ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3149

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
425459 - FA RK 09-2923
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen huisverbod en ontvankelijkheid in verband met strafrechtelijke vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen een huisverbod dat aan eiser was opgelegd. Het huisverbod was ingesteld op 11 maart 2003 en gold tot 21 maart 2009. Eiser heeft op 20 april 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit, ondanks dat het huisverbod al was afgelopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij belang had bij een beoordeling van het besluit in het kader van een strafrechtelijke vervolging wegens overtreding van het huisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit voldoende feitelijk was onderbouwd en dat verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft de belangen van de echtgenote van eiser, die een veilig verblijf in haar woning wenste, zwaar laten wegen tegen de belangen van eiser. Eiser had aangevoerd dat het huisverbod en het contactverbod met zijn kinderen in strijd waren met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat het huisverbod een proportionele maatregel was ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van betrokkenen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van huisverboden en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van betrokkenen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
Familiekamer
Zaaksnr / rekestnr.: 425459 / FA RK 09-2923
Uitspraak van 1 juli 2009 naar aanleiding van het beroep als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [adres],
eiser,
gemachtigde mr. P.L.C.M. Ficq,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
zetelende te Amsterdam,
gemachtigde mr. J. Pot,
in welke zaak als belanghebbende is aangemerkt:
[echtgenote eiser], de echtgenote van eiser, en de minderjarige kinderen [kind1] en [kind2], geboren respectievelijk op [geboortedatum] en [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. De procedure
1.1 Bij besluit van 11 maart 2003 heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd.
1.2 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 20 april 2009 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Aanwezig was de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De gronden van de beslissing
2.1 Eiser woont met bovengenoemde belanghebbenden in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Daar is op 11 maart 2009 de politie ter plaatse gekomen naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft de hulpofficier van justitie namens verweerder aan eiser meegedeeld dat hij het adres [adres] te [woonplaats] onmiddellijk diende te verlaten en deze woning vanaf 11 maart 2009 1.45 uur tot 21 maart 2009 1.45 uur niet mocht betreden, noch daarin aanwezig mocht zijn of zich daarbij mocht ophouden. Gedurende deze periode mocht eiser geen contact opnemen met zijn echtgenote en zijn twee kinderen.
2.3 Eiser heeft in zijn beroep tegen dit besluit aangevoerd dat de feiten die blijkens het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd aan het huisverbod geen betrekking hebben op een dreigend ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van eisers huisgenoten. Subsidiair voert eiser aan dat het bestreden besluit onvoldoende duidelijk is gemotiveerd. Voorts is niet gebleken dat verweerder een deugdelijke belangenafweging heeft verricht. Nu er geen hulpverlening op gang is gekomen, heeft verweerder in feite onrechtmatig gebruik gemaakt van de maatregel van het huisverbod. De maatregel en in het bijzonder het contactverbod met de kinderen is voorts in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM): de inbreuk op het privé- en gezinsleven is in dit geval niet noodzakelijk in een democratische samenleving en voldoet niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en het pertinentiecriterium.
2.4 Verweerder heeft zich in het verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep. Het huisverbod was al geruime tijd - namelijk sinds 21 maart - afgelopen toen eiser op 17 april 2009 het beroep instelde. Gesteld noch gebleken noch aannemelijk is dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat hij het besluit heeft kunnen nemen op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het Risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG), zoals dat op 11 maart 2009 is opgesteld door de hulpofficier van justitie en uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2009.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
2.5 Volgens vaste rechtspraak bestaat slechts voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet, nu het resultaat dat eiser nastreeft, namelijk vernietiging van het bestreden besluit, voor eiser van betekenis is in het kader van de vervolging van hem ter zake van overtreding van het hier voorliggende huisverbod. Vernietiging van het bestreden besluit, waarin het huisverbod is vervat, brengt immers mee dat eiser geen verbod heeft overtreden. De omstandigheid, dat de strafrechter – gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2007 (LJN AZ6007) – in het geval dat nog géén onherroepelijke bestuursrechtelijke uitspraak voorligt zelfstandig dient te beoordelen of het overtreden verbod rechtmatig is gegeven, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht eiser dan ook ontvankelijk in zijn beroep.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het bestreden besluit
2.6 Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
2.7 Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op deze bepaling. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat dit besluit voldoende feitelijk is onderbouwd en afdoende is gemotiveerd. De in het gehanteerde RiHG vermelde feiten en omstandigheden vinden steun in het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2009.
2.8 Bij de onderbouwing van het bestreden besluit heeft verweerder zowel een incident van 10 maart 2009 als een incident van 9 maart 2009 betrokken. Blijkens een proces-verbaal van 10 maart 2009 heeft eiser verklaard dat hij op die dag tijdens een ruzie zijn echtgenote heeft geduwd en bedreigd. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat eiser heeft verklaard dat hij softdrugs had gebruikt en dat hij geregeld sterke drank gebruikt. Tevens heeft eiser erkend dat hij op 9 maart 2009 zijn broer en zijn echtgenote met een mes heeft bedreigd en dat zijn kinderen hierbij aanwezig waren. De echtgenote heeft over het incident op 10 maart 2009 tegenover de verbalisanten verklaard dat eiser heeft geprobeerd haar te slaan, maar dat zij dit heeft weten af te weren, dat zij niet weet waartoe hij in staat is en dat zij vreest dat eiser in de toekomst meer en erger geweld zal gebruiken. Anders dan eiser stelt, blijkt hieruit dat de genoemde incidenten niet enkel ruzies tussen eiser en zijn broer of vader, maar eveneens gewelddadige handelingen tegen zijn echtgenote betreffen. Dat genoemde feiten in de summiere politiemutaties niet als zodanig naar voren komen maakt het voorgaande niet anders. Voorts komt uit genoemd proces-verbaal en uit het RiHG naar voren dat eiser tijdens het incident op 10 maart 2009 een verwarde indruk maakte, niet te corrigeren was en dat er signalen zijn die wijzen op alcohol- en drugsverslaving. Daarbij staat in het RiHG als toelichting vermeld dat er diverse mutaties zijn van huiselijk geweld. Op grond van deze gegevens heeft verweerder de kans op herhaling van een geweldsincident terecht groot geacht. Genoemde feiten hebben in het RiHG op twee beoordelingspunten geleid tot de conclusie dat er een hoog risico was. Verweerder heeft dan ook op goede gronden kunnen aannemen dat een ernstig vermoeden bestond dat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de echtgenote.
Naar niet door eiser is weersproken heeft hij op 2 april 2009 – derhalve na afloop van het huisverbod – zijn echtgenote wederom bedreigd in het bijzijn van de kinderen. De rechtbank ziet hierin een bevestiging van het bij verweerder bestaande vermoeden van het gevaar van herhaling van geweldsincidenten.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve op goede gronden kunnen vermoeden dat een dreiging van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de echtgenote bestond. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank dan ook bevoegd tot het opleggen van een huisverbod.
2.9 De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en overweegt daartoe het volgende.
2.10 Verweerder heeft het belang van de echtgenote bij een veilig verblijf in haar woning zwaar laten wegen. Anderzijds heeft verweerder het belang van eiser bij het vrijelijk betreden van zijn woning bij de beslissing betrokken. De rechtbank acht het opgelegde huisverbod voor eiser niet onevenredig zwaar in verhouding tot het daarmee te dienen doel. De rechtbank onderschrijft de stelling van eiser dat de maatregel buiten proportie is dan ook niet. Ook acht de rechtbank het opgelegde contactverbod niet onevenredig zwaar in verhouding tot het daarmee te dienen doel. In dit verband neemt de rechtbank de korte duur van het verbod in aanmerking.
2.11 In de omstandigheid dat na het bestreden besluit de hulpverlening niet op gang is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit anders te beoordelen. Van de kant van verweerder is gesteld dat eiser twee keer voor een hulpverleningsgesprek is uitgenodigd door AMC de Meren, maar dat eiser heeft aangegeven dat hij geen hulp nodig heeft en dat zijn vader en broer hem alle hulp bieden die hij nodig heeft. Onder deze omstandigheden kan het feit dat geen hulpverlening tot stand is gekomen niet aan verweerder worden tegengeworpen.
2.12 Eisers stelling dat het opgelegde huisverbod strijdig is met het recht op de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, waarin zowel het recht op privé- en gezinsleven als het recht op ongestoord genot van de woning wordt beschermd, onderschrijft de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank moet een huisverbod, zijnde een tijdelijke maatregel, in beginsel worden aangemerkt als een proportionele maatregel in verhouding tot het doel dat daarmee wordt gediend, te weten de preventie van strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Meer specifiek wordt met het huisverbod beoogd de gezondheid en lichamelijke integriteit van betrokkenen ook te kunnen beschermen in crisissituaties waarin (nog) geen sprake is van strafbare feiten.
2.13 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.14 Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. F. Hoogendijk, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.E.P. Honing, griffier, op 1 juli 2009..
De griffier: De rechter:
Afschrift proces-verbaal verzonden op:
Een belanghebbende – onder wie in elk eiser – en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.