ECLI:NL:RBAMS:2009:BL6662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
414320 / HA ZA 08-3390
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van garantiestellingsovereenkomst en beoordeling van dwaling en zorgplicht

In deze zaak vorderde Cardif Schadeverzekeringen N.V. betaling van een bedrag van EUR 17.500,00 van gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op basis van een garantiestellingsovereenkomst. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat gedaagden op grond van deze overeenkomst gehouden waren tot betaling. Gedaagden voerden aan dat zij niet adequaat waren geïnformeerd over de risico's van de garantiestelling en dat de overeenkomst vernietigbaar was wegens dwaling. De rechtbank overwoog dat voor vernietigbaarheid op grond van dwaling vereist is dat de overeenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken tot stand is gekomen. De rechtbank concludeerde dat gedaagden onvoldoende hadden aangetoond dat Cardif haar waarschuwingsplicht had geschonden en dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zouden zijn aangegaan. De rechtbank verwierp het beroep op dwaling en oordeelde dat de vordering van Cardif toewijsbaar was. Daarnaast werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 30 december 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 414320 / HA ZA 08-3390
Vonnis in hoofdzaak van 30 december 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap
CARDIF SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Oosterhout, gemeente Overbetuwe,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. V. Kortenbach,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Eiser zal hierna Cardif worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 28 november 2008,
- de incidentele conclusie van oproeping in vrijwaring met producties van 18 februari 2009,
- de conclusie van antwoord in het incident van 4 maart 2009,
- het extract uit de minuten berustende ter griffie van de rechtbank Amsterdam van
18 maart 2009,
- de conclusie van antwoord met producties in conventie tevens eis in reconventie van 29 april 2009,
- het tussenvonnis van 13 mei 2009,
- conclusie van antwoord in reconventie van 27 augustus 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 27 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 22 maart 2007 is tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [persoon 1] een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) tot stand gekomen, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. van [persoon 1] een woonhuis aan de [adres] hebben gekocht voor een bedrag van
EUR 175.000,00.
2.2. In artikel 8 van de koopovereenkomst is onder meer bepaald:
“Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen zal koper te zijner keuze:
(…)
- een schriftelijke bankgarantie doen stellen ten belope van tien procent van voormelde totale koopprijs;
zulks uiterlijk op 23 april 2007
(…).”
2.3. Voorts is in artikel VI van de koopovereenkomst bepaald:
“Indien één van de partijen, (…), gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen – daaronder begrepen het niet tijdig betalen van de waarborgsom of het niet tijdig doen stellen van een correcte bankgarantie – is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij de al dan niet subsidiaire keuze tussen:
a. (…); of
b. de overeenkomst door een schriftelijke verklaring voor ontbonden te verklaren en betaling te vorderen van tien procent van de koopprijs.”
2.4. Op 23 maart 2007 hebben [gedaagde sub 1] c.s., door tussenkomst van een tussenpersoon, een ‘aanvraag garantiestelling en contragarantie’ (hierna: de aanvraag) voor een bedrag van EUR 17.500,00 bij Cardif ingediend. De aanvraag bepaalt voor zover hier van belang:
“Garantiestelling
(…)
De Koper verklaart hierbij opdracht te hebben gegeven aan Cardif (…) om voor rekening en risico een garantie, conform de algemene verzekeringsvoorwaarden GSO0606 inzake de koopovereenkomst van het onderpand, te stellen jegens de Verkoper tot het hierboven vermelde garantiebedrag.”
“Contragarantie
Door afgifte van onderstaande contragarantie verbindt de Koper zich tegenover de Verzekeraar:
A. op eerste verzoek van de Verzekeraar te betalen al hetgeen de Verzekeraar uit hoofde van deze garantiestelling heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de Verzekeraar tot betaling is overgegaan tot aan de dag van de algehele voldoening. Deze verplichting tot betaling ontstaat door het enkele feit van betaling door de Verzekeraar aan de in de koopovereenkomst aangewezen notaris of diens plaatsvervanger. Terzake van de schuldplichtigheid van de Koper zal hij, onverminderd zijn rechten tot het leveren van tegenbewijs, genoegen nemen met de opgave van de Verzekeraar;
B. aan de Verzekeraar alle kosten te vergoeden, waaronder gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, niet betaalde premie schade en interest, van welke aard ook, die voor de Verzekeraar uit de garantiestelling zouden kunnen voortvloeien.”
2.5. In de ‘verklaring tussenpersoon’ van 17 april 2007 heeft de tussenpersoon onder meer verklaard:
“Door ondertekening verklaart u:
- de Koper volledig te hebben geïnformeerd over de gevolgen van de contragarantie en in het bijzonder dat de Verzekeraar verplicht is op eerste verzoek te betalen en dat de Verzekeraar geen partij is bij de aan- en verkoop van de onroerende zaak waarvoor de garantiestelling is bedoeld;
(…)”
2.6. Op 10 mei 2007 heeft Cardif [gedaagde sub 1] c.s. het polisblad ‘Garantiestelling waarborgsom’ (hierna: het polisblad) verstrekt, waarmee tussen Cardif en [gedaagde sub 1] c.s. een garantiestellingsovereenkomst tot stand is gekomen. In het polisblad staat vermeld dat Cardif zich verbindt om op eerste schriftelijke verzoek van het betrokken notariskantoor [notariskantoor] (hierna: het notariskantoor) het op grond van de garantiestelling verschuldigde bedrag te voldoen.
2.7. Op de garantiestellingsovereenkomst zijn de algemene verzekeringsvoorwaarden GS0606 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
In de algemene voorwaarden is onder meer bepaald:
“Bij overschrijding van de betalingstermijn voor de terugbetaling aan de Verzekeraar is Koper van rechtswege in verzuim en deswege een contractuele vertragingsrente van 2% per maand verschuldigd vanaf de vervaldatum. Een gedeelte van een maand geldt hierbij als volledige maand. Bij overschrijding van de betalingstermijn zal de Koper bovenop het garantiebedrag tevens 15% van het garantiebedrag aan de Verzekeraar verschuldigd zijn terzake van buitengerechtelijke incassokosten, onverminderd de door de rechter toegekende hogere (buiten)gerechtelijke kosten.”
2.8. Bij brief van 5 juni 2007 heeft het notariskantoor Cardif verzocht over te gaan tot uitkering van EUR 17.500,00 uit hoofde van de garantiestelling vanwege het niet nakomen van [gedaagde sub 1] c.s. van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst.
2.9. Op 12 juni 2007 heeft Cardif een bedrag van EUR 17.500,00 aan het notariskantoor overgemaakt.
2.10. Bij brieven van 2 en 11 juli en 16 oktober 2008 heeft Cardif [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd tot betaling van EUR 17.500,00 uit hoofde van de contragarantie. Tot op heden hebben [gedaagde sub 1] c.s. dit geweigerd.
In conventie
3. De vordering en de grondslag
3.1. Cardif vordert bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Cardif van
a) een hoofdsom van EUR 17.500,00,
b) de premie van EUR 218,75,
c) de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom onder 1 en 2, te berekenen vanaf de vervaldag van de vorderingen tot aan de datum van algehele voldoening,
d) de buitengerechtelijke (incasso-)kosten ad EUR 780,00 inclusief BTW,
e) de kosten van deze procedure, gemaakt aan de zijde van Cardif.
3.2. Cardif legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de contragarantie zijn gehouden Cardif al hetgeen te betalen dat Cardif heeft betaald uit hoofde van de garantiestelling, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat Cardif tot uitbetaling is overgegaan. Voorts vordert Cardif betaling van de premie die [gedaagde sub 1] c.s. zijn verschuldigd uit hoofde van de garantiestellingsovereenkomst, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten op grond van de algemene voorwaarden.
3.3. Cardif betwist dat in dit verband sprake is van dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst, dan wel dat zij haar zorgplicht jegens [gedaagde sub 1] c.s. heeft geschonden. Cardif voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] c.s. de verplichting tot het stellen van een garantie reeds bij het sluiten van de koopovereenkomst zijn aangegaan (op straffe van een boete van 10% van de koopsom) en dat zij daarbij geen rol heeft gespeeld. Het risico dat [gedaagde sub 1] c.s. EUR 17.500,00 zouden moeten betalen, bestond dus al voor het aangaan van de garantiestellingsovereenkomst en is niet groter geworden. In het licht daarvan is niet in te zien ter zake van welk (groter) risico [gedaagde sub 1] c.s. gedwaald zouden hebben en Cardif [gedaagde sub 1] c.s. uit hoofde van haar zorgplicht had moeten waarschuwen, aldus Cardif.
3.4. Voor zover vast zou komen te staan dat Cardif [gedaagde sub 1] c.s. wel had moeten waarschuwen voor de risico’s van de garantiestellingsovereenkomst, betwist Cardif dat zij zulks niet heeft gedaan. Zowel Cardif zelf (in de aanvraag) als de tussenpersoon, zoals uit de verklaring tussenpersoon volgt, heeft [gedaagde sub 1] c.s. gewezen op het risico dat [gedaagde sub 1] c.s. verplicht zou kunnen worden op eerste verzoek van Cardif EUR 17.500,00 te voldoen. Een eventuele tekortkoming van de waarschuwingsplicht van de tussenpersoon komt voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s., aldus Cardif.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde sub 1] c.s. betwisten de verschuldigdheid van de vordering en voeren daartoe aan dat Cardif heeft verzuimd hen adequaat te informeren over hun financiële positie en hen te waarschuwen voor de risico’s van het aangaan van de garantiestellingsovereenkomst. Nu zij zulks verzuimd heeft, stellen [gedaagde sub 1] c.s. zich primair op het standpunt dat de garantiestellingsovereenkomst vernietigbaar is, nu deze tot stand is gekomen onder invloed van (wederzijdse) dwaling. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zouden zij de overeenkomst niet hebben gesloten als zij wel door Cardif waren gewaarschuwd. Subsidiair voeren [gedaagde sub 1] c.s. op grond van voornoemde feiten aan dat Cardif haar zorgplicht jegens hen heeft geschonden, op grond waarvan de schade die Cardif lijdt voor haar eigen rekening dient te komen en haar vordering dient te worden afgewezen.
In reconventie
5. De vordering en de grondslag
[gedaagde sub 1] c.s. vorderen bij vonnis te verklaren voor recht dat de garantiestellingsovereenkomst is vernietigd op grond van dwaling. Voor de onderbouwing van het beroep op dwaling wordt verwezen naar hetgeen [gedaagde sub 1] c.s. in conventie naar voren hebben gebracht.
6. Het verweer
Cardif betwist dat [gedaagde sub 1] c.s. belang hebben bij de reconventionele vordering nu zij hadden kunnen volstaan met een beroep op vernietiging ter afwering van de vordering in conventie. Voorts wordt voor het inhoudelijke verweer van Cardif in reconventie verwezen naar hetgeen zij in conventie ter zake van de dwaling naar voren heeft gebracht.
7. De beoordeling
In conventie en reconventie
7.1. De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt is dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de garantiestellingsovereenkomst gehouden waren Cardif op eerste schriftelijke verzoek
EUR 17.500,00 te betalen. Zulks wordt door [gedaagde sub 1] c.s. ook niet betwist. Dit betekent dat de vordering van Cardif zal worden toegewezen als het beroep op (wederzijdse) dwaling en de schending van de zorgplicht niet slaagt.
(Wederzijdse) dwaling
7.2. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op dwaling als volgt. Voor de vernietigbaarheid van een overeenkomst op grond van dwaling is vereist dat de overeenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken tot stand is gekomen en dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling niet zou zijn gesloten. Er kan onder meer sprake zijn van dwaling indien deze te wijten is aan een ongeoorloofd zwijgen van de wederpartij en de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat de verzwegen informatie voor de dwalende van essentieel belang is voor het aangaan van de overeenkomst. In de jurisprudentie wordt in dat kader aangenomen dat een schending van de waarschuwingsplicht door een professioneel kredietverlener omtrent de risico’s van een overeenkomst onder omstandigheden kan leiden tot vernietigbaarheid van die overeenkomst op grond van dwaling. Van wederzijdse dwaling is sprake indien beide partijen een onjuiste voorstelling van zaken hadden, maar de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat de dwalende door de juiste gegevens van de overeenkomst zou zijn afgehouden.
7.3. De rechtbank verwerpt het beroep op dwaling nu [gedaagde sub 1] c.s. – in het licht van de gemotiveerde betwisting van Cardif – onvoldoende hebben onderbouwd dat (i) op Cardif een waarschuwingsplicht jegens hen rustte die zij heeft geschonden en (ii) dat [gedaagde sub 1] c.s. bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet waren aangegaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
(i) De rechtbank volgt Cardif in haar stelling dat niet valt in te zien ter zake van welk (groter) risico op Cardif een waarschuwingsplicht jegens [gedaagde sub 1] c.s. rustte bij het aangaan van de garantiestellingsovereenkomst, welke plicht zij heeft geschonden. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] c.s. de verplichting tot het stellen van een garantie reeds bij het sluiten van de koopovereenkomst waren aangegaan. Het verlenen van de garantiestelling door Cardif was dus slechts een uitvoering van een reeds aangegane verplichting en bracht geen (groter) risico met zich. Bovendien heeft Cardif onweersproken gesteld dat zowel zijzelf (in de aanvraag) als de tussenpersoon [gedaagde sub 1] c.s. expliciet heeft gewezen op het risico dat [gedaagde sub 1] c.s. de waarborgsom op eerste verzoek aan Cardif zouden moeten voldoen uit hoofde van de contragarantie. [gedaagde sub 1] c.s. hebben ook niet onderbouwd wat Cardif volgens hen nog meer had moeten doen. Op grond van het vorenstaande is niet komen vast te staan dat Cardif haar waarschuwingplicht heeft geschonden uit hoofde waarvan [gedaagde sub 1] c.s. een beroep op dwaling toekomen.
(ii) Daarnaast hebben [gedaagde sub 1] c.s. naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende onderbouwd, en aannemelijk gemaakt dat zij de garantiestellingsovereenkomst niet zouden zijn aangegaan indien Cardif hen wel had gewaarschuwd voor de risico’s (voor zover dus al vast zou komen te staan dat zij daartoe gehouden was en zulks heeft verzuimd heeft). Indien [gedaagde sub 1] c.s. immers geen garantiestellingsovereenkomst was aangegaan, was hij tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met als gevolg dat de verkoper – los van de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. de financiering rond zou krijgen – een boete van 10% van de koopprijs had kunnen opeisen. In het licht hiervan had het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. gelegen hun stelling ter zake met meer redenen te omkleden.
7.4. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op (wederzijdse) dwaling.
Schending zorgplicht
7.5. Ten aanzien van het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op de schending van de zorgplicht overweegt de rechtbank als volgt. In het algemeen geldt dat op professionele dienstverleners een bijzondere zorgplicht rust die ertoe strekt particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Op professionele dienstverleners rust dus onder omstandigheden een waarschuwingsplicht. Zoals reeds in rechtsoverweging 7.3. onder (i) overwogen, valt niet in te zien voor welk (groter) risico Cardif [gedaagde sub 1] c.s. had moeten waarschuwen en is voorts niet vast komen te staan dat zij dat niet voldoende heeft gedaan. In het licht hiervan is niet komen vast te staan dat Cardif haar zorgplicht jegens [gedaagde sub 1] c.s. heeft geschonden uit hoofde waarvan de ontstane schade voor haar rekening zou moeten komen.
7.6. Nu de rechtbank zowel het beroep op (wederzijdse) dwaling als het beroep op de schending van de zorgplicht verwerpt, zal de rechtbank de vordering in conventie ter zake van de betaling van het garantiebedrag toewijzen en de vordering in reconventie afwijzen.
7.7. [gedaagde sub 1] c.s. hebben de verschuldigdheid van de premie uit hoofde van de garantiestellingsovereenkomst niet betwist. Ook deze conventionele vordering zal daarom worden toegewezen.
7.8. De door Cardif gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden toegewezen, nu [gedaagde sub 1] c.s. de verschuldigdheid daarvan op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst niet hebben betwist en er geen termen aanwezig zijn om (ambtshalve) tot matiging van de gevorderde vergoeding over te gaan.
7.9. [gedaagde sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Cardif worden begroot op:
- dagvaarding 85,44
- vast recht 405,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452)
Totaal EUR 1.394,44
7.10. [gedaagde sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Cardif worden begroot op:
- salaris advocaat 452,00 (1,0 punt × tarief EUR 452)
Totaal EUR 452,00
8. De beslissing
De rechtbank
In conventie
8.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan Cardif van
EUR 17.718, 75 (zeventienduizendzevenhonderdachtien euro en vijfenzeventig cent) vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldag van de vorderingen tot aan de dag van volledige voldoening,
8.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de buitengerechtelijke
(incasso-)kosten van EUR 780,00 inclusief btw,
8.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van Cardif tot op heden begroot op EUR 1.394,44.
8.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
8.5. wijst de vordering af,
8.6. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van Cardif tot op heden begroot op EUR 452,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening,
8.7. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2009.