ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
429145 / KG RK 09-2280 en 429211 / FA RK 09-4102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan moeder wegens gevaar voor kinderen door overmatige chloorwassing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over een huisverbod dat aan verzoekster was opgelegd. Verzoekster, een moeder met smetvrees, had haar kinderen dagelijks gewassen met bijna onverdunde chloor, wat leidde tot ernstige zorgen over hun veiligheid. De burgemeester van Hilversum had op 25 mei 2009 een huisverbod opgelegd, omdat de aanwezigheid van verzoekster in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de kinderen opleverde. Tijdens de zitting werd verzoekster bijgestaan door haar advocaat en een tolk, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechter oordeelde dat het bestreden besluit, voor zover het het huisverbod betreft, voldoende gemotiveerd was en in stand bleef. Het contactverbod werd echter vernietigd, omdat de noodzaak daarvan onvoldoende was onderbouwd. De rechter concludeerde dat de belangen van de kinderen zwaarder wogen dan die van verzoekster, en dat het huisverbod proportioneel was. De rechter heeft ook de proceskosten aan verzoekster toegewezen en bepaald dat de burgemeester de griffierechten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie en de noodzaak van bescherming van de kinderen tegen de schadelijke effecten van het gedrag van verzoekster.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
Voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 429145 / KG RK 09-2280 en 429211 / FA RK 09-4102
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 3 juni 2009 naar aanleiding van het beroep als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
in het geding tussen
[verzoekster], verzoekster,
wonende te [woonplaats], thans verblijvende op het adres [adres],
gemachtigde mr. G.I.H. Schulte,
en
de burgemeester van de gemeente Hilversum, verweerder,
zetelende te Hilversum,
in welke zaak als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[echtgenoot verzoekster], de echtgenoot van verzoekster;
[persoon1], geboren [geboortedatum];
[persoon2], geboren [geboortedatum];
[persoon3], geboren [geboortedatum];
[persoon4], geboren [geboortedatum] en
[persoon5] geboren [geboortedatum], allen wonende, althans meer dan incidenteel verblijvende, te [adres].
1 Procedure
1.1 Bij besluit van 25 mei 2009 heeft verweerder aan verzoekster een huisverbod opgelegd.
1.2 Tegen dit besluit (hierna ook: het bestreden besluit) heeft verzoekster bij brief van 29 mei 2009 beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoekster bij brief van 29 mei 2009 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
1.4 Het verzoek en het beroep zijn ter zitting van 3 juni 2009 gevoegd behandeld. Gehoord is verzoekster bijgestaan door haar advocaat, de tolk H. Akachar en haar broer [broer verzoekster]. Verweerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De echtgenoot van verzoekster en de dochters [persoon4], [persoon1] en [persoon5] zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
1.6 Onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2 De beslissing:
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit het contactverbod betreft en laat het bestreden besluit in stand voor zover dit het huisverbod in enge zin betreft;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
- bepaalt dat de burgemeester van Hilversum aan de verzoekende partij de betaalde griffierechten ten bedrage van € 300,- (driehonderd euro) zal vergoeden.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten voor beide procedures tezamen tot een bedrag van € 966,- (negenhonderd en zesenzestig euro) en wijst de burgemeester van Hilversum aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet vergoeden;
- bepaalt dat, indien aan verzoekster de gevraagde toevoeging wordt verleend, deze bedragen rechtstreeks aan de griffier worden betaald.
Partijen is ter zitting meegedeeld dat zij tegen de uitspraak in de hoofdzaak (zaaknummer: 429211 / FA RK 09-4102) binnen zes weken na de datum van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
3 Overwegingen
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
3.3 De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij het adres [adres] onmiddellijk dient te verlaten en deze woning vanaf 25 mei 2009 17.30 uur tot 4 juni 2009 17.30 uur niet mag betreden en daarin niet aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden. Gedurende deze periode mag verzoekster geen contact opnemen met haar echtgenoot en de vijf kinderen. Ter motivering van dit besluit heeft verweerder gesteld dat verzoekster huiselijk geweld heeft gepleegd jegens haar kinderen door hun voeten te wassen met chloor. Verweerder acht kans op herhaling aanwezig. Het doel van het opgelegde huisverbod is de kinderen veilig in huis te laten wonen en naar school te laten gaan en het regelen van ambulante spoedhulp voor het hele gezin.
3.5 Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd, dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat verzoekster zich aan huiselijk geweld heeft schuldig gemaakt. Haars inziens heeft zij geen strafbaar feit gepleegd. Ook is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid door onjuiste invulling van het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG), heeft verweerder geen deugdelijke belangenafweging gemaakt en is de opgelegde maatregel niet proportioneel. Tot slot heeft zij erop gewezen dat nog geen hulpverlening tot stand is gekomen.
3.6 De belanghebbenden hebben ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Verzoekster wast ten gevolge van haar smetvrees de voeten, handen en gezichten van de jongste twee kinderen dagelijks met bijna onverdunde chloor als zij meent dat zij vies zijn geworden. Voorts mogen zij niet op de vloer spelen, mogen zij niet alleen naar het toilet, omdat zij daar niets mogen aanraken, en moeten zij de hele middag op de bank zitten. De smetvrees leidt tot een enorme psychische druk in het gezin en het wassen leidt tot een pijnlijke rode huid bij de jongste twee kinderen. Dit laatste wordt bevestigd door een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 mei 2009, dat is gebaseerd op waarnemingen van de leerkracht en de peuterleidster van de kinderen. Daarin wordt ook melding gemaakt van paniek bij de jongste wanneer deze is gevallen en daardoor vuil is geworden. De betreffende passage uit het rapport is ter zitting voorgelezen. In 1994 zijn drie kinderen van de moeder uit huis geplaatst in verband met eenzelfde situatie. Van deze kinderen verblijven er nog twee in een pleeggezin.
3.7 Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Een huisverbod houdt ingevolge artikel 1 Wth in: een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning (huisverbod in enge zin) en een verbod om contact op te nemen met degene die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven (contactverbod).
3.8 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechter ervan overtuigd geraakt dat verzoekster haar kinderen dagelijks onderwerpt aan wassingen met nagenoeg onverdunde chloor. Er is naar het oordeel van de rechter voldoende grond om aan te nemen dat het aldus wassen met chloor een risico oplevert voor fysieke beschadiging. Tevens acht de rechter aannemelijk dat verzoekster de jongste kinderen psychische schade toebrengt door de wijze waarop zij hen (onder meer) met chloor behandelt ten gevolge van haar smetvrees. De rechter is dan ook van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft kunnen aannemen dat de aanwezigheid van verzoekster in de woning voor de veiligheid van de jongste twee kinderen een ernstig en, gelet op hun leeftijd onmiddellijk, gevaar oplevert, althans dat een ernstig vermoeden van dit gevaar bestond. De rechter acht de kans op herhaling zeer groot gelet op verzoeksters verklaring ter zitting dat zij, hoewel diverse personen al vaak tegen haar hebben gezegd dat zij geen chloor moet gebruiken bij het wassen van de kinderen, dit toch blijft doen.
Verweerder was derhalve bevoegd tot het opleggen van het huisverbod.
3.9 De rechter is voorts van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van het onderhavige huisverbod heeft kunnen komen.
3.10 Daartoe overweegt de rechter dat in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld, dat de jongste twee kinderen op verzoek van de crisisdienst van Bureau Jeugdzorg (CDBJZ) reeds op donderdag 21 mei 2009 door de vader op een veilige plek waren ondergebracht en dat door CDBJZ al stappen in het kader van hulpverlening waren ondernomen, maar dat de moeder elke vorm van hulpverlening weigerde. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit overwogen dat de kinderen veilig thuis moeten kunnen wonen en naar school moeten kunnen gaan. Voorts heeft verweerder meegewogen, dat verzoekster thans bij haar broer in [woonplaats] kan verblijven. Verweerder heeft gemotiveerd dat de belangen van de kinderen zo zwaar wegen dat in afwachting van het op gang komen van de hulpverlening de voorkeur uitgaat naar het verwijderen van de moeder uit de woning, boven het uit huis plaatsen van de kinderen. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder aldus blijk gegeven van een belangenafweging.
3.11 Anders dan verzoekster is de rechter voorts van oordeel dat de maatregel proportioneel is. Hoewel de rechter aanneemt dat het niet in de bedoeling van verzoekster lag om de kinderen schade te berokkenen, is haar gedrag toch aan te merken als een vorm van mishandeling. De bescherming van de kinderen tegen de wassingen en de psychische druk door de moeder, welke gelet op de smetvrees van verzoekster zonder hulpverlening als onafwendbaar moeten worden beschouwd, weegt naar het oordeel van de rechter op tegen het belang van verzoekster bij onmiddellijke terugkeer naar de woning. Niet kan dan ook worden gezegd dat de gevolgen van het huisverbod in enge zin voor verzoekster onevenredig nadelig zijn in verhouding tot het met het huisverbod te dienen doel.
3.12 Het feit dat de hulpverlening nog geen aanvang heeft genomen is naar het oordeel van de rechter uitsluitend te wijten aan de aanvankelijke weigering van verzoekster om hulp te aanvaarden. Dit feit leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
3.13 Met verzoekster is de rechter van oordeel dat de invulling van het RiHG, met name met betrekking tot punt 1. (antecedenten & incidenten), punt 2 (mate van aanspreekbaarheid) en punt 12 (verwonding kinderen) vragen oproept. Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals die uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen, is de rechter echter van oordeel dat het besluit tot het opleggen van een huisverbod voldoende zorgvuldig is voorbereid en onderbouwd.
3.14 Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit, voor zover dit het huisverbod in enge zin betreft, in rechte stand houden.
3.15 Voor zover het huisverbod tevens een contactverbod inhoudt is de rechter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom dit nodig is ter afwending van het gevaar dat voor de jongste twee kinderen dreigt. De rechter gaat er vanuit dat verzoekster de kinderen alleen thuis wast. Ook de noodzaak van een contactverbod met de overige huisgenoten acht de rechter onvoldoende onderbouwd. De ontzegging van ieder contact van verzoekster met haar kinderen is een zware maatregel die voor verzoekster en overigens ook voor de kinderen onevenredig veel nadeel meebrengt in verhouding tot het doel dat met het besluit moet worden gediend. Het bestreden besluit is, voor zover dit het contactverbod betreft, dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 3:4, lid 2, van de Awb en kan in zoverre niet in stand blijven. Dit deel van het besluit dient te worden vernietigd.
3.16 Het beroep is dan ook gegrond.
3.17 Gelet op het voorgaande en nu verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij in verband met de spanningen in haar huwelijk en haar voornemen een echtscheidingsverzoek in te dienen voorlopig niet van plan is om naar de echtelijke woning terug te keren, wijst de rechter het verzoek tot schorsing van het huisverbod af voor zover dit het huisverbod in enge zin betreft.
3.18 Het verzoek tot schorsing van het contactverbod wijst de rechter eveneens af, aangezien – zoals hiervoor is overwogen – dit deel van het bestreden besluit bij deze uitspraak wordt vernietigd.
3.19 De rechter ziet in het voorgaande aanleiding verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, x factor 1 x € 322,-) op € 966,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.20 De rechter ziet tot slot aanleiding met toepassing van de artikelen 8:74 en 8:82, lid 4, van de Awb te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht door verweerder wordt vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter mr. F. Hoogendijk, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van I.H.H. Krajenbrink, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: