zaaknummer / rekestnummer: 429385 / FA RK 09-4143
Beschikking van 23 september 2009 betreffende beroep tegen huisverbod
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna mede te noemen: eiser,
advocaat mr. S. Bouddount te Amsterdam,
Gemeente Weesp,
zetelende te Weesp,
verwerende partij,
hierna mede te noemen: verweerder,
gemachtigde mr. A.C. Kaandorp.
Bij besluit van 20 april 2009 heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna ook: het bestreden besluit) heeft eiser op 29 mei 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2009. Verweerder heeft zich
daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon 1], hulpofficier van justitie bij de politie Gooi en Vechtstreek. Eiser was daar aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat.
Eiser bewoonde tezamen met zijn echtgenote [echtgenote eiser] en hun minderjarige kind [kind] (inmiddels 5 jaar oud) een woning, gelegen aan de [adres].
Op 20 april 2009 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer.
Op 27 november 2005 had eiser zijn echtgenote een keer geslagen. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich niet onder de stukken bevindt.
Op 20 april 2009 heeft eiser telefonisch de politie benaderd met de mededeling dat hij en zijn echtgenote ruzie hadden en dat zij hem uitdaagde om geweld tegen haar te plegen. Hij had dit die dag al twee keer eerder gedaan. Eerder die dag was de politie al in de woning geweest om te bemiddelen tussen eiser en zijn echtgenote. Ook in de maand daarvoor had eiser met de politie contact opgenomen naar aanleiding van een huiselijke twist.
Bij gelegenheid van eerder genoemd telefoongesprek op 20 april 2009 heeft eisers echtgenote, nadat eiser haar de telefoon had overhandigd, de politie meegedeeld dat eiser haar had geslagen. Naar aanleiding van dit laatste telefoongesprek is voornoemde hulpofficier van justitie [persoon 1] ter plaatse gegaan. Eiser is aangehouden ter zake van mishandeling en meegenomen naar het politiebureau. Eisers echtgenote heeft tegenover de hulpofficier van justitie verklaard dat eiser haar had geslagen en dat zij vreesde voor herhaling van geweld jegens haar. Op haar waren geen sporen van geweld aanwezig. Eiser is op het politiebureau gehoord.
De hulpofficier van justitie heeft vervolgens het daartoe bestemde Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) ingevuld en geconcludeerd dat ernstig gevaar bestond voor herhaald huiselijk geweld jegens eisers echtgenote. Vervolgens heeft hij eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt om hem een huisverbod op te leggen. Hierop heeft eiser als zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij de maatregel te zwaar vindt, dat hij machteloos is, dat zijn echtgenote goed heeft geacteerd en dat zij eindelijk heeft bereikt wat ze wil, namelijk dat hij uit huis is.
Hierop heeft de hulpofficier van justitie namens verweerder besloten tot de oplegging van het onderhavige huisverbod. Bij het bestreden besluit heeft hij eiser gelast de woning onmiddellijk te verlaten en deze woning niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden, gedurende de periode van 20 april 2009, 00.30 uur tot 30 april 2009, 00.30 uur. Tevens heeft hij daarbij eiser een verbod voor deze periode opgelegd om met voornoemde personen contact op te nemen.
Als reden voor het huisverbod heeft hij in het proces-verbaal vermeld: ‘Er is tweemaal sprake van gemeld huiselijk geweld. Het slachtoffer geeft aan dat het geweld vaker voorkomt, maar dat zij dat niet meldt. Het slachtoffer vreest nu voor herhaling. Dader en slachtoffer zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, maar leven nog in dezelfde woning die zij gezamenlijk gebruiken, zij hebben elk een eigen slaapkamer. Er wordt regelmatig ruzie gemaakt over het gebruik en eigendom van roerende zaken en over financiën.’
Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij na 2005 geen geweld meer tegen zijn echtgenote heeft gebruikt en dat voor een vermoeden van dreigend geweld geen grond bestond. Hij heeft hiertoe gesteld dat hij juist niet is ingegaan op de herhaalde uitlokkingen tot geweld door zijn echtgenote, maar in plaats daarvan keer op keer de politie heeft benaderd met het verzoek om in te grijpen in de huiselijke twist.
Eiser is na heenzending van het politiebureau bij zijn broer ingetrokken. Hij woont daar nog steeds. Ter zitting heeft hij een kennisgeving van niet (verdere) vervolging wegens onvoldoende bewijs overgelegd.
Het huisverbod is na ommekomst van de vastgestelde periode niet verlengd.
Eiser heeft belang bij beoordeling van zijn beroep. Dit belang is gelegen in het feit dat de beschikking waarbij het huisverbod is opgelegd gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie wordt bewaard.
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421 (hierna: Wth)) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Het bestreden besluit is op deze bepaling gebaseerd. Allereerst is dan ook de vraag aan de orde of verweerder op grond van feiten of omstandigheden heeft kunnen vermoeden dat de aanwezigheid van eiser in de woning op 20 april 2009 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten, in het bijzonder voor zijn echtgenote.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend op grond van de volgende overwegingen.
Op basis van de toelichting van de hulpofficier van justitie ter zitting acht de rechtbank het niet onvoorstelbaar dat deze op 20 april 2009 de aangetroffen situatie als licht ontvlambaar aanmerkte en aanleiding zag om in te grijpen in de twist tussen eiser en zijn echtgenote.
Het opleggen van een huisverbod is echter een middel dat grote gevolgen heeft voor de uit huis geplaatste. Daarom dienen aan het opleggen daarvan hoge eisen te worden gesteld.
Voor de rechtbank is niet komen vast te staan dat er objectieve feiten of omstandigheden waren die konden leiden tot het ernstige vermoeden dat de aanwezigheid van eiser in de woning een bedreiging vormde voor de veiligheid van zijn echtgenote. In dit verband is het volgende van belang.
In de eerste plaats is niet helder geworden wat beide echtelieden voorafgaand aan het huisverbod exact tegenover de politie hebben verklaard. Daarvan is geen schriftelijke weergave in het dossier voorhanden, anders dan de zeer summiere verwoording ervan door de hulpofficier van justitie in het overgelegde proces-verbaal. Voorts is in dat proces-verbaal slechts zeer summier weergegeven wat de aanleiding en de toedracht van de huiselijke twist en het optreden van de politie op 20 april 2009 waren.
Daarbij komt dat in het proces-verbaal de echtgenote van eiser als meldster is vermeld, terwijl – naar de hulpofficier van justitie ter zitting heeft verklaard – het eiser was, die in eerste instantie met de politie telefonisch contact had gezocht in verband met de huiselijke twist. Hoewel ter zitting duidelijk is geworden dat deze vermelding samenhangt met het feit dat het de echtgenote was, die melding maakte van een strafbaar feit, te weten mishandeling, wekt de weergave zonder nadere toelichting verwarring op. Uit de stukken blijkt voorts niet dat het in het verleden, laatstelijk in maart en tevens drie maal op 20 april 2009, steeds eiser is geweest die in geval van een echtelijke twist, waarbij hij zich door zijn echtgenote uitgedaagd voelde, de politie heeft benaderd. Met betrekking tot de – door verweerder ter zitting niet ontkende – eerdere meldingen ontbreken politiemutaties in het dossier.
Tot slot is van belang dat in het RiHG is vermeld dat geen zichtbare sporen van geweld aanwezig waren. De hulpofficier van justitie heeft daarbij dan ook opgemerkt dat de vrees van de echtgenote voor toekomstig geweld niet door de feiten werd ondersteund. Voorts is in het proces-verbaal vermeld, dat eiser, geconfronteerd met het voornemen tot het opleggen van een huisverbod, direct heeft opgemerkt dat zijn echtgenote ‘goed heeft geacteerd’.
Al met al is het vermoeden dat de aanwezigheid van eiser in de woning gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn echtgenote slechts gebaseerd op de mededeling van die echtgenote dat eiser haar had geslagen, terwijl eiser zulks gemotiveerd ontkende en van een klap geen sporen zichtbaar waren, één en ander in de context van een historie van echtelijke twisten. Deze feiten en omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om het ernstige vermoeden op te baseren dat de aanwezigheid van eiser in de woning gevaar voor zijn echtgenote opleverde. Dit klemt temeer, nu eiser sinds 2005, toen hij – naar hij heeft erkend – zijn echtgenote eenmaal een klap had gegeven, in geval van echtelijke twist de politie placht te verzoeken om in te grijpen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd, dat op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden bestond dat de aanwezigheid van eiser in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten opleverde. Verweerder heeft dan ook niet aangetoond dat hij zich op goede gronden bevoegd achtte om eiser een huisverbod op te leggen.
Aan een beoordeling van de door verweerder gehanteerde belangenafweging komt de rechtbank daarom niet toe.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden wegens strijd met het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginsel dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering.
Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
De rechter ziet hierin aanleiding om verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, x factor 1 x € 322,-) op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechter ziet tot slot aanleiding om te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht aan hem wordt geretourneerd.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- (zeshonderd vierenveertig euro) en wijst de gemeente Weesp aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden;
- bepaalt dat deze bedragen rechtstreeks aan de griffier worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter mr. F. Hoogendijk, tevens kinderrechter, en op 23 september 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.P. Lauwaars, griffier..
De griffier is buiten staat De rechter:
om te tekenen: