de maten door het verhogen van kredieten. Omdat de HBU meer krediet wil verstrekken dan de Rabobank, wordt overgestapt naar de HBUlxvi.
De recherche heeft overzichten van het totaalsaldo bankstanden per maand van [T] opgemaakt, over 2002 lxvii en 2003 lxviii. Deze overzichten beslaan alle bankrekeningen van [T], dat wil zeggen inclusief de kantoorrekeningen.
[getuige 1] verklaart voorts dat betalingen in principe alleen gedaan werden vanaf de kantoorrekeningen en als die niet genoeg saldo hadden er geld van de kwaliteitsrekeningen naar de kantoorrekeningen werd overgemaakt. Deze betalingen werden ter fiattering aangeboden. Dat alles werd dan gerapporteerd lxix.
Het bewaringstekort bij [T], zoals reeds onder rubriek 3.1. aan de orde gekomen, blijkt vanaf eind 2003 zeer groot te zijn.
Als op 31 maart 2004 door de civiele rechter van deze rechtbank vonnis wordt gewezen inzake de verdeling onder de rechthebbenden van de Rusgelden lxx, dwingt het hiervoorgenoemde bewaringstekort [T] ertoe vervolgens de rechthebbenden op 5 augustus 2004 te informeren dat [T] deze Rusgelden niet meer onder zich heeft. Mr. F.J. Heideman, advocaat bij het kantoor De Brauw Blackstone Westbroek, brengt op zijn beurt namens de schuldeisers per brief d.d. 16 september 2004 de Directie Toegang Rechtsbestel van het Directoraat-Generaal Wetgeving Rechtspleging en Rechtsbijstand van het Ministerie van Justitie op de hoogte van deze situatie lxxi.
Op 11 juli 2005 doet [persoon 11] namens het Ministerie van Justitie aangifte van verduistering gepleegd door medewerkers van [T]lxxii. Hij stelt een notitie ter beschikking met twaalf bijlagen, waaronder de genoemde brief van mr. Heideman en een rapportage van het BFT aan het Ministerie van Jusititie inzake [T] d.d. 27 oktober 2004lxxiii.
3.7. De rol van het BFT ten aanzien van [T]
Het toezicht op het naleven van regelgeving van gerechtsdeurwaarders, dat het BFT sinds 2002 houdt, wordt ten aanzien van [T] uitgeoefend door [persoon 3]lxxiv. [persoon 3] houdt van zijn bevindingen bij [T] een overzicht bij. Hieruit blijkt het volgende.
Begin 2002 vindt een kennismakingsbezoek plaats.
Het volgende bezoek heeft plaats medio april 2003. Bij dat onderzoek aangaande de jaarrekening 2002 en de eerste-kwartaalcijfers 2003 constateert [persoon 3] een bewaringstekort, dat echter kan worden opgeheven door de opname van een beschikbare kredietfaciliteit bij de HBU. [persoon 3] maakt [T] duidelijk dat hiermee aan de vereisten van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt voldaan. Bij een vervolgonderzoek medio mei 2003 blijkt dat het krediet nog niet is opgenomen.
Ten tijde van het vervolgonderzoek op 19 augustus 2003 blijkt het krediet wel te zijn opgenomen en het daarmee gemoeide geldbedrag ad € 2.550.000,- op een aparte rekening, [rekeningnummer 4], te zijn geplaatstlxxv, zoals ook is te zien in een door [persoon 3] opgemaakt overzichtlxxvi. Voor deze kredietfaciliteit staan de vennoten in persoon borg voor nakominglxxvii.
Op 17 november 2003 heeft [persoon 3] telefonisch contact met [T], en wordt hij op de hoogte gesteld van de personele wijzigingen die zich in de directie hebben voorgedaan. Duidelijk is dan dat het resultaat van [T] over 2003 fors negatief zal zijn.
Afgesproken wordt op 15 december 2003 de financiële status van [T] te bespreken.
Deze bespreking wordt uitgesteld tot januari 2004.
Op 15 januari 2004 spreekt [persoon 3] dan met [persoon 7] en [verdachte]. Zij melden hem dat de bewaringspositie van [T] zwaar negatief is geworden. Het vervolg hierop is reeds hiervoor onder 3.1. aan de orde gekomen.
3.8. Overboekingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Vanaf de [rekeningnummer 1]-rekening zijn, voorzover hier relevant, de volgende overboekingen verricht:
- op 31 januari 2003 ten bedrage van € 93.593,-, ter attentie van [L/R]lxxviii;
- op 2 april 2003 ten bedrage van € 110.000,-, onder vermelding van 'spoedoverdracht voorschot winst 2003 [nummer 1]' ter attentie van APJ Beheerlxxix;
- op 1 juli 2003 € 46.778,90, ter attentie van [M]lxxx.
3.9. Persoonlijke omstandigheden verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de genoemde hoofdelijke aansprakelijkstelling door de HBU nog niet te hebben afgelost en voorts dat gehele aflossing niet in de nabije toekomst is te verwachten.
Daarnaast heeft verdachte nog een andere zeer aanzienlijke schuld, te weten de bij vonnis van deze rechtbank d.d. 20 december 2006 ten aanzien van zijn persoon toegewezen regresvordering ten bedrage van € 2.802.766,63lxxxi, betreffende de Rusgelden.
Zoals onder 3.1.1. reeds vermeld is [verdachte] met betrekking tot de Rusgeldenkwestie reeds tuchtrechtelijk veroordeeld en tevens ontzet uit het ambt van gerechtsdeurwaarder.
Onder invloed van het voorgaande ondervindt [verdachte] moeilijkheden bij het vinden van een andersoortige nieuwe baan.
Voor alle verdachten, in het bijzonder voor [persoon 1] en [verdachte] aangezien hun beider namen ook in de kantoornaam terugkomen, geldt dat zij te maken hebben gehad met negatieve publiciteit in verband met de onderhavige zaak in de media. Deze negatieve publiciteit heeft ertoe geleid dat grote klanten van het bureau waar verdachte thans werkzaam is zich hebben teruggetrokken.
4. Beoordeling van het tenlastegelegde
4.1. Ten aanzien van feit 1
4.1.1. standpunt van de verdediging
De verdediging stelt onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen inzake (geldstromen van) "de Rus"lxxxii dat het onderzoek ziet op de periode van oktober 2002 tot ultimo 2004 en dat over het jaar 2001 geen onderzoek heeft plaatsgevonden. De term bewaarpositie bestond in 2001 nog niet. Niet blijkt van een debitering van de [rekeningnummer 1]-rekening. Volgens de afschriften van [rekeningnummer 2]- en [rekeningnummer 3]-rekening zijn op deze rekeningen op 21 maart 2001 substantiële bedragen ontvangen. Verdachte herinnert zich niet wanneer die bedragen naar deze rekeningen zijn overgemaakt. Het is waarschijnlijk dat de gelden zijn overgeboekt vanaf de [rekeningnummer 1]-rekening, maar dat staat niet vast.
Verder stelt de verdediging dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Op 21 maart 2001 waren artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders nog niet van kracht. Tot de inwerkingtreding op 15 juli 2001 was het aanhouden van een kwaliteitsrekening niet verplicht en was een splitsing tussen kwaliteits- en bedrijfsrekeningen niet voorgeschreven.
De [rekeningnummer 1]-rekening was geen derdengeldrekening, zodat het onder 1 primair tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden. Voorts is geen sprake van enig opzet op wederrechtelijke toe-eigening bij de maatschap noch bij verdachte als feitelijk leidinggever. Hij had niet de intentie [T] de gelden te laten toe-eigenen en heeft daar ook geen feitelijk leiding aan gegeven.
Geen van de drie gevallen van gekwalificeerde verduistering kan bewezen worden verklaard. Een maatschap kan niet in dienstbetrekking staan, van een geldelijke vergoeding blijkt niet uit het dossier en niet kan worden gesteld dat een maatschap een beroep uitoefent. Ook is het geld/goed niet verkregen om er iets mee te doen dat het beroep van gerechtsdeurwaarder meebrengt noch is het in ontvangst nemen van geld een aan het beroep eigen handeling.
De drie kwalificaties zien op natuurlijke personen. Bovendien betreft het gerechtsdeurwaarderschap een ambt, om welke reden het feit vervolgd zou moeten worden als een ambtsmisdrijf.
4.1.2. standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt in zijn requisitoir dat van verduistering op 21 maart 2001 mogelijk nog geen sprake was. Met het enkel overboeken op spaarrekeningen, hoewel in strijd met de enkele maanden nadien inwerkinggetreden Gerechtsdeurwaarderswet, werd volgens de officier nog geen handeling verricht waardoor onmiskenbaar gelden van derden ten behoeve van [T] werden gebruikt. Dat met het overboeken vanaf een kwaliteitsrekening naar spaarrekeningen het vermogen binnen het bereik van beslag van crediteuren van [T] kwam, doet daar naar het oordeel van de officier van justitie niet aan af. De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, dan is dat ook mogelijk ten aanzien van de tenlastegelegde gekwalificeerde verduistering. Immers, het begrip 'beroep' dient te worden geplaatst in het kader van de juridische creatie/fictie rechtspersoon. De gelden zijn [T] toegevloeid uit hoofde van beroep omdat deze zijn gestort op een rekening van en ten name van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Van de geldelijke vergoeding is ook sprake, omdat er rente werd verkregen door [T].
4.1.3. oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft er, anders dan de verdediging, geen twijfel over dat de Rusgelden op 21 maart 2001 van de [rekeningnummer 1]-rekening werden overgeboekt naar twee verschillende bedrijfsplusrekeningen. Dat volgt uit de som van de beide overboekingen die exact overeenkomt met de terugstorting van de Rusgelden op de [rekeningnummer 1]-rekening die er dezelfde dag aan voorafging (hiervoor genoemd onder rubriek 3.5.1.). Verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat de Rusgelden naar twee rekeningen werden doorgeboekt.
Door het in bewaring nemen van de Rusgelden had [T] dit geld 'anders dan door misdrijf' verkregen.
Verdachte heeft verklaard dat voor de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001 het gebruikelijk was dat er geen scherp onderscheid werd gemaakt tussen kantoor- en kwaliteitsrekeningen. [getuige 1] heeft verklaard dat als het niet anders kon gelden van derden werden gebruikt voor het betalen van kantoorschulden. Zulke betalingen ten laste van derdengelden werden ter fiattering aangeboden. Gelet op deze praktijk moet verdachte geweten hebben dat van meet af aan derdengelden werden aangewend of konden worden aangewend voor kantoorbetalingen. [T] heeft het risico derhalve bewust aanvaard dat de Rusgelden zouden worden 'vermengd' met andere gelden en zouden worden gebruikt voor de financiering van het kantoor; zoals ook is gebeurd. Daar doet niet aan af dat [T] op een later moment (bijvoorbeeld toen het saldo op de [rekeningnummer 2]-rekening op 26 juni 2001 weer aangevuld was of door het aanspreken van een kredietfaciliteit) nog in de gelegenheid is geweest de Rusgelden aan de rechthebbenden te betalen. De rechtbank verwijst in dit verband naar het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raadlxxxiii, waarin de Hoge Raad oordeelde dat voor de bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening van dollarobligaties niet vereist is dat komt vast te staan dan het leveren van eenzelfde hoeveelheid en soort dollarobligaties onmogelijk is. Dat op 21 maart 2001 een splitsing tussen kwaliteits- en bedrijfsrekeningen nog niet voorgeschreven was, acht de rechtbank niet van belang.
[T] heeft zich als heer en meester gedragen ten aanzien van de Rusgelden zulks in strijd met de verplichtingen die in het algemeen rusten op de bewaarnemer maar temeer op de bewaarnemer die de gerechtsdeurwaarderpraktijk uitoefent. Het Deurwaardersreglement schreef immers ook al voor dat de administratie -kort gezegd- transparant diende te zijn ingericht, dat wil zeggen dat de rechten en verplichtingen van derden daaruit steeds duidelijk moeten kunnen blijken. Het had op de weg van [T] gelegen de Rusgelden meteen op een aparte bankrekening te plaatsen.
Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden omdat de [rekeningnummer 1]-rekening geen derdengeldenrekening was, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de [rekeningnummer 1]-rekening op 21 maart 2001 niet kon worden aangemerkt als derdengeldrekening in de zin van artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet -die wet is immers pas op 15 juli 2001 in werking getreden- werd die rekening in de praktijk ook gebruikt om derdengelden zoals de Rusgelden op te boeken en te bewaren. Gezien dit feitelijk gebruik als derdengeldrekening is de aanduiding derdengeldrekening niet onjuist.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat voor het in bewaring nemen van de Rusgelden, nadat deze na verkoop van de inbeslaggenomen aandelen op de [rekeningnummer 1]-rekening waren teruggestort, enigerlei geldelijke vergoeding was overeengekomen.
Van een dienstbetrekking van [T] is evenmin gebleken.
Hoewel de bewaarneming voortvloeide uit de executieactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder [verdachte] (althans de kandidaat-gerechtsdeurwaarder [persoon 10]), waren de activiteiten met betrekking tot de executie zelf voor de terugstorting voltooid. De bewaring -na terugstorting- van de Rusgelden is derhalve niet te kwalificeren als een ambtsverrichting, maar als een gewone bewaarneming.
[T] had ten doel -zie hiervoor onder rubriek 3.2.- het verrichten van werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder maar daarnaast ook alle daarmee verband houdende (andere) werkzaamheden. Ingevolge haar doelstellingen oefende [T] door middel van haar leden-gerechtsdeurwaarders niet slechts een ambt maar tevens een beroep uit voorzover het als verbandhoudend met ambtsverrichtingen aan te merken activiteiten betrof.
De conclusie is dan ook dat de bewaring door [T] plaatsvond uit hoofde van beroep.
Voorts was verdachte als bewarend deurwaarder en middellijk vennoot bevoegd en redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming van de gedraging maar heeft hij dit nagelaten. Derhalve wordt verdachte ook als feitelijk leidinggevende aangemerkt.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1 primair.
de maatschap Gerechechtsdeurwaarders [T], hierna verder [T] genoemd, op 21 maart 2001 te Amsterdam opzettelijk een geldbedrag, te weten 6.280.573,50 gulden, zijnde 2.850.000 euro, dat geheel toebehoorde aan OAO Alfa bank en/of Skian en Tradex, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [T], en welk geldbedrag [T] uit hoofde van haar beroep onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, immers heeft [T] dit geld, zonder instemming van en/of overleg met de rechthebbenden overgeboekt op rentedragende spaarrekeningen van [T], te weten:
- van derdengeldenrekening [rekeningnummer 1] een geldbedrag van 4.999.967,80 gulden naar bedrijfsplusrekening [rekeningnummer[rekeningnummer 2] en
- van derdengeldenrekening [rekeningnummer 1] een geldbedrag van 1.280.605,70 gulden naar bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 3],
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte en zijn mededaders opdracht hebben gegeven en aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte en zijn mededaders feitelijk leiding hebben gegeven;
2.
maatschap Gerechtsdeurwaarders [T], hierna verder [T] genoemd, in de periode vanaf 31 januari 2003 tot en met 31 juli 2003 te Amsterdam telkens geldbedragen, met een totale waarde van 250.371,90 EURO deels afkomstig van OAO Alfa bank en/of Skian en Tradex, waaronder:
- op 31 januari 2003 vanaf rekeningnummer [rekeningnummer[rekeningnummer 1] 93.593,00 EURO, betreffende een overboeking ter attentie van [L/R] en
- op 2 april 2003 vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] 110.000,00 EURO, betreffende een overboeking inzake 'spoedoverdracht voorschot winst 2003 [nummer 1]' ter attentie van APJ Beheer en
- op 1 juli 2003 vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] 46.778,90 EURO, betreffende een overboeking ter attentie van [M],
voorhanden heeft gehad, zulks terwijl [T] wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte en zijn mededaders telkens feitelijk leiding hebben gegeven.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1. Gerechtvaardigd vertrouwen
De raadsvrouw heeft als verweer gevoerd dat het BFT het vertrouwen heeft gewekt dat gehandeld werd conform de regelgeving.
Dit verweer behoeft geen bespreking nu, zoals hiervoor in rubriek 4.1. is vastgesteld, de verduistering reeds heeft plaatsgevonden vóór het BFT zijn toezichthoudende taak ten aanzien van [T] begon uit te oefenen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 subsidiair en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en een werkstraf voor de duur van 200 uren.
De officier van justitie heeft zijn eis in zijn requisitoir gemotiveerd door te stellen dat de verdachten zich vanaf 2002 hebben overgegeven aan expansionistische bedrijfsvoering waarbij de benodigde gelden werden 'geleend' van de derdengeldrekeningen. Met het gebruik van deze gelden heeft men met naïeve toekomstplannen het zich al geruime tijd aandienende faillissement voor de buitenwereld willen uitstellen. Hiermee hebben zij de situatie alleen nog maar verergerd en was de benadeling van derden en nadrukkelijk de rechthebbenden op het dossier de Rus totaal. Dit terwijl de verdachten tot de zomer van 2003 rijke beloningen genoten.
Naast de financiële schade hebben de verdachten de deurwaardersberoepsgroep een aanzienlijke imagoschade berokkend.
Ten aanzien van verdachte geldt enerzijds dat hij een prominentere positie lijkt in te nemen en anderzijds dat hij al tucht- en civielrechtelijk is aangesproken.
De overschrijding van de redelijke termijn leidt tot een matiging van de eis met 5 procent.
7.2. standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van een eventuele straf verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Zij heeft daarbij gewezen op de volgende omstandigheden:
- het samen met [persoon 2] opgerichte [T] is teloor gegaan;
- de tijd van januari 2004 tot het einde van [T] eind 2005 is zwaar geweest;
- de tuchtprocedures en de ontzetting uit het ambt van gerechtsdeurwaarder;
- het faillissement van zijn persoonlijke B.V.;
- de veroordeling in de regreszaak;
- de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank;
- een levenslange afbetaling van schulden;
- de verkoop van zijn woning onder de marktwaarde;
- de hem achtervolgende publiciteit;
- de grote moeite een baan te vinden;
- het ontbreken van recidivegevaar;
- de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3. oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is ernstig tekort geschoten ten aanzien van de aan de zorg van [T] toevertrouwde gelden die afkomstig waren van de verkoop van de onder de verantwoordelijkheid van [verdachte] als gerechtsdeurwaarder inbeslaggenomen aandelen.
Verdachte heeft als vennoot en leidinggevende van [T] de zeer aanzienlijke koopsom van deze aandelen meteen na de ontvangst daarvan op een rekening van zijn kantoor overgemaakt althans over laten maken naar andere rekeningen, waardoor het zicht op de Rusgelden door vermenging verloren ging. Vervolgens is, in strijd met de kort er na inwerkinggetreden nieuwe regelgeving ten aanzien van de bewaarplicht, het geld gebruikt voor de financiering van het kantoor.
De bedrijfsvoering is uitermate zwak gebleken. Ten onrechte werd uitgegaan van winstgevendheid van massa- of bulk-incasso's ten behoeve van grote opdrachtgevers als telecombedrijven. De kosten van het onderhanden werk overtoffen immers de hoogte van incassotarieven, waardoor -mede als gevolg van onduidelijke afspraken hierover met de opdrachtgevers- grote tekorten konden ontstaan.
Uiteindelijk veroorzaakten deze tekorten het faillissement van [T]. Het bedrag van concurrente vorderingen beloopt ruim 6 miljoen Euro. Volgens de curator is de kans op bevrediging van de crediteuren klein. Door deze gang van zaken, die veel publicitaire aandacht heeft gekregen, werd het aanzien van gerechtsdeurwaarders in Nederland ernstig geschaad.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de vennoten van [T], terwijl het duidelijk was dat het liquiditeitstekort van [T] in de jaren 2003 en 2004 sterk toenam, ten eigen bate allerlei betalingen ten laste van de diverse (waaronder derden- )rekeningen bleven verrichten. ln ieder geval werd aldus ook gebruik gemaakt van (een deel) van de Rusgelden. Zo werden bijstortingen door de vennoten om tekorten in bewaarposities aan te zuiveren korte tijd nadien weer ongedaan gemaakt door nieuwe opnames ten behoeve van zichzelf of hun BV's en liepen de betalingen van winstvoorschotten bij oplopende tekorten vrijwel onverminderd door.
Het moge zo zijn dat de vennoten van [T] (en aanvankelijk ook het BFT) er van uitgingen dat uiteindelijk de financiële situatie weer ten goede zou kunnen keren in de verwachting dat, bijvoorbeeld derden zouden gaan participeren en/of een fusie tot stand zou komen en/of zich nieuwe grote klanten zouden aandienen, maar dat alles is ijdele hoop gebleken. Zoals de curator heeft opgemerkt werd "doorgemodderd op kosten van de crediteuren". Juist een professional als een deurwaarder behoort te weten dat dergelijke bedrijfsrisico's nimmer ten laste van crediteuren kunnen worden gebracht.
Anderzijds heeft de rechtbank oog voor de gevolgen die het faillissement van [T] en de persoonlijke vennootschap van verdachte voor verdachte teweeg hebben gebracht. De HBU heeft een vordering op verdachte uit hoofde van persoonlijke borgstelling en de Staat heeft een vordering op verdachte uit hoofde van het regres terzake van de Rusgelden. Derhalve is verdachte financieel zwaar getroffen door de gang van zaken bij [T].
Bovendien is verdachte ontzet uit het deurwaardersambt hetgeen verdachtes persoonlijke reputatie onherstelbaar heeft geschaad. Zijn verdiencapaciteit is hierdoor ook fors gereduceerd.
De rechtbank houdt rekening met het tijdsverloop sedert het plegen van de verduistering op 21 maart 2001.
Verdachte is niet eerder door de strafrechter veroordeeld.
Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf vindt de rechtbank niet passend gezien de ernstige consequenties die verdachte inmiddels heeft ondervonden en in de toekomst nog zal ondervinden. De financiële draagkracht van verdachte laat een boete niet toe. Om niettemin de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking te brengen zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 40 weken, echter geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Zoals hiervoor onder rubriek 2.1.3. reeds besproken stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn met 18 maanden is overschreden. De omvang en complexiteit van de zaak
rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een overschrijding van 6 maanden. Voor de 12 maanden extra vertraging, gedurende welke verdachte in onzekerheid heeft moeten verkeren, zal de rechtbank de op te leggen straf verminderen met 10 procent, zijnde 4 weken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57, 322, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair.
Verduistering, gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar beroep onder zicht heeft, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
2.
Witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 weken.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en N.J. Koene rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2009.
i Verhoor [persoon 2] bij de rechter-commissaris d.d. 14 oktober 2008 (pag. 2 en 3).
ii Proces-verbaal van verhoor d.d. 27 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0029 en 4 0030).
iii Verhoor [verdachte] bij rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2008 (pag. 4).
iv Proces-verbaal van verhoor d.d. 6 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door [persoon 12] (pag. na doorgenummerde pag. 3 0001).
v Proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door [persoon 12] (doorgenummerde pag. 3 0026).
vi Verhoor [persoon 1] bij de rechter-commissaris d.d. 28 oktober 2008 (pag. 2 en 3).
vii Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door [persoon 12] (doorgenummerde pag., 3 0044).
viii Verhoor [persoon 5] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2008 (pag. 3 en 4).
ix Verhoor [persoon 7] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2006 (pag. 3).
x Geschrift van onbekende datum, inhoudende een samenvatting van een bijeenkomst op 12 december 2002 (doorgenummerde pag. 8 0251 en 8 0252).
xi Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] met nummer 2005176803 van 27 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0027 e.v.).
xii Een proces-verbaal van verhoor [persoon 2] met nummer 2005176803 van 24 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0050 e.v.).
xiii Een proces-verbaal van verhoor [persoon 1] met nummer 2005176803 van 10 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0079 e.v.).
xiv Een proces-verbaal van verhoor [persoon 1] met nummer 2005176803 van 10 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0079 e.v.) en een geschrift, zijnde een maatschapsovereenkomst d.d. 1 januari 2002 (doorgenummerde pag. 8 0002).
xv Een proces-verbaal van verhoor [persoon 1] met nummer 2005176803 van 13 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 14] (doorgenummerde pag. 4 0087 e.v.) en een geschrift, zijnde een schematisch overzicht structuur [T] 2004 (doorgenummerde pag. 8 0012).
xvi Een geschrift, zijnde een maatschapsovereenkomst d.d. 1 januari 2002 (doorgenummerde pag. 8 0002 e.v.).
xvii Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 5] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 2). [persoon 18] heeft in haar brief d.d. 4 november 2008 de rechter-commissaris geïnformeerd dat het verhoor in haar herinnering op 28 oktober heeft plaatsgevonden.
xviii Een geschrift, zijnde een faillissementsverslag van curator P.R.W. Schaink d.d. 22 februari 2006 (doorgenummerde pag. 8 0481 e.v.).
xix Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 1] d.d. 28 oktober 2008 (pag. 5.), verklaring bij de rechter-commissaris van [verdachte] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 4).
xx Een proces-verbaal van verhoor [persoon 2] met nummer 2005176803 van 24 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0051 e.v.).
xxi Een geschrift, zijnde een rapportage van het BFT aan de Minister van Justitie inzake [T] d.d. 27 oktober 2004 (doorgenummerde pag. 8 0018).
xxii Een proces-verbaal van verhoor [persoon 9] met nummer 2005176803 van 28 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 15] (doorgenummerde pag. 3 0019 e.v.).
xxiii Een geschrift, zijnde een rapportage inzake waardebepalingen van [T], [persoon 16] en [persoon 17] d.d. 5 februari 2003 (doorgenummerde pag. 8 0271 e.v.).
xxiv Een geschrift, zijnde een rapportage van het BFT aan de Minister van Justitie inzake [T] d.d. 27 oktober 2004 (doorgenummerde pag. 8 0021).
xxv Een geschrift, zijnde een faillissementsverslag van curator P.R.W. Schaink d.d. 22 februari 2006 (doorgenummerde pag. 8 043).
xxvi Een geschrift, zijnde een brief van het BFT d.d. 23 april 2004 (doorgenummerde pag. 8 0046 e.v.).
xxvii Een geschrift, zijnde een beschikking van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam d.d. 7 september 2004 (doorgenummerde pag. 8 0070 e.v.).
xxviii Een geschrift, zijnde een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 3 februari 2005 (doorgenummerde pag. 8 0084 e.v.).
xxix Zie over deze term rubriek 3.6.
xxx Een geschrift, zijnde een faillissementsverslag van curator P.R.W. Schaink d.d. 22 februari 2006 (doorgenummerde pag. 8 0480).
xxxi Een geschrift, zijnde een faillissementsverslag van curator P.R.W. Schaink d.d. 22 februari 2006 (doorgenummerde pag. 8 0495).
xxxii Een geschrift, zijnde een faillissementsverslag van curator P.R.W. Schaink d.d. 22 februari 2006 (doorgenummerde pag. 8 0480).
xxxiii Een geschrift, zijnde een maatschapsovereenkomst d.d. 1 januari 2002 (doorgenummerde pag. 8 0002 e.v.).
xxxiv Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] met nummer 2005176803 van 27 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0027 e.v.).
xxxv Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 1] d.d. 28 oktober 2008 (pag. 2).
xxxvi Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 5] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 2).
xxxvii Een proces-verbaal van verhoor [persoon 2] met nummer 2005176803 van 24 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0050 e.v.).
xxxviii Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] met nummer 2005176803 van 19 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 14] (doorgenummerde pag. 4 0042 e.v.).
xxxix Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 5] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 2).
xl Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] met nummer 2005176803 van 19 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 14] (doorgenummerde pag. 4 0045).
xli Een proces-verbaal van verhoor [persoon 5] met nummer 2005176803 van 29 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 4 0001 e.v.).
xlii Verklaring bij de rechter-commissaris van [verdachte] d.d. 15 oktober 2008 (pag .2), verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 1] d.d. 28 oktober 2008 (pag. 4.).
xliii Een proces-verbaal van verhoor [persoon 8] met nummer 2005176803 van 24 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] (doorgenummerde pag. 4 0104 e.v.).
xliv Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 8] d.d. 14 oktober 2008 (pag. 2).
xlv Verklaring bij de rechter-commissaris van [getuige 1] d.d. 5 november 2008 (pag. 8).
xlvi Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 8] d.d. 14 oktober 2008 (pag. 2).
xlvii Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 7] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 2) en verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 5] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 3).
xlviii Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 7] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 2).
xlix Bijlage 3 bij proces-verbaal van bevindingen inzake afspraken m.b.t. aandelen /gelden van het dossier de "Rus" met nummer 2005176803 van 22 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12]; verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 2] d.d. 14 oktober 2008 (pag. 3).
l Een geschrift, zijnde een beschikking van de Arondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 17 oktober 2000, als bijlage 1 bij proces-verbaal van bevindingen inzake afspraken m.b.t. aandelen /gelden van het dossier de "Rus" met nummer 2005176803 van 22 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12].
li Bijlage 3 bij proces-verbaal van bevindingen inzake afspraken m.b.t. aandelen /gelden van het dossier de "Rus" met nummer 2005176803 van 22 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12]; een geschrift, zijnde een brief van mr. F.J. Heideman d.d. 16 september 2004 (doorgenummerde pag. 8 0775 e.v.).
lii Een geschrift, zijnde een overzicht rekeningmutaties (doorgenummerde pag. 8 1010).
liii Verklaring bij de rechter-commissaris van [verdachte] d.d. 15 oktober 2008 (pag .3); verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 1] d.d. 28 oktober 2008 (pag. 4.); verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 2] d.d. 14 oktober 2008 (pag. 3).
liv Respectievelijk een geschrift, zijnde een rekeningafschrift bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 2] van 23 maart 2001, en een geschrift, zijnde een rekeningafschrift bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 3] van 23 maart 2001, beide geschriften als bijlage bij proces-verbaal van bevindingen inzake de Rabobankrekeningen [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] met nummer 2005176803 van 20 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12].
lv Een geschrift, zijnde een overzicht van alle bij- en afschrijvingen bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 2] en de bijgevoegde respectievelijke rekeningafschriften, als bijlage bij genoemd proces-verbaal van 20 augustus 2007 van verbalisant [persoon 12].
lvi Een geschrift, zijnde een brief van Kennedy van der Laan d.d. 14 november 2001 (doorgenummerde pag. 8 0517).
lvii Een geschrift, zijnde een overzicht rekeningmutaties (doorgenummerde pag. 8 1011).
lviii Een geschrift, zijnde een overzicht van alle bij- en afschrijvingen bedrijfsplusrekening [rekeningnummer[rekeningnummer 2] en de bijgevoegde respectievelijke rekeningafschriften, als bijlage bij genoemd proces-verbaal van 20 augustus 2007 van verbalisant [persoon 12].
lix Een geschrift, zijnde een overzicht van alle bij- en afschrijvingen bedrijfsplusrekening [rekeningnummer 3] en de bijgevoegde respectievelijke rekeningafschriften, als bijlage bij genoemd proces-verbaal van 20 augustus 2007 van verbalisant [persoon 12].
lx Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 3] d.d. 5 november 2008 (pag. 4).
lxi Verklaring bij de rechter-commissaris van [getuige 1] d.d. 5 november 2008 (pag. 9); verklaring bij de rechter-commissaris van [verdachte] d.d. 15 oktober 2008 (pag. 3).
lxii Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 2] d.d. 14 oktober 2008 (pag. 5).
lxiii Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] met nummer 2005176803 van 6 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] (doorgenummerde pag. 3 0002 e.v.).
lxiv Telkens een geschrift, zijnde een kwaliteitsrekeningberekening (doorgenummerde pag. 8 0123 tot en met 8 0132).
lxv Verklaring bij de rechter-commissaris van [getuige 1] d.d. 5 november 2008 (pag. 9).
lxvi Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] met nummer 2005176803 van 6 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] (doorgenummerde pag. 3 0004 e.v.).
lxvii Een geschrift, zijnde een overzicht totaalsaldo bankstanden 2002 (doorgenummerde pag. 8 0758).
lxviii Een geschrift, zijnde een overzicht totaalsaldo bankstanden 2003 (doorgenummerde pag. 8 0759).
lxix Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] met nummer 2005176803 van 6 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] (doorgenummerde pag. 3 0005).
lxx Een geschrift, zijnde een vonnis van de civiele rechter van de rechtbank Amsterdam d.d. 31 maart 2004 (doorgenummerde pag. 8 0800 e.v.).
lxxi Een geschrift, zijnde een brief van mr. F.J. Heideman d.d. 16 september 2004 (doorgenummerde pag. 8 0776).
lxxii Een proces-verbaal van aangifte van 11 juli 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 19] (doorgenummerde pag. 2 0001 e.v.).
lxxiii Een geschrift, zijnde een notitie van mr. [persoon 11] d.d. 11 juli 2005 met bijlagen (doorgenummerde pag. 8 0775 e.v.).
lxxiv Verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 3] d.d. 5 november 2008.
lxxv Een geschrift, zijnde een overzicht van onderzoeksbevindingen, als bijlage 1 bij de verklaring bij de rechter-commissaris van [persoon 3] d.d. 5 november 2008.
lxxvi Een geschrift, zijnde een overzicht saldibalans 2003 (doorgenummerde pag. 8 0133).
lxxvii Een geschrift, zijnde een faillissementsverslag van curator P.R.W. Schaink d.d. 22 februari 2006 (doorgenummerde pag. 8 0480).
lxxviii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005176803 van 3 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] en bijlage 5.
lxxix Genoemd proces-verbaal van 3 maart 2008 en bijlage 4.
lxxx Genoemd proces-verbaal van 3 maart 2008 en bijlage 8.
lxxxi Een geschrift, zijnde een vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 20 december 2006 (tweede productie bij het verhoor van [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 5 november 2008).
lxxxii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2005176803 van 10 maart 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] (doorgenummerde pag. 5.0046)
lxxxiii HR 4 januari 2000, LJN: AA4044.
parketnummer 13/409035-07 PROMIS inzake [verdachte]