Parketnummer: 13/528277-08 en 13/457360-08 (tul) (PROMIS)
Datum uitspraak: 18 augustus 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Torentijd” te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 juni 2009 en 4 augustus 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S.A. van de Vliet en mr. P.C. Velleman en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. W.A. Monster en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 28 augustus 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon 1] en/of [persoon 2], (een) mederwerker(s) van dat winkelbedrijf, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader een bivakmuts over zijn/hun hoofden heeft/hebben getrokken en/of die [persoon 1] één of meermalen in haar buik heeft/hebben gestompt en/of die [persoon 1] tegen de toonbank heeft/hebben geduwd en/of die [persoon 2] een of meermalen tegen haar kaak, althans in haar gezicht, heeft/hebben geslagen en/of die [persoon 2] en/of [persoon 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond en/of die [persoon 2] een of meermalen in haar arm heeft/hebben gestoken, althans met dat mes (een) stekende beweging(en) richting die [persoon 2] heeft/hebben gemaakt en/of die [persoon 2] en/of [persoon 1] heeft/hebben gesommeerd de kassa te openen;
Artikel 312 jo 47 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 234 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [Y], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [persoon 3], medewerkster van die bakkerij, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, naar de achterzijde van de toonbank van die bakker is gelopen en/of (vervolgens) met zijn (linker)arm de hals van die [persoon 3] heeft vastgegrepen en/of vastgegrepen
gehouden en/of (tegelijkertijd) met zijn (reschter)arm de loop van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de hals van die [persoon 3] heeft geduwd en/of gedrukt gehouden en/of die [persoon 3] heeft gesommeerd de kassalade te openen;
Artikel 312 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 3 september 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en Munitie, gelet op art. 3 onder b van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, welke door vorm, afmetingen en kleur een
sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, te weten een pistool van het merk SIG SAUER type P226, voorhanden heeft gehad;
Artikel 13 Wet Wapens Munitie
2.1. Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
2.2.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 11 juni 2009 bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard, nu er een ernstige en onherstelbare schending van de beginselen van een goede procesorde heeft plaatsgevonden. Sprake is geweest van een opeenstapeling van vormverzuimen en onzorgvuldig handelen door de officier van justitie en de onder zijn verantwoordelijkheid opererende recherche. Volgens de raadsvrouw is er gehandeld in strijd met de wet, is er een meinedig proces-verbaal opgesteld waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen, is ontlastend materiaal niet onderzocht of te laat en onvolledig aan het dossier toegevoegd, een en ander zoals in haar pleitnotities is neergelegd. Evident is dat de verdediging hierdoor in ernstige mate telkens in haar belangen is geschaad. Bij pleidooi ter terechtzitting van 4 augustus 2009 heeft de raadsvrouw dit standpunt gehandhaafd.
2.2.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 11 juni 2009 op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een ernstige en onherstelbare schending van de beginselen van een goede procesorde. Indien de rechtbank hier anders over denkt, is de officier van justitie van mening dat dit in elk geval niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden, maar in de strafmaat moet worden verdisconteerd. Ter terechtzitting van 4 augustus 2009 heeft de officier van justitie dit standpunt gehandhaafd.
2.2.3. Het oordeel van de rechtbank
De zaak is met een dagvaarding ter zitting aangebracht op 5 december 2008 (pro-forma), waarna pro-forma zittingen hebben plaatsgevonden op respectievelijk 26 februari 2009 en 19 mei 2009. Op 11 juni 2009 is de zaak inhoudelijk behandeld, hetgeen heeft geleid tot het interlocutoir vonnis van 25 juni 2009. De rechtbank zal hierna de door de verdediging gestelde onzorgvuldigheden c.q. verzuimen in het voorbereidend onderzoek, alsook gedurende het voortgezette onderzoek tussen de verschillende pro-forma zittingen, telkens afzonderlijk bespreken.
Het onderzoeksrapport van het NFI over de DNA-match
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 februari 2009 meegedeeld dat op de nagel die in de winkel [X] was gevonden geen bruikbaar DNA-materiaal is aangetroffen. Op de zitting van 19 mei 2009 is echter gebleken dat er zich in het dossier een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 7 mei 2009 bevond met daarin de voor verdachte belastende uitslag van een DNA-onderzoek dat was verricht naar de overeenkomst tussen op de nagel aangetroffen DNA-materiaal en het DNA-materiaal van verdachte. De verdediging heeft op deze zitting hierover haar verbazing uitgesproken. De officier van justitie op deze zitting - niet zijnde de officier van justitie op de zitting van 26 februari 2009 - heeft hiervoor als verklaring gegeven dat de conclusie van zijn collega op de vorige zitting een vroegtijdige was en klaarblijkelijk door het DNA-onderzoek werd gelogenstraft.
In een proces-verbaal van 5 juni 2009 heeft de officier van justitie van de zitting op 26 februari 2009 ter uitleg van zijn eerdere mededeling verklaard dat hij van de politie had vernomen dat van een nagel geen DNA-materiaal kan worden afgenomen ten behoeve van onderzoek. Voorts verklaart hij dat hij daarna, althans zo meent hij zich te herinneren, de politie (en niet het NFI) de opdracht heeft gegeven om alsnog te trachten materiaal van de nagel af te nemen om DNA-onderzoek naar te verrichten.
De rechtbank acht hetgeen hierboven is uiteengezet een zeer onzorgvuldige gang van zaken. De besluitvorming die heeft geleid tot het DNA-onderzoek aan de nagel en het verloop van zaken daaromtrent tot aan het uiteindelijke onderzoeksresultaat, zijn bovendien onvoldoende transparant, aangezien in strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is nagelaten om van verscheidene onderzoekshandelingen en beslissingen omtrent dit DNA-onderzoek proces-verbaal op te maken.
Niet is komen vaststaan wanneer exact en op welke wijze is besloten de nagel, waarvan eerder werd gesteld dat deze niet bruikbaar was voor DNA-onderzoek, toch ter onderzoek aan te bieden. De rechtbank overweegt dat de verdediging geruime tijd op het verkeerde been is gezet, nu zij op de juistheid van de mededeling van de officier van justitie van 26 februari 2009 mocht vertrouwen en eerst in een laat stadium van het proces met de uitkomst van het verrichte onderzoek is geconfronteerd. De rechtbank acht deze gang van zaken in strijd met een zorgvuldig, transparant en adequaat opsporingsonderzoek, zijnde de grondslag voor een eerlijk proces. Dit geldt temeer nu aan de uitkomst van DNA-onderzoek grote waarde placht te worden toegekend.
Horen van de moeder van verdachte buiten aanwezigheid van de verdediging
Op 5 december 2008 heeft de rechtbank de zaak met een open opdracht verwezen naar de rechter-commissaris teneinde de reeds toegewezen getuigen en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen en voorts al datgene te doen dat in het belang van het onderzoek wordt geacht. De officier van justitie heeft tijdens die zitting naar voren gebracht dat hij nader onderzoek wilde laten verrichten.
Bij fax d.d. 30 december 2008 aan de officier van justitie heeft de raadsvrouw van verdachte onder verwijzing naar de zitting van 5 december 2008 verzocht om, indien de officier van justitie van plan was aanvullend getuigen te doen horen, dit bij de rechter-commissaris te laten plaatsvinden. Voorts heeft zij erop aangedrongen, wanneer dit niet mogelijk zou blijken, elk verhoor in aanwezigheid van de verdediging te laten geschieden.
Op grond van een proces-verbaal d.d. 9 februari 2009 is gebleken dat de moeder van verdachte, genaamd [moeder verdachte], op genoemde datum als getuige is gehoord. Hierbij heeft zij de camerabeelden van de overval op de bakkerij zoals is telastegelegd onder feit 2 bekeken om te zien of zij de dader op de beelden kon herkennen. Dit heeft plaatsgehad buiten aanwezigheid van de verdediging, sterker de verdediging is zelfs niet op de hoogte gesteld van het voornemen tot het horen van de moeder en hiertoe niet uitgenodigd. De officier van justitie heeft ter zitting van 11 juni 2009 hierover verklaard dat verdachte door deze gang van zaken niet in zijn verdediging is geschaad nu zijn moeder hem niet op de beelden heeft herkend.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op dit punt niet de juiste maatstaf heeft aangelegd. Door aldus een getuigenverhoor te laten plaatsvinden, is de verdediging de kans ontnomen om te controleren of het bekijken van de beelden door de getuige correct verloopt. Evenmin is de verdediging op deze wijze in staat gesteld zelf vragen te stellen aan de getuige en te reageren op vragen die worden gesteld. Hierdoor is het beginsel van hoor en wederhoor, zijnde een beginsel voor een eerlijk proces, geschonden. Het gegeven dat de uitkomst van het verhoor in casu een negatieve herkenning van verdachte betreft, doet daar niet aan af.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat door het horen van de moeder van verdachte buiten aanwezigheid van de verdediging, is gehandeld in strijd met de wet. Op grond van artikel 316, eerste lid, Sv stelt de rechtbank, indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting (…), de stukken in handen van de rechter-commissaris. Op grond van het derde lid van deze bepaling geldt dit onderzoek als een gerechtelijk vooronderzoek. Wanneer in een zaak, waarin sprake is van een gerechtelijk vooronderzoek, opsporing geschiedt, dient de officier van justitie er op grond van artikel 177a Sv voor zorg te dragen dat de rechter-commissaris hieromtrent ten spoedigste wordt ingelicht en dat aan deze de desbetreffende processtukken worden toegezonden. Niet is gebleken dat de officier van justitie in overeenstemming met zijn informatieplicht de rechter-commissaris over het getuigenverhoor op 9 februari 2009 heeft geïnformeerd. Evenmin is door de officier van justitie uiteengezet waarom dit niet is gebeurd.
Verstrekken van stukken aan de verdediging
Op 12 november 2008 is de getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris gehoord. Door het openbaar ministerie is niet weersproken dat de verdediging op dat moment niet beschikte over een aanvullend proces-verbaal (datum onbekend, nummer 2008241187), terwijl de rechter commissaris en de officier van justitie daarover wel beschikten. De rechtbank acht dit in strijd met het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het is de taak van het openbaar ministerie zorg te dragen voor het adequaat en tijdig aanleveren van aanvullende stukken aan de verdediging.
Onnodige vertraging van de procesgang ten aanzien van mogelijk ontlastend materiaal
Bij fax d.d. 9 september 2008 heeft de verdediging aan de officier van justitie verzocht om onderzoek te verrichten naar de computers in de belwinkel - hierover heeft verdachte verklaard dat hij op de dag van het onder 2 telastegelegde feit daar aanwezig was - om te zien of kon worden vastgesteld dat verdachte zich aldaar bevond. Bij fax d.d. 4 december 2008 zijn door de raadsvrouw de inloggegevens, waarmee verdachte stelt op de bewuste dag op de computer in de belwinkel te hebben ingelogd, aan de officier van justitie verstrekt. Op de zitting van 26 februari 2009 is gebleken dat de officier van justitie nog immer geen onderzoek hiernaar had verricht. De officier van justitie verklaarde zelfs dat de betreffende fax van de raadsvrouw hem onbekend was. Voorts stelde hij dat het niet aan hem was om de inloggegevens aan de politie te verstrekken, maar dat dit op de weg van de raadsvrouw lag. De rechtbank heeft vervolgens op die zitting bevolen dat de officier van justitie alsnog, met inachtneming van de inloggegevens zoals verstrekt, het onderzoek naar de computers in de belwinkel zou verrichten.
Uiteindelijk zijn de resultaten van het onderzoek naar de belwinkel op 5 maart 2009 bekend geworden. Dit houdt in dat het in totaal 6 maanden heeft geduurd voordat deze onderzoeksresultaten bekend waren. De rechtbank is van oordeel dat dit tijdsverloop (deels) is gelegen in de onnodige vertraging die is te wijten aan het openbaar ministerie. Ter terechtzitting van 19 mei 2009 heeft de rechtbank melding gemaakt van een aanvullend proces-verbaal d.d. 30 april 2009, waarin de resultaten van het onderzoek naar de belwinkel zijn neergelegd. De verdediging heeft toen kenbaar gemaakt niet over dit aanvullende proces-verbaal te beschikken. De officier van justitie heeft op de zitting toegezegd een exemplaar van dit proces-verbaal aan de verdediging te doen toekomen. Vervolgens zijn de stukken pas op 5 juni 2009, na rappel van de verdediging, aan de verdediging beschikbaar gesteld. Onduidelijk is gebleven waarom deze stukken zo laat ter beschikking zijn gesteld. De omstandigheid dat de resultaten in een zodanig laat stadium, te weten pas drie maanden na het bekend worden hiervan, aan de verdediging zijn verstrekt, maakt dat de verdediging niet langer in de gelegenheid was nader onderzoek te verrichten naar de uitkomst van de resultaten. Immers, de inhoudelijke behandeling van de zaak ving aan op 11 juni 2009. Hiermee is verdachte in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
Niet overeenkomstig de waarheid opgemaakt proces-verbaal
Op 30 augustus 2008 zijn de camerabeelden van de overval op de ‘[Y]’ zoals onder feit 2 is telastegelegd door [getuige 1], toenmalig brigadier van politie, bekeken. [getuige 1] heeft hierover in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 september 2008 gerelateerd dat hij de persoon die zichtbaar was op deze camerabeelden heeft herkend als zijnde verdachte. Hij verklaarde hem te hebben herkend aan zijn postuur, zijn manier van lopen, zijn kin, mond en lippen. De inhoud van dit proces-verbaal heeft vervolgens tot de aanhouding van verdachte op 4 september 2008 geleid. Op de zitting van 11 juni 2009 heeft de rechtbank de camerabeelden van de overval bekeken. De rechtbank heeft toen vastgesteld dat zij de persoon op de beelden niet aan de kin, mond en lippen herkende als verdachte, aangezien deze aspecten van het gezicht niet op de beelden zichtbaar waren. Bij tussenvonnis d.d. 25 juni 2009 heeft de rechtbank derhalve beslist [getuige 1] ter nadere zitting als getuige hieromtrent te horen. Op de zitting van 4 augustus 2009 verklaarde [getuige 1] dat hij in zijn proces-verbaal ten onrechte over de genoemde onderdelen van het gezicht, te weten de mond, kin en lippen, had verklaard. [getuige 1] verklaarde het proces-verbaal door omstandigheden na circa 5 á 6 uren na het bekijken van de beelden, te hebben opgemaakt. Hierbij was duidelijk voor hem dat hij in de persoon op de beelden verdachte had herkend, maar kon hij niet de juiste bewoordingen vinden om weer te geven waaraan hij verdachte specifiek op die beelden had herkend. Voorts heeft hij de uiterlijke kenmerken gerelateerd waaraan hij verdachte de afgelopen jaren dat hij hem kent, normaliter zou herkennen.
De rechtbank stelt voorop dat de eisen die de wet krachtens artikel 153 Sv aan een proces-verbaal stelt, zorgvuldig dienen te worden nageleefd, gezien de bewijswaarde die in het straf(proces)recht ingevolge artikel 344 eerste lid, ten tweede, Sv aan processen-verbaal wordt toegekend.
Op grond van de aanvullende verklaring van [getuige 1] afgelegd ter zitting van 4 augustus 2009 is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [getuige 1] opzettelijk foutief in zijn proces-verbaal heeft verklaard. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het proces-verbaal door [getuige 1] (deels) niet overeenkomstig de waarheid is opgemaakt. [getuige 1] heeft namelijk verklaard op de camerabeelden verdachte te hebben herkend aan zijn mond, neus en lippen, hetgeen evident niet het geval is geweest. De rechtbank acht deze vaststelling uitermate onzorgvuldig en in strijd met het vertrouwensbeginsel, nu zij zich op het standpunt stelt dat zij onvoorwaardelijk moet kunnen uitgaan van de juistheid van de inhoud van de processen-verbaal die zich in een strafdossier bevinden.
De rechtbank benadrukt met klem de ernst van het verzuim nu verdachte als rechtstreeks gevolg van de herkenning door [getuige 1] is aangehouden als verdachte en de herkenning tevens van betekenis is geweest bij het voortduren van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat de eisen die de wet met betrekking tot het opstellen van processen-verbaal, stelt, niet zijn nageleefd. Verdachte is hierdoor rechtstreeks en in ernstige mate in zijn belangen geschaad.
Op grond van al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een opeenstapeling van vormverzuimen en onzorgvuldig handelen door het openbaar ministerie, waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen, waardoor vertraging in de procesgang is ontstaan en waardoor de verdediging telkens in ernstige mate in haar belangen is geschaad.
Er is zowel sprake van handelen in strijd met de wet, alsook van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte.
3. Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 2] in de vordering niet-ontvankelijk is.
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat eveneens de benadeelde partij [persoon 3] in de vordering niet-ontvankelijk is.
4. Vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/457360-08.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/457360-08.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en M.P.E. Oomens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.N. van Lith, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2009.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.