ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
429507 / KG RK 09-2350 en 429510 / FA RK 09-4205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd na huiselijk geweld met risico op herhaling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over een huisverbod dat aan verzoeker was opgelegd. Het huisverbod was het gevolg van een melding van huiselijk geweld op 1 juni 2009, waarbij verzoeker zijn vrouw had geslagen met een stok. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor eerder geweld en dat de situatie tussen verzoeker en zijn vrouw verslechterd was, wat leidde tot de conclusie dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig gevaar voor de veiligheid van de vrouw opleverde. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was, ondanks enkele gebreken in het Risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG). De rechter concludeerde dat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen de noodzaak om de vrouw en kinderen te beschermen tegen mogelijk herhaald geweld. Het huisverbod werd als proportioneel beschouwd, en de rechter zag geen aanleiding om het besluit te vernietigen. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van bescherming voor de slachtoffers.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
Voorzieningenrechter
zaaknummers / rekestnummers: 429507 / KG RK 09-2350 en 429510 / FA RK 09-4205
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 9 juni 2009 naar aanleiding van het beroep als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats], thans verblijvende op het adres [adres] te [woonplaats],
gemachtigde dr.mr. A.J.G. Tijhuis,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder,
zetelende te Amsterdam,
gemachtigde mr. E. Pans,
in welke zaak als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de partner van verzoeker [de vrouw] (hierna: de vrouw) en de minderjarige kinderen [kind1], geboren op [geboortedatum] en [kind2], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1 Procedure
1.1 Bij besluit van 1 juni 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd.
1.2 Tegen dit besluit (hierna ook: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 4 juni 2009 beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker bij brief van 4 juni 2009 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
1.4 Het verzoek en het beroep zijn ter zitting van 3 juni 2009 gevoegd behandeld. Gehoord is verzoeker bijgestaan door zijn advocaat en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.5 Onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 9 juni 2009 heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan en partijen geïnformeerd omtrent het openstaande rechtsmiddel zoals verwoord aan het slot van dit proces-verbaal.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2 De beslissing:
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
3 De gronden van de beslissing:
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de rechter na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
3.3 De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.4 Bij de beoordeling van het beroep en het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.5 Verzoeker woont met bovengenoemde belanghebbenden in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Daar is op 1 juni 2009 de politie ter plaatse gekomen naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld.
3.6 Bij het bestreden besluit heeft de hulpofficier van justitie namens verweerder aan verzoeker meegedeeld dat hij de woning aan genoemd adres onmiddellijk dient te verlaten en deze woning vanaf 1 juni 2-09 te 13.55 uur tot 11 juni te 13.55 uur niet mag betreden en daarin niet aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden. Bij het besluit heeft verweerder verzoeker voorts verboden om gedurende deze periode contact op te nemen met de vrouw en de kinderen.
Ter motivering van het huisverbod heeft verweerder gesteld dat verzoeker huiselijk geweld heeft gepleegd jegens de vrouw door haar te slaan met een bezemsteel. Verzoeker heeft geweldsantecedenten. Er is vaak ruzie over de verdeling van de huishoudelijke taken. De kinderen zijn daarbij aanwezig. Verzoeker heeft erkend dat hij zijn vrouw heeft geslagen. Het is niet de eerste keer dat een handgemeen tussen verzoeker en de vrouw heeft plaatsgehad. Verweerder heeft gezien het bovenstaande een huisverbod noodzakelijk geacht om escalatie te voorkomen en een hulpverleningstraject op gang te brengen.
3.7 Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd, dat de opgelegde maatregel
niet proportioneel is. Hij erkent dat hij zijn vrouw heeft geslagen, maar stelt dat dit met een stokje is gebeurd en niet met een bezemsteel. Hij betreurt zijn gedrag en is bereid hulpverlening te aanvaarden. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij terugkeer naar de woning aangezien zijn kinderen hem nodig hebben en hij spullen uit de woning nodig heeft voor zijn werk.
De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt.
3.8 Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
3.9 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechter ervan overtuigd geraakt dat verzoeker de vrouw heeft geslagen met een stok. Ter zitting zijn foto’s overgelegd, waarop een verwonding aan de arm van de vrouw is te zien. Verzoeker heeft erkend dat hij in het verleden al eens geweld tegen de vrouw heeft aangewend. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2009 blijkt dat beiden hebben verklaard dat zij vaak ruzie hebben over de verdeling van de huishoudelijke taken. Volgens belanghebbende is de situatie in de afgelopen periode verslechterd. Bemiddeling door familie heeft in het verleden slechts tijdelijk effect gesorteerd. Op grond van deze gegevens heeft verweerder de kans op herhaling van een geweldsincident terecht groot geacht. Verweerder heeft dan ook op goede gronden kunnen aannemen dat een ernstig vermoeden bestond dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw. Verweerder was naar het oordeel van de rechter dan ook bevoegd tot het opleggen van een huisverbod.
3.10 Voorts is de rechter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder bij afweging van
alle betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het bestreden besluit. Het opgelegde huisverbod acht de rechter, gelet het belang van verzoeker bij het vrijelijk betreden van zijn woning enerzijds en het belang van de vrouw bij een veilig verblijf in haar woning niet disproportioneel. Hierbij merkt de rechter op dat verzoeker inmiddels over de door hem benodigde spullen beschikt. Ook acht de rechter het opgelegde contactverbod niet onevenredig in verhouding tot het daarmee te dienen doel, gelet op onder meer de duur van het verbod en de leeftijd van de kinderen.
3.11 De rechter is voorts van oordeel dat het bestreden besluit voldoende feitelijk is onderbouwd en afdoende is gemotiveerd. In dit verband overweegt de rechter dat het Risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG), dat de hulpofficier van justitie heeft ingevuld ter voorbereiding op de beslissing omtrent een op te leggen huisverbod moet worden gezien als een hulpmiddel. Weliswaar is dit formulier – naar ter zitting door verweerder is erkend – niet op alle onderdelen, met name niet ten aanzien van de punten 2, 4, 5 en 6, correct ingevuld, maar het bestreden besluit vindt in de beschikbare gegevens voldoende basis om de conclusie dat een hoog risico van (herhaald) huiselijk geweld bestaat te kunnen dragen.
3.12 In de omstandigheid dat de hulpverlening thans nog niet feitelijk op gang is gekomen ziet de rechter geen aanleiding om het bestreden besluit anders te beoordelen. Verweerder heeft ter zitting gesteld, dat verzoeker met het oog hierop wel reeds een intakegesprek heeft gehad, maar dat het gevaar dat aanleiding was tot het opleggen van het huisverbod nog niet is geweken. De rechter heeft geen grond om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen.
3.13 Gelet op het voorgaande ziet de rechter geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen plaats. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
3.14 Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Deze beschikking is gegeven door de voorzieningenrechter mr. F. Hoogendijk tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 3 juni 2009..
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift proces-verbaal verzonden op: