ECLI:NL:RBAMS:2009:BK4094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-410220-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met vrijspraak poging tot moord; vordering immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van poging tot moord, poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn ex-vrouw, [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 5 maart 2009 in Amsterdam verdachte zijn ex-vrouw met een keukenmes heeft aangevallen, waarbij hij haar meermalen in het gezicht en op het hoofd heeft gestoken en gesneden, wat heeft geleid tot blijvend letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], maar sprak verdachte vrij van de poging tot moord. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte zelf, waaruit bleek dat zijn intentie niet was om [slachtoffer] te doden, maar om haar te verminken.

Daarnaast werd de vordering van de dochter van [slachtoffer] tot immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat het bestaan van geestelijk letsel niet in rechte kon worden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat voor vergoeding van immateriële schade vereist is dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wat in dit geval niet kon worden aangetoond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor de bewezen verklaarde feiten, waarbij de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en haar kinderen zwaar hebben meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/410220-09
Datum uitspraak: 4 november 2009 (PROMIS)
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1968,
wonende op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Horzinek en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 5 maart 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of (meer)ma(a)l(en) een (slagers)mes, althans een (scherp en/of puntig) voorwerp langs de keel/nek/hals van die [slachtoffer] heeft gehaald en/of die [slachtoffer] een of (meer)ma(a)l(en) (met kracht) met dat mes/voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen en/of met dat mes/voorwerp die [slachtoffer] een of (meer)ma(a)l(en) in de wang en/of in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de hand(en) en/of in de buik en/of in de zij en/of in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt;
en/of
hij op of omstreeks 5 maart 2009 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel een of meer (steek/snij)wond(en) in de wang en/of in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet een of (meer)m(a)l(en) met een (slagers)mes, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp in de wang en/of in het gezicht te steken en/of te prikken en/of te snijden;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 maart 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, een mes langs de keel/nek/hals van die [slachtoffer] heeft gehaald en die [slachtoffer] meermalen met kracht met dat mes tegen het hoofd heeft geslagen en met dat mes die [slachtoffer] in de wang en in het hoofd en in de handen heeft gestoken en gesneden en geprikt;
en
op 5 maart 2009 te Amsterdam aan [slac[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel in de wang heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een mes in de wang te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie, die daarbij onder meer heeft verwezen naar haar pleitnotities die zij aan de rechtbank ter terechtzitting heeft overgelegd, acht poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt genoegzaam dat sprake is van voorbedachte rade. Verdachte had het mes waarmee hij het feit heeft gepleegd al een aantal dagen eerder meegenomen naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer], waar het mes uit zijn jas viel en door [slachtoffer], dochter [dochter] en nicht [nicht] werd gezien. Als hij op de dag van het feit met de auto op weg is naar [slachtoffer] heeft hij datzelfde mes in zijn auto liggen. Verdachte wacht ongeveer 20 minuten in de auto op de thuiskomst van [slachtoffer]. Als [slachtoffer] thuiskomt, betreedt verdachte, die het mes in zijn jas bij zich draagt, met haar de woning. Er ontstaat een woordenwisseling en verdachte trekt het mes en steekt op de buik van [slachtoffer] in. Vervolgens slaat verdachte [slachtoffer] met het mes meermalen op haar hoofd en duwt hij haar op de grond en houdt hij haar met zijn knie op haar rug vast. Verdachte haalt vervolgens het mes langs haar keel en daarna snijdt hij haar meermalen met het mes in haar gezicht. Dochter [dochter 2] heeft verklaard dat wanneer [slachtoffer] vervolgens op het matras valt, verdachte op haar blijft insteken. Van een worsteling is in de visie van de officier van justitie derhalve geen sprake.
Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt in ieder geval dat verdachte van plan was [slachtoffer] te verminken. Zo had hij eerder tegen haar gezegd dat, als zij van verdachte zou scheiden, hij haar gezicht zou bewerken zodat zij nooit meer zou trouwen. Zowel dochter [dochter] als nicht [nicht] hebben verdachte ook eerder tegen [slachtoffer] horen zeggen dat hij haar van oor tot mond open zou snijden. Verdachte was die dag echter van plan [slachtoffer] van het leven te beroven. Dochter [dochter] heeft verdachte eerder tegen [slachtoffer] horen zeggen dat hij een pistool had gekocht waarmee hij haar zou neerknallen en dat hij [slachtoffer] zou afmaken als zij binnen een jaar een andere man zou vinden. Ook nicht [nicht] heeft dat gehoord. Daarnaast is verdachte na zijn daad het politiebureau binnengelopen en heeft daar direct gezegd: “Ik heb mijn vrouw vermoord!” Voorts heeft verdachte verklaard: “Als ik van plan was geweest mijn vrouw te doden en gezien de houding van mijn vrouw met de hoofd naar voren had ik gewoon van achter kon ik gewoon mij – haar slachten”. Dat is wat hij getracht heeft te doen; verdachte wilde [slachtoffer] slachten. Dit wordt bevestigd door de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte inhoudende dat hij wist dat hij [slachtoffer] niet had vermoord, omdat hij, op het moment dat hij de woning uitvluchtte, zag dat [slachtoffer] achter hem liep. Dat deze poging tot moord niet tot een voltooid delict heeft geleid ligt aan het gedrag van de dochters die tussen [slachtoffer] en verdachte sprongen en derhalve het leven van [slachtoffer] hebben gered, aldus steeds de officier van justitie.
Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat zware mishandeling eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de letselverklaring is er bij [slachtoffer] sprake van zenuwuitval in het gelaat en peesletsel aan de hand en is een behandeling van meer dan zes weken noodzakelijk. Daarnaast zijn de littekens in haar gezicht blijvend.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde feiten.
De verdediging heeft daartoe ten eerste de voorgeschiedenis van de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] uiteengezet. Vervolgens is de raadsman ingegaan op het gegeven dat het dossier een reconstructie achteraf is en nimmer duidelijk zal worden wat zich daadwerkelijk op 5 maart 2009 heeft afgespeeld. Voorts heeft hij betoogd dat de verklaringen van de getuigen innerlijk tegenstrijdig en leugenachtig zijn. Het heeft er alle schijn van dat de verklaringen op instructie van [slachtoffer] op elkaar zijn afgestemd. Verdachte had niet het opzet om [slachtoffer] te doden. Als hij die intentie zou hebben gehad, had hij het kunnen doen, gelet op de aard en de grootte van het mes, aldus de raadsman.
De raadsman heeft verder betoogd zoals omschreven in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna weergegeven feiten en omstandigheden in de (als voetnoten) weergegeven bewijsmiddelen.
In de namiddag van 5 maart 2009 gaat verdachte naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres]. Aldaar treft hij [slachtoffer] en hun beider dochter [dochter 2], die aanstalten maken de woning te verlaten teneinde de jongste dochter van de crèche op te halen. [slachtoffer] maakt aan verdachte duidelijk geen tijd en zin te hebben met hem te praten en stapt met dochter [dochter 2] in de auto.i Verdachte gaat daarop terug naar zijn auto en rijdt weg. Twee straten verder besluit hij terug te keren en [slachtoffer] bij haar woning op te wachten. Het mes, dat in het handschoenenkastje van zijn auto ligt, neemt hij mee. Verdachte wacht [slachtoffer] en de kinderen op in het trappenhuis. Als [slachtoffer] tezamen met de jongste en middelste dochter thuiskomen, loopt hij met hen mee de woning in. Naar zijn zeggen wil hij met [slachtoffer] praten over de financiën en over zijn gevoel dat [slachtoffer] druk op hem uitoefent. Verdachte en [slachtoffer] staan met de jongste en middelste dochter in de woonkamer.ii De oudste dochter [dochter] ligt op dat moment in de nabij gelegen slaapkamer te slapen.iii
Vervolgens ontstaat in de woonkamer een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer]. Als [slachtoffer] haar lederen tas pakt en aanstalten maakt te vertrekken, pakt verdachte [slachtoffer] met één hand aan haar polsen vast en pakt met zijn andere hand het mes uit zijn binnenzak.iv Verdachte steekt met het mes richting de buik van [slachtoffer], maar omdat zij haar tas voor haar buik heeft, wordt zij niet geraakt.v Als verdachte [slachtoffer] een tweede keer probeert te steken, weert [slachtoffer] het mes af met haar handen, waardoor zij aan haar handen meerdere snijwonden oploopt. Vervolgens grijpt verdachte [slachtoffer] aan haar haren vast en slaat meerdere malen met het snijgedeelte van het mes op haar hoofd.vi [slachtoffer] vlucht de eet/bijkamer in en verdachte komt met het mes achter haar aan.vii [slachtoffer] probeert met haar handen haar gezicht te beschermen. Verdachte geeft [slachtoffer] een duw tengevolge waarvan zij achterover op het in de kamer bevindende matras valt.viii Verdachte houdt [slachtoffer] op handen en knieën op de grond door met zijn knie op de plaats tussen haar schouderbladen te steunen. Verdachte trekt het hoofd van [slachtoffer] aan haar haren achterover en haalt het mes meermalen langs de keel van [slachtoffer].ix Vervolgens snijdt verdachte in haar gezicht, waardoor [slachtoffer] onder meer een snee van haar lip tot haar rechteroor oploopt.x Verdachte laat [slachtoffer] dan los, vlucht de woning uit en gaat naar binnen bij het politiebureau aan de Admiraal de Ruijterweg.xi
[slachtoffer] heeft als gevolg van éen en ander meerdere snijwonden op haar hoofd, waarvan enkele tot op de schedel. Voorts heeft zij een snijwond ter plaatse van de rechterwang, welke begint bij de rechter mondhoek en eindigt ter plaatse van het rechteroor. Daarnaast heeft [slachtoffer] snijwonden aan de handen, waarbij de pezen zijn geraakt. Op 6 maart 2009 is [slachtoffer] aan haar verwondingen geopereerd, waarna zij op 10 maart 2009 uit het ziekenhuis werd ontslagen. Er zal altijd een litteken in het gelaat blijven en afhankelijk van de wondgenezing zal eventueel een secundaire littekencorrectie nodig zijn. Ten aanzien van de rechterhand zal er mogelijk een geringe functiebeperking blijven.xii
4.4. Bewijsoverwegingen
Vrijspraak poging moord
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de poging tot moord en overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] in de maanden voorafgaand aan het tenlastegelegde zeer gespannen was, waarbij bedreigingen aan het adres van [slachtoffer] door verdachte niet werden geschuwd. [slachtoffer] verklaart in dat verband dat verdachte haar een keer een stanleymes heeft getoond en daarbij heeft gezegd dat hij daarmee haar mooie gezicht zou gaan verminken.xiii Dochter [dochter] verklaart dat verdachte heel jaloers is en, omdat hij het niet kan hebben dat [slachtoffer] zo geliefd is, haar wil verminken.xiv Ook het nichtje van [slachtoffer], [nicht], verklaart dat zij medio januari 2009 verdachte tegen [slachtoffer] heeft horen zeggen dat als hij erachter zou komen dat [slachtoffer] iemand anders zou hebben, verdachte haar van oor tot mondhoek open zou snijden, zodat zij verminkt zou zijn.xv Gelet op voornoemde verklaringen alsmede de verklaringen van verdachte, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] op 5 maart 2009 wilde verminken en zijn opzet er aldus niet op was gericht [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank wordt in die conclusie gesterkt door het gegeven dat [slachtoffer] direct na het gepleegde feit aan de als eerste ter plaatse verbalisant heeft verklaard: “Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft mij in het verleden bedreigd met de woorden: “als je van mij gaat scheiden dan ga ik je gezicht bewerken met een mes, zodat jij nooit meer kunt trouwen”. Hij heeft zich aan zijn woord gehouden.” Als diezelfde verbalisant haar een paar uur later in het VU ziekenhuis spreekt, verklaart [slachtoffer]: “Mijn man heeft zich echt aan zijn belofte gehouden. Hij had mij namelijk in het verleden bedreigd dat hij mij met een mes in mijn gezicht zou bewerken als ik van hem ging scheiden”. Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte na kalm en rustig beraad gepoogd heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, dient verdachte van dat deel van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer] aanwezig. Verdachte heeft [slachtoffer] met een keukenmes van ongeveer 30 centimeter meermalen geraakt in het gezicht en op het hoofd, tengevolge waarvan zij (blijvend) letsel heeft opgelopen, zoals blijkt uit de letselverklaring en het operatieverslag. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich op die plaatsen vitale delen van het menselijk lichaam bevinden. Reeds hieruit volgt zonder meer dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad [slachtoffer] te doden. Wat er ook zij van de lezing van verdachte dat hij “slechts geprobeerd heeft de armen van [slachtoffer] voor haar gezicht weg te halen teneinde met haar te kunnen praten”; vast staat dat hij daarbij het mes - dat ter terechtzitting is getoond en waarmee je, volgens de verklaring van verdachte en zijn raadsman, gemakkelijk iemand van het leven kan beroven - nog steeds in zijn handen had. Verdacht heeft door zo te handelen als uit de bewijsmiddelen blijkt, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] van het leven zou beroven.
5. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straffen en maatregelen
6.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten, te weten poging tot moord en zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft aan deze eis onder meer ten grondslag gelegd het vonnis van deze rechtbank van 24 juli 2009 in de zaak [persoon 1], met dien verstande dat in tegenstelling tot de onderhavige zaak in de zaak van [persoon 1] sprake was van een impulshandeling. In casu heeft verdachte echter gehandeld met voorbedachte raad, hetgeen een hogere straf rechtvaardigt. Verdachte heeft [slachtoffer] ernstig verwond, waardoor zij blijvende littekens heeft opgelopen waarmee zij nog dagelijks wordt geconfronteerd. De angst die zij tijdens het door verdachte gepleegde feit moet hebben gevoeld, is onvoorstelbaar. Daarbij komt dat het feit zich in de huiselijke kring heeft afgespeeld, waarbij de dochters van verdachte getuige zijn geweest van het geweld dat hun moeder werd aangedaan. Voor de dochters is dit een zeer traumatische ervaring en de toekomst zal uitwijzen welke schade dit verder met zich meebrengt. Ook voor de getuigen op straat, die onder meer werden geconfronteerd met het ernstige letsel van [slachtoffer], moet een en ander zeer traumatisch zijn geweest, aldus de officier. Tot slot heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen en dat bij gebrek aan een persoonlijkheidsonderzoek vanwege zijn weigering daaraan mee te werken er geen andere straf mogelijk is dan een lange gevangenisstraf.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de officier van justitie buiten proportioneel is. In geval van een bewezenverklaring is een voorwaardelijke straf op zijn plaats. Verdachte is een first offender en is reeds bestraft door het gegeven dat hij zijn baan, gezin, woning en vrijheid is kwijtgeraakt. Dat de dochters iets van het feit hebben gezien wordt betwist, zodat dat bij de strafoplegging geen rol dient te spelen, aldus de raadsman.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich agressief en intimiderend gedragen jegens zijn ex-echtgenote [slachtoffer]. Zijn aanval is door [slachtoffer] ervaren als een aanslag op haar leven en moet ook strafrechtelijk als zodanig worden beschouwd. Verdachte is [slachtoffer] met een keukenmes te lijf gegaan en heeft haar daarmee in het gezicht, op het hoofd en de handen zodanig geraakt, dat zij, behoudens succesvolle plastische chirurgie in de toekomst, blijvend ontsierende littekens op in beginsel voor ieder zichtbare plaatsen heeft opgelopen. De gebeurtenis zal voor [slachtoffer] zeer traumatisch zijn geweest. De rechtbank overweegt daarbij dat het feit is gepleegd binnen de huiselijke kring. De drie dochters waren ten tijde van het feit thuis. Dochter [dochter 2] is - al dan niet voor een deel - getuige geweest van de gewelddadigheden van verdachte jegens [slachtoffer] en is - toen zij tussenbeide wilde komen - zelfs door het mes aan haar hand gewond geraakt. Ook voor de andere dochter, [dochter], die eveneens getuige is geweest van - een deel van - het geweld, moet deze gebeurtenis erg traumatisch zijn geweest.
De rechtbank is niet gebleken van enige onregelmatigheden die maken dat de verklaringen van [dochter 2] en [dochter], zoals de raadsman heeft gesteld “leugenachtig en innerlijk tegenstrijdig” zijn. Het kan niet anders dan dat éen en ander een grote impact op [slachtoffer] en haar dochters heeft gehad, wat zich onder meer uit in gevoelens van angst en onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 maart 2009 is verdachte niet eerder voor het plegen van soortgelijke feiten veroordeeld. De rechtbank heeft ook dit gegeven betrokken bij het oordeel over de op te leggen straf.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt daartoe dat de eis van de officier van justitie gebaseerd is op een bewezenverklaring van poging tot moord. De rechtbank heeft dat feit echter niet bewezen geacht.
Alles overwegende dient verdachte met name met het oog op preventie en vergelding als na te streven strafdoelen, te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het als eerste alternatief bewezenverklaarde in eendaadse samenloop is begaan met het als tweede alternatief bewezenverklaarde.
6.4. De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [slac[slachtoffer]
De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering valt uiteen in € 9.000,- aan immateriële schade en € 3.381,62 ter zake van materiële schade. Laatstgenoemd bedrag is blijkens het door [slachtoffer] ingediende voegingsformulier opgebouwd uit de volgende schadeposten:
Eigen risico van de zorgverzekering € 155,00
Daggeld ziekenhuis (5 x € 25,-) € 125,00
Telefoonkosten gedurende verblijf ziekenhuis € 33,71
Kilometervergoeding controlebezoeken ziekenhuis € 78,14
(22 x 14,9 km à € 0,24)
Parkeergeld ziekenhuis (22 x € 2,50) € 55,00
Kilometervergoeding t.b.v. psychotherapie
kinderen [woonplaats]
(52 weken x 3 x 37,2 km à € 0,24) € 1.392,77
Reiskosten behandeling psychiater (25 x € 3,00) € 75,00
Gordijnen € 200,00
Lamellen € 50,00
Matras € 100,00
Dekbed € 60,00
Kussen € 25,00
Overtrek € 25,00
Matrasovertrek € 20,00
Behang € 60,00
Jas € 140,00
Trainingspak € 130,00
Trui € 25,00
Handtas € 25,00
Laarzen € 140,00
Camouflage make-up (2 x € 70,00) € 140,00
Abonnement sportschool (8 maanden x € 35,-) € 280,00
Littekenverzorging gezicht € 47,00
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schadevergoeding toe te wijzen, met uitzondering van de opgevoerde schade die ziet op de huisraad (totaal € 540,-), het trainingspak (€ 130,-) en de laarzen (€ 140,-), zodat een bedrag van € 2.571,62 resteert dat voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 9.000,- is zij de mening toegedaan dat daarvan € 8.000,- dient te worden toegewezen en dat [slachtoffer] voor het resterende bedrag niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleitte vrijspraak gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] wordt afgewezen. Ten aanzien van de afzonderlijk opgevoerde schadeposten heeft hij geen verweer gevoerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van [slachtoffer] - deels - van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 3 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 665,14 (zeshonderdvijfenzestig euro en veertien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit de volgende toegewezen schadeposten:
Eigen risico van de zorgverzekering € 155,00
Kilometervergoeding controlebezoeken ziekenhuis € 78,14
(22 x 14,9 km à € 0,24)
Parkeergeld ziekenhuis (22 x € 2,50) € 55,00
Jas € 140,00
Trui € 25,00
Handtas € 25,00
Camouflage make-up (2 x € 70,00) € 140,00
Littekenverzorging gezicht € 47,00
Totaal € 665,14
De rechtbank wijst de opgevoerde post van het ziekenhuisdaggeld af, daar deze vergoeding wordt geacht te zijn verdisconteerd in de gevorderde immateriële schade. Voorts komen de telefoonkosten gemaakt gedurende het verblijf in het ziekenhuis niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet rechtstreeks zijn veroorzaakt door de bewezen geachte feiten. De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] wat deze kosten betreft niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de gevorderde kilometervergoeding ten behoeve van de psychotherapie van de kinderen, overweegt de rechtbank dat dit schade is van de kinderen en derhalve geen rechtstreekse schade maar eerder indirecte schade die [slachtoffer] heeft geleden, zodat die volgens artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat deel van de vordering van [slachtoffer] zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde reiskosten ten behoeve van de behandeling bij de psychiater acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en deze zijn daarom niet eenvoudig vast te stellen. De door [slachtoffer] daartoe overgelegde bijlage genaamd “Zorgtoewijzing [persoon 2]” maakt de gevorderde reiskosten niet inzichtelijk en ook overigens ontbreekt een nadere toelichting daarop. De rechtbank zal [slachtoffer] derhalve voor deze kosten niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde kosten die verband houden met de huisraad (totaal
€ 540,-) zijn niet onderbouwd en zijn daardoor niet eenvoudig vast te stellen. Met name is niet gebleken dat de opgevoerde zaken tengevolge van het feit zijn beschadigd dan wel onbruikbaar zijn. Ook de kosten van het trainingspak en de laarzen delen dit lot, daar enige onderbouwing van de opgevoerde kosten ontbreekt, zodat deze niet eenvoudig zijn vast te stellen en [slachtoffer] ten aanzien hiervan derhalve niet-ontvankelijk is. Ten slotte komt het abonnementsgeld van de sportschool niet voor vergoeding in aanmerking, daar de rechtbank is gebleken dat [slachtoffer] in de periode vóór de bewezenverklaarde feiten ook een abonnement op de sportschool had en deze kosten aldus niet het gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade wordt het volgende overwogen. De rechtbank is er zonder meer van overtuigd dat sprake is van immateriële schade, mede gelet op de slachtofferverklaring, zoals die ter terechtzitting door [slachtoffer] is voorgelezen. Gelet op waarderingen in vergelijkbare zaken, waardeert de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 6.500,- (zesduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. Voor het overige deel is de vordering van de immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat [slachtoffer] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. [slachtoffer] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ook zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toekennen van de datum van het ontstaan van de schade, zijnde 5 maart 2009, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3]
De benadeelde partij, [persoon 3], heeft zich - middels haar wettelijk vertegenwoordiger - gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering valt uiteen in € 7.500,- aan immateriële schade en € 143,70 ter zake van materiële schade. Laatstgenoemde schade bestaat blijkens het ingediende voegingformulier uit abonnementsgeld voor de sportschool (6 maanden x € 23,95).
De officier van justitie heeft gevorderd de materiele schadevergoeding geheel toe te wijzen en de immateriële schadevergoeding voor een bedrag van € 5.500,- toe te wijzen en [persoon 3] voor het resterende bedrag niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie verwijst daartoe naar beleid van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van 13 oktober 2009 betreffende shockschade zoals gevoegd bij het voegingsformulier. Voorts vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleitte vrijspraak gevorderd dat de vordering van [persoon 3] wordt afgewezen.
Het gevorderde abonnementsgeld van de sportschool acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en is daarom niet eenvoudig vast te stellen. De rechtbank zal [persoon 3] ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade wordt het volgende overwogen. De rechtbank begrijpt de vordering, gelet op de door Slachtofferhulp in haar schade-onderbouwingformulier opgestelde toelichting en hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, aldus, dat deze ziet op zogenoemde ‘shockschade’. Voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu thans op grond van de stukken niet in rechte kan worden vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en de vordering aldus niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding, verklaart de rechtbank [persoon 3] niet ontvankelijk. [persoon 3] kan die vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4]
De benadeelde partij, [persoon 4], heeft zich - middels haar wettelijk vertegenwoordiger - gevoegd in deze procedure met een vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 7.500,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schadevergoeding voor een bedrag van € 5.500,- toe te wijzen en [persoon 4] voor het resterende bedrag niet ontvankelijk te verklaren. Voorts vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleitte vrijspraak gevorderd dat de vordering van [persoon 4] wordt afgewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade wordt het volgende overwogen. De rechtbank begrijpt de vordering, gelet op de door Slachtofferhulp in haar schade-onderbouwingformulier opgestelde toelichting en hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, aldus, dat deze ziet op zogenoemde ‘shockschade’. Voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu thans op grond van de stukken niet in rechte kan worden vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en de vordering aldus niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding, verklaart de rechtbank [persoon 4] niet ontvankelijk. [persoon 4] kan die vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6.5. Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen mes heeft de officier van justitie gevorderd dat dat zal worden ontrokken aan het verkeer.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten het mes, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de bewezen geachte feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 55, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
8. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slac[slachtoffer], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 7.165,14,- (zevenduizend en honderdvijfenzestig euro en veertien eurocent), waarvan € 6.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2009, tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], te betalen de som van € 7.165,14 (zevenduizend en honderdvijfenzestig euro en veertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 3], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 4], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Ontrekt aan het verkeer:
- het mes
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Leeuwenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2009.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2009 en een (niet door aangeefster ondertekend) proces-verbaal van aangifte met nummer 2009061425-1 van 6 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], inhoudende de verklaring van [slac[slachtoffer], doorgenummerde pag. 55 e.v.
ii De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2009.
iii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2009061425-11 van 5 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3], inhoudende de verklaring van [persoon 3], doorgenummerde pag. 14 e.v.
iv De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2009 en een geschrift met kenmerk [verdachte] ED154 zijnde de weergave van een studioverhoor betreffende verdachte van 31 maart 2009, doorgenummerde pag. 123 e.v.
v Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 24 augustus 2009 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009061425-1 van 26 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pag. 199 e.v.
vi Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 24 augustus 2009 van de rechter-commissaris en een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring/letselbeschrijving (ongedateerd) opgemaakt door de behandelend arts van het VU ziekenhuis (naam onleesbaar), doorgenummerde pag. 90, alsmede een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009061425-17 van 11 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten, doorgenummerde pag. 162 e.v.
vii De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2009.
viii Zie noot 3.
ix Een proces-verbaal van verhoor getuige [slac[slachtoffer] van 24 augustus 2009 van de rechter-commissaris.
x Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] van 24 augustus 2009 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009061425-1 van 5 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant, pag. 36 e.v.
xi De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2009 en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009061425-1 van 5 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 8] en [osporingsambtenaar 9], inhoudende de verklaring van verbalisant [opsporingsambtenaar 8], doorgenummerde pag. 9 e.v.
xii Een geschrift zijnde een brief van 8 juni 2009 van [persoon 5], arts-assistent VU medisch centrum en een geschrift zijnde een operatieverslag VU medisch centrum van 6 maart 2009 betreffende [slac[slachtoffer], opgenomen als bijlage 9 bij het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces van [slachtoffer].
xiii Een (niet door aangeefster ondertekend) proces-verbaal van aangifte met nummer 2009061425-1 van 6 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], inhoudende de verklaring van [slachtoffer], doorgenummerde pag. 55 e.v.
xiv Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2009061425-21 van 10 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 10], inhoudende de verklaring van [persoon 3], doorgenummerde pag. 53 e.v.
xv Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2009061425-20 van 10 maart 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 11], inhoudende de verklaring van [nicht], doorgenummerde pag. 50 e.v.
Parketnummer: 13/410220-09
Inzake: [verdachte]