RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/1084 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen,
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. A. de Leeuw.
Eiser heeft verzocht om afschriften van alle documenten die betrekking hebben op de demonstratie van de Nationalistische Volksbeweging (NVB) van 22 september 2007.
Verweerder heeft besloten tot gedeeltelijke verstrekking van de door eiser gevraagde informatie.
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog nadere gegevens verstrekt (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Bij beslissing van 24 november 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Verweerder is in de gelegenheid gesteld beelden van AT5 en NOS over te leggen. Verweerder heeft bij brieven van 10 december 2008 en 26 maart 2009 gereageerd. Eiser heeft hierop gereageerd bij brieven van 25 februari 2009 en 7 april 2009.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
2.1.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit:
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Ingevolge het tweede lid blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2.1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten waarvan verweerder de openbaarmaking heeft geweigerd.
2.2.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat een controle van identiteitsbewijzen wel kan hebben plaatsgehad, maar dat daarover geen documentatie beschikbaar is. In het verweerschrift stelt verweerder, anders dan in het bestreden besluit, dat wellicht individuele politie-ambtenaren aantekeningen hebben gemaakt in een notitieboekje, maar dat die geen deel uitmaken van politie-informatie indien dat vervolgens niet tot enig formeel document heeft geleid. Of dergelijke aantekeningen zijn gemaakt is volgens verweerder niet meer traceerbaar. Verder stelt verweerder dat voor zover sprake zou zijn van dergelijke aantekeningen deze niet voor verstrekking in aanmerking komen omdat het hetzij persoonlijke aantekeningen – klad – betreft, hetzij aantekeningen die in enig formeel document zijn verwerkt waarvan op eigen gronden dient te worden beoordeeld of deze voor verstrekking in aanmerking komen.
2.2.3. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu verweerder in het verweerschrift een ander standpunt heeft ingenomen dan in het bestreden besluit. Voorts is het de rechtbank niet duidelijk geworden op welke wijze verweerder heeft geprobeerd (documentatie van) de persoonlijke aantekeningen te traceren. Temeer nu verweerder aangeeft dat niet kan worden uitgesloten dat er door politie-ambtenaren aantekeningen zijn gemaakt, had verweerder dit zorgvuldig dienen na te gaan. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat aan de leidinggevenden is gevraagd of er persoonlijke aantekeningen zijn gemaakt. Niet is echter komen vast te staan dat deze leidinggevenden dit bij de individuele agenten hebben nagevraagd. Verder is de rechtbank van oordeel dat het argument dat geen sprake is van formele documenten geen weigeringsgrond is in de Wob.
2.2.4. Met betrekking tot de niet uitgezonden ruwe beelden van AT5 en NOS heeft verweerder bij brief van 26 maart 2009 meegedeeld dat de bewuste gegevensdrager zou moeten zijn opgenomen in het dossier dat betrekking heeft op de aangelegenheid waar het Wob-verzoek op ziet, maar feitelijk daarin niet aanwezig is. Van het (tijdelijk) beschikbaar stellen van documenten uit een dossier is geen logging bijgehouden. Evenmin zijn er andere schriftelijke aanknopingspunten waaruit de feitelijke verblijfplaats van de gegevensdrager zou kunnen worden afgeleid. Bij direct betrokkenen is navraag gedaan, waarbij is gebleken dat de gegevensdrager noch aan het beslaghuis noch aan politiemedewerkers is afgedragen. Van andere aanknopingspunten voor het verblijf van de beelden is verweerder niet gebleken.
2.2.5. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit punt in het bestreden besluit niet heeft besproken, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Overigens overweegt de rechtbank dat verweerder verplicht is om zich in voldoende mate in te spannen om de zoekgeraakte beelden te achterhalen. Nu door verweerder, zoals bij brief van 26 maart 2009 is meegedeeld, bij meerdere betrokkenen navraag is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan voormelde verplichting heeft voldaan. In het niet overleggen van de ruwe beelden ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.2.6. Met betrekking tot de videobeelden van de politie, waaronder die van de ME, stelt de rechtbank vast dat enerzijds beelden zijn gemaakt door camera’s vanaf een vast punt (gebouw) en anderzijds door camera’s vanuit of vanaf politievoertuigen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voor de eerstgenoemde beelden geldt dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger(s) die aan de plaatsing van de opnameapparatuur hun medewerking hebben verleend, zwaarder weegt dan het belang van eiser bij verstrekking van de beelden. Bij verstrekking van de laatstgenoemde beelden wordt volgens verweerder de controlefunctie van de politie ernstig belemmerd.
2.2.7. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting voor het eerst heeft aangevoerd dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van passanten die in beeld komen zich verzet tegen verstrekking van de beelden die zijn gemaakt. Nu de weigering met betrekking tot de videobeelden in het bestreden besluit niet is gebaseerd op deze weigeringsgrond, gaat de rechtbank aan beoordeling daarvan voorbij. De rechtbank heeft de beelden die onder geheimhouding zijn overgelegd bekeken en is van oordeel dat uit de beelden kan worden opgemaakt vanaf welke locaties en op welke momenten is gefilmd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daaruit de werkwijze van de politie kan worden afgeleid. Voorts valt te achterhalen welke burgers hun medewerking hebben gegeven aan de opstelling van de camera’s. Het belang van controle, inspectie en toezicht door bestuursorganen en het belang van de persoonlijke levenssfeer van burgers zijn dus aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat deze belangen zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking.
2.2.8. Verweerder heeft toegelicht dat er minstens 17 uur gemoeid zal zijn met het uitluisteren van de geluidsbanden van het portofoonverkeer, het selecteren van de elementen die betrekking hebben op de demonstratie en vervolgens het toetsen welke elementen voor verstrekking in aanmerking komen. Verweerder heeft ervoor gekozen om de belangrijkste elementen van de portofooncontacten in de vorm van een journaal te verstrekken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat met ‘belangrijkste elementen’ wordt bedoeld de relevante op de bestuurlijke aangelegenheid betrekking hebbende passages, dat wil zeggen dat opmerkingen zoals ‘Zullen we gaan koffiedrinken” eruit zijn gelaten.
2.2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van verweerder. Verweerder heeft op grond van artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wob kunnen besluiten de geluidsbanden van portofoonverkeer in de vorm van een journaal te verstrekken.
2.2.10. Verweerder heeft zijn weigering om het draaiboek openbaar te maken gebaseerd op het feit dat het draaiboek informatie bevat over technieken en tactieken die de politie toepast bij dit soort operaties, dat bekendmaking daarvan het toekomstige optreden van de politie kan bemoeilijken en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarmaking. Die afweging is door verweerder in zijn algemeenheid voor het hele draaiboek gemaakt en niet per concreet onderdeel van het draaiboek. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze belangenafweging voor onderdelen van het draaiboek onvoldoende gemotiveerd heeft gelet op het feit dat het draaiboek voor een aanzienlijk deel al bekende informatie over het plaatsvinden van de demonstratie en algemeen bekende feiten en gegevens met betrekking tot de politie en politieoptreden bevat. Verweerder zal in een nieuw besluit ten aanzien van de verschillende onderdelen van het draaiboek de vraag moeten beantwoorden of aan het genoemde belang een zodanig gewicht toekomt, dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens achterwege mag blijven.
2.2.11. Met betrekking tot de niet verstrekte mutaties in lopende strafzaken stelt de rechtbank vast dat verweerder deze stukken geanonimiseerd onder geheimhouding aan de rechtbank heeft gezonden. Na de behandeling ter zitting heeft verweerder desgevraagd de stukken in niet geanonimiseerde vorm aan de rechtbank gezonden. Na kennisneming van deze geheime stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet met een categorale weigering van de stukken heeft kunnen volstaan. Voor het antwoord op de vraag of zich de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob genoemde uitzondering voordoet op grond waarvan verweerder verstrekking achterwege heeft gelaten, is vereist dat per concreet (onderdeel van een) document wordt aangegeven waarom het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verweerder zal per document of onderdeel daarvan moeten bezien of de belangen van opsporing en vervolging van strafbare feiten in het geding zijn en, zo ja, of daaraan zodanig gewicht toekomt, dat het belang van het verstrekken van de gevraagde informatie daar niet tegen opweegt.
2.2.12. Met betrekking tot de wel verstrekte maar geanonimiseerde mutaties heeft de rechtbank na kennisneming van de niet geanonimiseerde versie geconstateerd dat alleen persoonsgegevens en gegevens over het type en kenteken van auto’s zijn weggelakt. Verweerder heeft verstrekking van deze gegevens op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob achterwege mogen laten.
2.2.13. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat er documenten ontbreken nader ingevuld. Eiser stelt dat uit de processen-verbaal blijkt dat er foto’s zijn gemaakt van bijvoorbeeld beschadigde auto’s. Eiser heeft deze foto’s in zijn Wob-verzoek ook al genoemd, maar verweerder heeft er in het primaire besluit noch in het bestreden besluit op gereageerd. Verweerder dient hier alsnog op te beslissen.
2.2.14. Het bestreden besluit berust gelet op het vorenstaande op een ondeugdelijke motivering en geeft daarnaast geen blijk van een deugdelijke belangenafweging en een voldoende zorgvuldige voorbereiding, zodat het wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond.
2.2.15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal verweerder het door eiser gestorte griffierecht van € 145,00 dienen te vergoeden.
2.2.16. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van aan eiser verleende rechtsbijstand, begroot op € 644,00. Van andere op grond van artikel 8:75 van de Awb te vergoeden kosten is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de politieregio Amsterdam-Amstelland het betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- ( zegge: honderd en vijfenveertig euro) aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de politieregio Amsterdam-Amstelland aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2009 door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en
mrs. R.B. Kleiss en A.E.J.M. Gielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB