ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ2842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1166 GEMWT, AWB 09/1288 GEMWT, AWB 09/1627 GEMWT, AWB 09/1628 GEMWT, e.a. nrs.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ligplaatsvergunningen voor woonboten in het Entrepotdok en verlening van nieuwe ligplaatsvergunningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2009 uitspraak gedaan over de intrekking van ligplaatsvergunningen voor woonboten in het Entrepotdok, gelegen bij Artis. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam-Centrum had de vergunningen ingetrokken vanwege veranderde omstandigheden, namelijk de uitbreiding van Artis. Verzoekers, die elk een ligplaatsvergunning hadden, hebben tegen deze intrekking bezwaar gemaakt en vroegen om een voorlopige voorziening. De rechter oordeelde dat de intrekking van de vergunningen rechtmatig was, maar schorste het bestreden besluit voor twee ligplaatsen omdat deze nog niet gereed waren. De rechter stelde vast dat de verzoekers schade lijden door de verplaatsing en dat de gemeente Amsterdam hen de kosten van verplaatsing zou vergoeden. De rechter wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen van de meeste verzoekers af, maar schorste de besluiten voor de verzoekers wiens nieuwe ligplaatsen nog niet beschikbaar waren. De rechter heeft ook de proceskosten van verzoekster [verzoeker 7] toegewezen en het griffierecht aan haar vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de intrekking van vergunningen en de rechten van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/1166 GEMWT, AWB 09/1288 GEMWT, AWB 09/1627 GEMWT, AWB 09/1628 GEMWT, AWB 09/1629 GEMWT en AWB 09/1630 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaken tussen:
[verzoeker 1],
verzoeker,
[verzoeker 2] en [verzoeker 3],
verzoekers,
[verzoeker 4] en [verzoeker 5], [verzoeker 6], [verzoeker 7], [verzoeker 8] en [verzoeker 9],
verzoekers,
gemachtigde mr. R.G. Meester,
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. E.G. Blees.
1. Procesverloop
Verzoekers hebben ieder een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze verzoeken hangen samen met de door verzoekers ingediende beroepschriften tegen het besluit van verweerder van 10 februari 2009 (verzonden op
13 februari 2009).
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld op een regiezitting op 24 april 2009. Ter zitting zijn [verzoeker 3], [verzoeker 1], [verzoeker 4], [verzoeker 6] en [verzoeker 7] in persoon verschenen, de laatste vier bijgestaan door hun gemachtigde. Voorts is verschenen de heer [persoon 1]. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde, vergezeld door [persoon 2].
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De behandeling van de verzoeken is voortgezet ter zitting op 14 mei 2009. Ter zitting zijn in persoon verschenen [verzoeker 3], [verzoeker 4], [verzoeker 5], [verzoeker 6] en [verzoeker 7], de laatste vier bijgestaan door hun gemachtigde en mr. M.I. Houben. [verzoeker 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [persoon 1] en [persoon 3]. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde, vergezeld door [persoon 2], [persoon 4], mr. T. Ruhnke, mr. S. Stavenuiter, [persoon 5] en [persoon 6].
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de rechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de rechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Naar het oordeel van de rechter dienen de grieven die verzoekers in de bodemprocedures tegen het bestreden besluit van 10 februari 2009 naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld door een meervoudige kamer van deze rechtbank. De rechter zal dan ook geen gebruik maken van de haar in artikel 8:86 van de Awb gegeven bevoegdheid. De beroepsprocedures van verzoekers zullen geagendeerd worden voor een zitting van een meervoudige kamer van de rechtbank in het najaar van 2009.
Met betrekking tot de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de rechter het volgende.
Verzoekers [verzoeker 8] en [verzoeker 9] zijn de eigenaren (en bewoners) van de woonboot "[naam]I", gelegen in het Entrepotdok. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder de aan hen verleende ligplaatsvergunning voor de "[naam]I" in het Entrepotdok met ingang van 15 april 2009 ingetrokken in verband met de uitbreiding 3e fase van Artis. Voorts heeft verweerder hen bij dit besluit met ingang van 15 april 2009 een ligplaatsvergunning voor de woonboot verleend voor de [nieuwe locatie 1].
Verzoekster [verzoeker 6] is de eigenares (en bewoonster) van de woonboot "[naam 2]", gelegen in het Entrepotdok. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder de aan haar verleende ligplaatsvergunning voor de "[naam 2]" in het Entrepotdok met ingang van 15 april 2009 ingetrokken in verband met de uitbreiding 3e fase van Artis. Voorts heeft verweerder haar bij dit besluit met ingang van 15 april 2009 een ligplaatsvergunning voor de woonboot verleend voor de [nieuwe locatie 2].
Verzoekers [verzoeker 4] en [verzoeker 5] zijn de eigenaren (en bewoners) van de woonboot "[naam 3]", gelegen in het Entrepotdok. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder de aan hen verleende ligplaatsvergunning voor de "[naam 3]" in het Entrepotdok met ingang van 15 april 2009 ingetrokken in verband met de uitbreiding 3e fase van Artis. Voorts heeft verweerder hen bij dit besluit met ingang van 15 april 2009 een ligplaatsvergunning voor de woonboot verleend voor de [nieuwe locatie 3].
Verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zijn eigenaar respectievelijk bewoner van de woonboot "[naam 4]", gelegen in het Entrepotdok. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder de aan [verzoeker 2] verleende ligplaatsvergunning voor de "[naam 4]" in het Entrepotdok met ingang van 15 april 2009 ingetrokken in verband met de uitbreiding 3e fase van Artis. Voorts heeft verweerder bij dit besluit met ingang van 15 april 2009 een ligplaatsvergunning voor de woonboot verleend voor de [nieuwe locatie 4].
Verzoekster [verzoeker 7] is de eigenares (en bewoonster) van de woonboot "[naam 5]", gelegen in het Entrepotdok. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder haar meegedeeld dat in verband met de uitbreiding 3e fase van Artis met ingang van 15 april 2009 niet langer gedoogd zal worden dat de "[naam 5]" ligplaats inneemt in het Entrepotdok. Voorts heeft verweerder haar met ingang van 15 april 2009 een ligplaatsvergunning voor de "[naam 5]" verleend voor de [nieuwe locatie 5].
Verzoeker [verzoeker 1] is woonachtig op het [adres] in Amsterdam, nabij de [nieuwe locatie], waar onder andere de ligplaatsen [nieuwe locatie 4] en [nieuwe locatie 5] voor de woonboten "[naam 4]" en "[naam 5]" zijn gepland.
De verzoekers [verzoeker 8] en [verzoeker 9], [verzoeker 6], [verzoeker 4] en [verzoeker 5], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] en [verzoeker 7] hebben allen bezwaar gemaakt tegen het aan hen gerichte besluit. [verzoeker 1] heeft als omwonende bezwaar gemaakt tegen alle verleende ligplaatsvergunningen voor woonboten in de [nieuwe locatie] (ligplaatsen [nieuwe locatie 0] tot en met [nieuwe locatie 5]).
Bij het bestreden besluit van 10 februari 2009 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de Vhb) is het verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het College (lees: het dagelijks bestuur) met een woonboot ligplaats in te nemen.
Ingevolge artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vhb kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart.
Ingevolge artikel 1.2.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vhb kan een vergunning worden ingetrokken indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten intrekking nodig is vanwege een belang, of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
Overwegingen met betrekking tot het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker 1]
Verzoeker [verzoeker 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die moet voorkomen dat er werkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van het creëren van ligplaatsen voor woonboten in de [nieuwe locatie] ter hoogte van de grote verblijfssteiger. Het spoedeisende belang is, aldus verzoeker, gelegen in de omstandigheid dat verweerder inmiddels is begonnen met werkzaamheden voor het creëren van ligplaatsen in de [nieuwe locatie], maar nog niet ter hoogte van de grote verblijfssteiger.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor het creëren van de ligplaatsen [nieuwe locatie 4] en [nieuwe locatie 5] in de [nieuwe locatie] een verblijfssteiger verwijderd moet worden. Verzoeker [verzoeker 1] pleit voor behoud van de verblijfssteiger, gelet op het recreatieve belang van de steiger voor de buurt. Verweerder heeft desgevraagd meegedeeld dat voor het verwijderen van de desbetreffende verblijfssteiger een sloopvergunning vereist is. Daartoe zal op korte termijn een aanvraag worden ingediend.
De bedoeling van verzoeker [verzoeker 1] in deze voorlopige voorzieningenprocedure is te voorkomen dat de verblijfssteiger wordt afgebroken. Schorsing van het bestreden besluit en van de primaire besluiten, waarbij ligplaatsvergunningen zijn verleend voor de ligplaatsen [nieuwe locatie 4] en [nieuwe locatie 5] in de [nieuwe locatie], kan echter niet leiden tot het door verzoeker [verzoeker 1] beoogde doel. Ook indien de rechter immers voormelde besluiten zou schorsen, zou verweerder na het verlenen van een sloopvergunning voor de verblijfssteiger gerechtigd zijn de verblijfssteiger af te breken. Het verzoek om voorlopige voorziening van de heer [verzoeker 1] heeft dan ook geen materiële connexiteit met de besluiten waarbij ligplaatsvergunningen zijn verleend voor de ligplaatsen [nieuwe locatie 4] en [nieuwe locatie 5] in de [nieuwe locatie]. Gelet hierop zal zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht aan verzoeker dient te worden vergoed.
Overwegingen met betrekking tot de verzoeken om voorlopige voorzieningen van de overige verzoekers
De rechter stelt allereerst vast dat verzoekster [verzoeker 7] niet over een ligplaatsvergunning in het Entrepotdok beschikte. Ten aanzien van haar woonboot "[naam 5]" was sprake van gedogen. Ter zitting heeft de heer [persoon 2] echter verklaard dat het uitsluitend aan een omissie te wijten is dat aan verzoekster nooit een officiële ligplaatsvergunning is verleend voor het Entrepotdok, omdat zij daar als gevolg van diverse legalisatierondes wel voor in aanmerking kwam. Gelet hierop en mede in aanmerking nemende dat de "[naam 5]" reeds 36 jaar ligplaats inneemt in het Entrepotdok, zal de rechter verzoekster [verzoeker 7] in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure beschouwen alsof zij in het bezit was van een ligplaatsvergunning voor haar woonboot in het Entrepotdok.
Verzoekers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat hun ligplaatsvergunningen voor het Entrepotdok zonder geldige rechtsgrond zijn ingetrokken. Daarbij hebben zij erop gewezen dat de vergunningen alleen dan kunnen worden ingetrokken indien op grond van een verandering van omstandigheden intrekking nodig is vanwege een belang ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. Dat het belang in dit geval "ordening van het water" zou zijn, bestrijden verzoekers, omdat de bouwwerkzaamheden op de wal plaatsvinden en niet in het water.
Naar het oordeel van de rechter volgt uit artikel 1.2.8., eerste lid, aanhef en onder c, van de Vhb dat verweerder bevoegd is om tot intrekking van de vergunning over te gaan indien het dat op grond van veranderde omstandigheden of inzichten nodig oordeelt met het oog op de belangen ter bescherming waarvan de verlening is vereist. Dit brengt mee dat verweerder op dit punt over enige beoordelingsvrijheid beschikt. Naar het voorlopige oordeel van de rechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 1.2.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vhb. Deze veranderde omstandigheden zijn gelegen in de uitbreiding van Artis, zoals neergelegd in het op 24 april 2008 door de stadsdeelraad vastgestelde bestemmingsplan 'Derde fase uitbreiding Artis', en de daarmee verband houdende geplande bouwwerkzaamheden. Anders dan verzoekers is de rechter voorshands van oordeel dat deze bouwwerkzaamheden op de wal verband houden met het belang van en gevolgen hebben voor de ordening van het water. In dit verband wijst de rechter alleen al op de omstandigheid dat in verband met de bouwwerkzaamheden pontons zullen worden neergelegd langs de kade. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder dan ook artikel 1.2.8, eerste lid, onder c, van de Vhb aan de intrekking van de ligplaatsvergunningen ten grondslag kunnen leggen.
De vraag of de woonboten van verzoekers reeds zijn wegbestemd bij de 'Eerste herziening van het bestemmingsplan Plantagebuurt en Muiderpoort e.o' uit 1994 in verband met de destijds al geplande uitbreiding van Artis, dan wel of de woonboten onder het overgangsrecht van dit bestemmingsplan vallen, is, wat daar verder ook van zij, naar voorlopig oordeel niet van belang bij beantwoording van de vraag of sprake is van veranderde omstandigheden of inzichten in de zin van artikel 1.2.8., eerste lid, onder c, van de Vhb.
De rechtmatigheid van de intrekking van de ligplaatsvergunningen hangt naar het voorlopig oordeel van de rechter echter onlosmakelijk samen met het verstrekken van ligplaatsvergunningen voor nieuwe ligplaatsen. De rechter stelt vast dat verweerder aan verzoekers elk een ligplaatsvergunning voor een nieuwe ligplaats heeft verleend en dat de kosten van verplaatsing aan verzoekers worden vergoed. Verzoekers hebben onder meer aangevoerd dat verweerder onvoldoende alternatieven heeft geboden, dat de nieuw vergunde ligplaatsen niet gelijkwaardig zijn en dat ten onrechte het Beverprotocol niet is gevolgd. Voorts stellen verzoekers schade te lijden als gevolg van de verplaatsing.
Verweerder heeft verklaard dat er op dit moment geen andere alternatieven voorhanden zijn. Voorts heeft verweerder verklaard dat de aan verzoekers [verzoeker 2] ([verzoeker 3]) en [verzoeker 7] toegewezen ligplaatsen van tijdelijke aard zullen zijn. Na vaststelling van het facetbestemmingsplan waarbij bestemming van (nieuwe) ligplaatsen zal plaatsvinden, zal worden bezien of ook de overige verzoekers een andere ligplaats kan worden aangeboden.
De rechter zal in deze voorlopige voorzieningenprocedures de door verzoekers aangevoerde grieven buiten beschouwing laten. Deze grieven zullen in de bodemprocedures door de meervoudige kamer van deze rechtbank beoordeeld moeten worden. Hierbij merkt de rechter voorts op dat, mede gelet op het besprokene ter zitting, nieuwe ontwikkelingen niet uit te sluiten zijn.
De rechter zal zich thans beperken tot de vraag of van verzoekers verwacht kan worden dat zij, al dan niet tijdelijk, ligplaats zouden kunnen innemen op de hen toegewezen ligplaatsen en een uitspraak in hun beroepszaken zouden kunnen afwachten. De rechter ziet niet in waarom verzoekers [verzoeker 8]/[verzoeker 9], [verzoeker 6] en [verzoeker 4]/[verzoeker 5] niet met hun woonboot ligplaats zouden kunnen innemen op de hen toegewezen ligplaatsen in de Oostenburgervaart. Ter zitting is gebleken dat de ligplaatsen in de Oostenburgervaart gereed zijn en dat alle noodzakelijke voorzieningen zijn getroffen. De rechter ziet dan ook geen aanleiding het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op voormelde verzoekers, alsmede de aan hen gerichte primaire besluiten, te schorsen.
Omdat de ligplaatsen [nieuwe locatie 4] en [nieuwe locatie 5] in de [nieuwe locatie], die zijn toegewezen aan verzoekers [verzoeker 2] ([verzoeker 3]) en [verzoeker 7], nog niet gereed zijn, ziet de rechter wel aanleiding het bestreden besluit, voor zover dat op hen betrekking heeft, te schorsen. Voorts schorst de rechter de primaire besluiten die aan verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 7] zijn gericht. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de werkzaamheden om de noodzakelijke (nuts)voorzieningen te realiseren naar verwachting twee maanden in beslag zullen nemen. De schorsing van het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de woonboten van verzoekers [verzoeker 2] ([verzoeker 3]) en [verzoeker 7], alsmede de schorsing van de aan hen gerichte primaire besluiten, zullen derhalve op 1 augustus 2009 vervallen.
Ten overvloede overweegt de rechter dat, mede gelet op het mediationtraject dat wordt opgestart, indien de ligplaatsen [nieuwe locatie 4] en [nieuwe locatie 5] in de [nieuwe locatie] op 1 augustus 2009 niet gereed zijn, van verweerder mag worden verwacht dat dienaangaande nadere afspraken worden gemaakt met verzoekers [verzoeker 2] ([verzoeker 3]) en [verzoeker 7].
In de voorlopige voorzieningenprocedures van verzoekers [verzoeker 8]/[verzoeker 9], [verzoeker 6] en [verzoeker 4]/[verzoeker 5] ziet de rechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht aan deze verzoekers dient te worden vergoed.
In de voorlopige voorzieningenprocedure van verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] ziet de rechter evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, nu verzoekers zich in deze procedure niet hebben laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener. De rechter ziet wel aanleiding te bepalen dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) het door verzoeker [verzoeker 2] ([verzoeker 3]) betaalde griffierecht ad € 150,- dient te vergoeden.
In de voorlopige voorzieningenprocedure van verzoekster [verzoeker 7] ziet de rechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van dit verzoek heeft moeten maken. Overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van rechtsbijstand begroot op € 805,-. Daarbij heeft de rechter 1 punt toegekend voor het indienen van het verzoekschrift, 0,5 punt voor het bijwonen van de zitting van 24 april 2009 en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 14 mei 2009.
De rechter ziet voorts, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, aanleiding te bepalen dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) het door verzoekster betaalde griffierecht van € 150,- aan haar dient te vergoeden.
3. Beslissing
AWB 09/1166 GEMWT ([verzoeker 1])
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker niet-ontvankelijk.
AWB 09/1288 GEMWT ([verzoeker 2] en [verzoeker 3])
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers toe;
- schorst het bestreden besluit, voorzover daarbij het bezwaar van verzoekers ongegrond is
verklaard, en het aan hen gerichte primaire besluit van 29 juli 2008;
- bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt met ingang van 1 augustus 2009;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) het door verzoekers
betaalde griffierecht ad € 150,- aan hen vergoedt.
AWB 09/1627 GEMWT ([verzoeker 4] en [verzoeker 5])
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers af;
AWB 09/1628 GEMWT ([verzoeker 6])
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster af.
AWB 09/1629 GEMWT ([verzoeker 7])
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster toe;
- schorst het bestreden besluit, voorzover daarbij het bezwaar van verzoekster ongegrond is
verklaard, en het aan haar gerichte primaire besluit van 29 juli 2008;
- bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt met ingang van 1 augustus 2009;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) het door verzoekster
betaalde griffierecht ad € 150,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 805,-, te
betalen door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan verzoekster.
AWB 09/1630 GEMWT ([verzoeker 8] en [verzoeker 9])
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers af.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2009.
De griffier, De voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B