vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 405333 / HA ZA 08-2285
[A],
wonende te --,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. O.A.H. van Dalsum,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAGERE BRUG INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [A] en MBI genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 oktober 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 januari 2009.
1.2. Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. MBI belegt in onroerend goed en is onder meer eigenaar van twee panden aan de Amstel nummer 91 en 93 te Amsterdam (hierna: de panden). [A] is advocaat te Amsterdam en tevens belegger in onroerend goed. [A] heeft op 28 februari 2008 bij de heer [B], middellijk aandeelhouder van MBI, telefonisch geïnformeerd naar de mogelijkheid een bod te doen op de panden. MBI had haar makelaar, [C], opdracht gegeven deze panden te laten veilen. In een e-mailbericht van [A] van 28 februari 2008, waarin hij verwijst naar het telefoongesprek van eerder die dag, geeft hij [B] kort gezegd te kennen buiten de veiling om tot overeenstemming te willen komen. Op 13 maart 2008 stuurt [A] [B] een e-mailbericht waarin hij om nadere informatie betreffende de panden vraagt. In reactie daarop stuurt [B] [A] diezelfde dag een e-mailbericht met onder andere de volgende inhoud:
“Anyway, my real message would have been to ask you to make contact with the broker involved, Mr [C], at AMEO:
Thus you are free to make contact with Mr [C] and gather information needed. If you wish to come up with an offer you should do it to Mr [C]. Any possible offer must be of the kind that it will not bind us whatsoever.
I leave for Mr [C] to answer and comment everything you have put forward, so far. Mr [C] is of course free to contact me whenever if there is something he wants to check up.
The procedures with preparing for an auction on June 2nd are going on.”
2.2. Op 17 maart 2008 vindt er een bezichtiging plaats van de panden. Daarbij zijn
aanwezig notaris [D], [A] en [C].
2.3. Op 1 april 2008 stuurt [C] [A] het volgende e-mailbericht.
“Kun je mij s.v.p. bellen met betrekking tot de vraagprijs van de Amstel 91 -93.
Ik heb [B] gesproken.”
[C] deelt [A] op 2 april 2008 mede dat hij [B] heeft gesproken en dat [B] een prijs van € 4.600.000,00 heeft genoemd.
2.4. [A] heeft de heer [E] van [F] Makelaardij (hierna: [E]) vervolgens opdracht gegeven om namens hem als makelaar op te treden. [E] heeft per e-mailbericht van 4 april 2008 voor [A] een bod van € 4.050.000,00 uitgebracht op de panden. Daarbij zijn een aantal voorwaarden genoemd, waaronder de voorwaarde dat de koop zal geschieden onder de normale bepalingen en condities als opgenomen in de koopakte van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie Ring Amsterdam.
2.5. [C] bericht [E] per e-mail van 7 april 2008 dat hij het bod heeft
overgebracht naar [B]. Per e-mailbericht van 9 april 2008 doet [C] voor MBI een tegenbod van € 4.500.000,00. In het e-mailbericht gaat [C] bovendien in op de in het e-mailbericht van 4 april 2008 door [E] genoemde voorwaarden en voegt daar aan toe:
“Er is een rechtsgeding gaande waarvan de koper op de hoogte is. Dit rechtsgeding betreft de schade voor verkoper ten aanzien van het leegslopen van de woning Amstel 91 l te Amsterdam. Koper aanvaard dit rechtsgeding en vrijwaart verkoper voor alle aanspraken.
(…)
In verband met de voorbereidingen voor een eventuele veiling mag ik dit ultieme voorstel gestand doen tot en met donderdag 10 april 2008 16:00 uur. Daarna mag koper zich zonder meer vrij achten, tenzij het bovenstaande voorstel in zijn totaliteit wordt geaccepteerd door koper.”
2.6. Op donderdag 10 april 2008 brengt [E] voor [A] telefonisch een verhoogd bod van € 4.150.000,00 uit.
2.7. Op vrijdag 11 april 2008 stuurt [C] [E] een e-mailbericht met de
volgende tekst.
“Ik heb zojuist een gesprek gehad met de verkoper van Amstel 91 – 93 en nogmaals uw laatste voorstel besproken.
Verkoper gaat niet in op het voorstel van de heer [A] en de daarin geboden prijs van € 4.150.000,--. Verkoper acht zich derhalve vrij.”
2.8. Op maandag 14 april 2008 stuurt [E] [C] een e-mailbericht met onder
andere de volgende inhoud.
“Hierbij bevestigen wij de volgende bieding voor onze cliënt, de heer mr. [A], van heden ochtend op bovengenoemde objecten.
(…)
- Bod: € 4.250.000,-- kosten koper.
(…)”
2.9. Na twee eerdere e-mailberichten waarin [C] wijst op (nader) overleg met
[B] bericht [C] [E] uiteindelijk per e-mailbericht van 18 april 2008 als volgt.
“Tijdens het telefoongesprek wat ik met mijn cliënt had ([B]) kwam de e-mail van [A] [de rechtbank begrijpt: [A]] binnen. Verkoper wil de B.V. verkopen welke de onroerende goederen in eigendom heeft.
Dit geeft een volledig ander uitgangspunt dan waar wij tot nu toe over gesproken hebben.
Daarnaast zijn er inmiddels 4 andere partijen welke aangegeven hebben belangstelling te hebben.
Verkoper heeft besloten om niet op het voorstel zoals maandag naar mij gemaild in te gaan.
Ik hou jullie op de hoogte wat de ontwikkelingen zijn.”
2.10. [E] stuurt diezelfde dag een e-mailbericht aan [C]. Daarin staat onder andere het volgende.
“Donderdag 10 april hebben wij telefonisch ons voorstel verhoogd naar € 4.150.000,- k.k. waarbij u aangaf dat verkoper dacht aan een prijs van € 4.250.000,- k.k. gezien de plokpenning van € 42.500,-- voor de veiling. U zou mijn voorstel gaan bespreken. Vrijdag ochtend kwam de telefonische mededeling dat verkoper wil verkopen voor € 4.250.000,-- k.k. In dat gesprek heb ik voorgesteld, daar partijen al dicht naar elkaar zijn genaderd, om te kijken of wij een overeenkomst kunnen sluiten tussen de door verkoper geboden € 4.250.000,- en de € 4.150.000,- door koper geboden prijs. U zou proberen verkoper te spreken en mij terug te bellen.
U heeft mij toen niet gebeld.
Vrijdag 17.06 heeft u per mail medegedeeld dat verkoper niet ingaat op het laatste voorstel van koper van € 4.150.000,- en u zich vrij acht. Echter vrijdagochtend heb ik al telefonisch mede gedeeld dat wij nog ruimte in de prijs hadden.
(…)
Zoals bekend heeft mijn cliënt de financiering rond.
(…) Mijn cliënt is bereid om de aankoop van de bv een punt van onderhandeling te maken.
Wij zijn als enige in onderhandeling en ook van u kant is de wil geuit om eruit te komen.
Mag ik ervan uitgaan dat de onderhandelingen met ons worden voortgezet.”
2.11. Op 22 april 2008 vindt er een bespreking plaats tussen beide makelaars, waarin
zij hun visie geven op de onderhandelingen. Op 23 april 2008 stuurt [C] [E] een e-mailbericht waarin onder andere het volgende staat.
“Verkoper acht zich vrij.
Er is geen overeenkomst tot stand gekomen.
Ook uw laatste voorstel van maandag 14 april j.l. wordt, volledigheidshalve, afgewezen.
Ik zal contact met u opnemen als de verkoop actueel wordt van de B.V. waar de onroerende goederen deel van uitmaken ten gunste van uw cliënt.”
2.12. [E] bericht [C] per e-mail op vrijdag 25 april 2008 als volgt.
“Dank je voor je mail van 23 april 2008
Mijn opdrachtgever heeft onze emails gelezen. Hij wil hier verder geen punt van maken als de toezegging er ligt dat de besprekingen worden voortgezet. Ook al is er nu een substantiële wijziging voorgesteld, als het werkelijk een voordeel is voor de verkoper om de BV te verkopen, dan wil hij in die richting meegaan. (…)
Wij hebben er goede nota van genomen dat er nu een voorstel komt. Ik heb doorgegeven dat de besprekingen eerst met ons worden afgerond en dat er niet simultaan wordt gesproken met anderen.
(…)”
2.13. In reactie hierop stuurt [C] [E] op dinsdag 9 april 2008 het volgende e-
mailbericht.
“Verkoper stelt zich op het standpunt dat hij vrij is met betrekking tot de verkoop van bovenstaande onroerende zaken [lees: de panden, rb]. Dit betekent, om mogelijke misverstanden te voorkomen, dat er geen enkele verplichtingen liggen naar uw cliënt.
Wij zullen u in kennis stellen van het verkoopproces dat verkoper kiest.”
2.14. [C] krijgt per e-mail op 5 mei 2008 het bericht dat [A] hiermee niet akkoord kan gaan. Op 8 mei 2008 bericht [E] per e-mail dat verkoper wordt gesommeerd de onderhandelingen zonder uitstel voort te zetten. Op 2 juni 2008 heeft [E], handelend als makelaar van [A], MBI een sommatie doen betekenen.
2.15. Op 19 juni 2008 is door [A], na daartoe verleend verlof, op de panden conservatoir beslag gelegd.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagde te veroordelen om binnen drie weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis tezamen met eiser een koopakte op te maken ten overstaan van een door de rechtbank bij dat vonnis te benoemen notaris met standplaats in Amsterdam of diens plaatsvervanger, welke koopakte zal zijn ingericht overeenkomstig het alsdan van toepassing zijnde model koopcontract van de Ring Amsterdam van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, bij welke akte gedaagde zal bevestigen aan eiser te verkopen en eiser zal bevestigen van gedaagde te kopen de percelen plaatselijk bekend Amstel 91 en 93 te Amsterdam, tegen een koopsom van EURO 4.250.000,--, zegge: vier miljoen tweehonderdvijftig duizend euro, kosten koper;
2. gedaagde te veroordelen om binnen zes weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis tezamen met eiser een leveringsakte op te maken ten overstaan van de door de rechtbank onder 1. benoemde notaris of diens plaatsvervanger, bij welke akte gedaagde aan eiser de onder 1. genoemde registergoederen – onvoorwaardelijk, vrij van beslagen of hypotheken dan wel andere beperkte rechten en in lege en ontruimde staat – zal leveren, onder de gehoudenheid van eiser om de koopsom te voldoen;
3. te bepalen dat – vanaf het tijdstip dat gedaagde met de nakoming van de veroordelingen als onder 1 en/of 2 omschreven, in gebreke zal zijn – het ten deze te wijzen vonnis in de plaats van de koopakte als onder 1. bedoeld en/of in de plaats van de leveringsakte als onder 2. bedoeld, zal treden;
4. gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen een bedrag gelijk aan 3 ‰ (drie promille) over de koopsom van EURO 4.250.000,--en wel per dag vanaf 10 juni 2008 tot aan de dag waarop aan het petitum als onder (2) omschreven zal zijn voldaan;
5. gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen de somma ad € 302.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2008 tot de dag der algehele voldoening;
6. gedaagde te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te hervatten de onderhandelingen met eiser over de verkoop van de onder 1. genoemde panden op basis van een koopsom van EURO 4.250.000,--, zulks op straffe van een dwangsom van EURO 15.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke zal blijven aan dit vonnis te voldoen;
7. gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen de somma ad € 302.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dezer dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, die van de beslaglegging daaronder begrepen.”
3.2. [A] stelt in dit verband dat er op 14 maart 2008 een overeenkomst tot stand is gekomen.
3.3. MBI voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover hier van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. MBI vordert in reconventie voor recht te verklaren:
“voor het geval het primaire verweer in conventie van gedaagde in conventie niet slaagt [derhalve indien de rechtbank zou oordelen dat een overeenkomst tot stand is gekomen; toevoeging rb.], dat de overeenkomst nietig is, dan wel het beroep op de vernietigingsgrond te aanvaarden ex artikel 3:51 BW, dan wel op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW vast te stellen dat het recht op nakoming van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, voor wat betreft de overeenkomst op zich alsook voor wat betreft de algemene voorwaarden en de boete, met verklaring voor recht dat gedaagde in reconventie toerekenbaar tekort is gekomen, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres in reconventie en gedaagde in reconventie te veroordelen om de schade die eiseres in reconventie hierdoor heeft geleden, dan wel de schade zoals bedoeld in artikel 3:43 BW te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van gedaagde in reconventie tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 100.000,00, dan wel een bedrag als door de Rechtbank in redelijkheid vast te stellen, met veroordeling van gedaagde in reconventie tot vergoeding van de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente over het schadebedrag, dan wel over de geschatte veilingopbrengst van 2 juni 2008, vanaf 2 juni 2008, dan wel vanaf de datum dat deze eis in reconventie is genomen, te weten 1 oktober 2008, tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in reconventie in de kosten van dit geding, zowel in conventie als in reconventie voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.”
3.5. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover hier van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Het standpunt van [A] komt er op neer dat op donderdag 10 april 2008 door [C] namens MBI telefonisch een bod is uitgebracht van € 4.250.000,00. [A] stelt in dit verband dat er die donderdag telefonisch een verhoogd bod is uitgebracht van € 4.150.000,00. Tijdens dit gesprek zou [C] te kennen hebben gegeven dat MBI meer dacht aan een prijs van € 4.250.000,00 en dat [C] de panden mocht verkopen voor die prijs. De makelaars sluiten, aldus [A], het gesprek af met de afspraak dat [E] met [A] zal bekijken of de vraagprijs van dat moment (€ 4.250.000,00) kan worden geboden, terwijl [C] bij MBI zal informeren of er nog onderhandelingsruimte zit in het bedrag van € 4.250.000,00. Het bod van € 4.250.000,00 is volgens [A] op maandag 14 maart 2008 voor hem door [E] aanvaard.
4.2. De rechtbank is met MBI van oordeel dat door [C] geen bod van € 4.250.000,00 is uitgebracht. Door de makelaars is tijdens het gesprek op 10 april 2008, na de wederzijdse biedingen van € 4.500.000,00 en € 5.150.000,00 in aftastende zin met elkaar gesproken. Dat daarbij door [C] te kennen is gegeven dat MBI meer dacht aan een bedrag van € 4.250.00,00 houdt niet in dat er blijk van is gegeven dat MBI aan die verkoopprijs gebonden wilde zijn. Dat ook zijdens [A] niet de indruk is ontstaan dat zijdens MBI een aanbod is gedaan de panden voor € 4.250.000,00 te willen verkopen, vindt ook steun in het feit dat [E] op maandag 14 april 2008 namens [A] een e-mailbericht stuurt aan [C] waarin door [A] zelf een niet als aanvaarding, maar als bieding geformuleerd voorstel wordt uitgebracht van € 4,250.000,00. MBI kan dit bod aanvaarden, maar ook afwijzen, gelijk is gebeurd. Met deze lezing laat zich rijmen dat MBI zijdens [A] na afwijzing van het bod van 14 april 2008 in eerste instantie is gemaand tot voortzetting van de onderhandelingen, en niet tot nakoming. Reeds op grond hiervan dienen de primaire vorderingen van [A] te worden afgewezen.
4.3. De rechtbank wijst er (ten overvloede) op dat, ook indien er wel van zou worden
uitgegaan dat door MBI op donderdag 10 april 2008 een mondeling bod is gedaan van € 4,250.000,00, er niet kan worden gesproken van een tot stand gekomen overeenkomst. Een mondeling bod vervalt immers wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard. Nu [A] stelt dat hij het mondelinge aanbod van 10 april 2008 eerst op maandag 14 april 2008 heeft aanvaard, is van een onmiddellijke aanvaarding geen sprake. Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat MBI het door [A] bedoelde bod heeft gedaan, heeft derhalve te gelden dat dit bod op maandag 14 april 2008 al was vervallen.
4.4. De rechtbank komt nu toe aan de subsidiair geformuleerde vorderingen. [A] stelt in dit verband dat MBI zich niet zonder meer kon terugtrekken uit de onderhandelingen omdat deze zich in de afrondende fase bevonden. Over (bijna) alle facetten van de overeenkomst bestond volgens [A] overeenstemming, met uitzondering van de prijs. Omdat [A] zich aanstonds bereid toonde het bedrag van € 425.000,00 te voldoen, zou sprake zijn van een onaanvaardbaar afbreken van de onderhandelingen.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. In het arrest CBB/JPO (HR 12 augustus 2005, NJ 2005, 467) is door de Hoge Raad de maatstaf geformuleerd voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen. Vooropgesteld dient te worden dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Het ligt op de weg van [A] om te onderbouwen waarom hij er, zoals hij stelt, gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen dan wel om overige omstandigheden aan te voeren die het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar maakten. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin tekortgeschoten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat MBI vanaf het begin de vrijblijvendheid van de (zich over een relatief korte periode uitstrekkende) onderhandelingen heeft benadrukt. [A] wist dat MBI de panden wilde veilen en hem was verteld dat de veiling hoe dan ook doorgang zou vinden. Daar komt bij dat aan [A] op vrijdagmiddag 12 april 2008, nog voordat namens [A] het bedrag van € 425.000,00 werd geboden, namens MBI te kennen was gegeven dat zijn laatste bod werd verworpen en dat MBI zich vrij achtte. De rechtbank wijst er tot slot op dat MBI op enig moment (tevens de aandelen in) de onderneming wilde verkopen die de panden in eigendom had en zich op dat moment ook nog eens vier andere partijen hadden gemeld met belangstelling. Onder deze omstandigheden is hetgeen door [A] naar voren is gebracht onvoldoende om zijn standpunt, dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was, te kunnen dragen en is [A] op dit punt tekort geschoten in zijn stelplicht. Aan bewijs wordt niet toegekomen. Ook de subsidiaire vorderingen van [A] dienen gelet op het voorgaande te worden afgewezen.
4.6. Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [A] in de kosten van de procedure worden veroordeeld, aan de zijde van MBI tot op heden begroot op € 6.422,00 (2 punten) kosten advocaat en € 4.784,00 vast recht (samen: € 11.206,00).
in reconventie
4.7. [A] heeft betoogd dat de reconventionele vordering, zoals onder 3.4 van dit
vonnis weergegeven, onvoldoende begrijpelijk is geformuleerd, zodat onder meer niet duidelijk is welk onderdeel van dit petitum als voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk ingesteld heeft te gelden. Gelezen in samenhang met de onderbouwende stellingen van MBI acht de rechtbank de reconventionele vordering evenwel voldoende begrijpelijk - zij het met enige moeite - en leidt hieruit af dat slechts de eerste verklaring voor recht (tot en met de zinsnede: ‘alsook voor wat betreft de algemene voorwaarden en de boete’) voorwaardelijk is geformuleerd. [A] heeft op het gevorderde zodanig inhoudelijk gereageerd dat niet gezegd kan worden dat hij door enige verwarring als gevolg van de redactie van de reconventionele eis in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Nu hierboven in conventie reeds is geoordeeld dat er tussen partijen geen koopovereenkomst met betrekking tot de panden tot stand is gekomen en het verweer dienaangaande van MBI opgaat, is de voorwaarde voor beoordeling van de eerste verklaring voor recht zoals gevorderd in reconventie niet vervuld. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank thans toe aan de beoordeling van de onvoorwaardelijk geformuleerde reconventionele vorderingen.
4.8. Voor zover MBI vordert voor recht te verklaren dat [A] als advocaat toerekenbaar tekort is geschoten, dient de vordering van MBI te worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een verbintenis tussen MBI en [A] in zijn hoedanigheid als advocaat. De enkele stelling van MBI dat [A] als advocaat van [B] een bijzondere relatie had met [B] en diens vennootschappen en [A] volgens MBI misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, is onvoldoende om de vordering op dit punt te dragen.
4.9. De rechtbank komt thans toe aan de vordering voor recht te verklaren dat [A] onrechtmatig jegens MBI heeft gehandeld en de vordering de daardoor geleden schade te vergoeden.
4.10. MBI stelt dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld, door misbruik te maken van de omstandigheden van het geval en door het leggen van onrechtmatige conservatoire beslagen op de panden. Voor zover [A] de grondslag van het onrechtmatig handelen gelet op de formulering van het petitum beperkt opvat, in die zin, dat dit slechts ziet op de grondslag betreffende misbruik van omstandigheden, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Lezing van het petitum in samenhang met hetgeen MBI in zijn conclusie van eis in reconventie onder 134 en 135 heeft gesteld maakt voldoende duidelijk dat MBI aan het onrechtmatig handelen (en de daardoor geleden schade) tevens het conservatoir beslag ten grondslag legt.
4.11. Nu de rechtbank in conventie tot het oordeel is gekomen dat tussen partijen geen
overeenkomst tot stand is gekomen, behoeft het door MBI gestelde misbruik van omstandigheden geen beoordeling meer. De beantwoording van de vraag of MBI in dat kader voldoende heeft gesteld om het optreden van [A] in zijn al dan niet samenvallende hoedanigheden als koper en advocaat als onrechtmatig aan te kunnen merken, zou slechts dan rechtens relevant zijn, als ten gevolge van dat handelen een koopovereenkomst tot stand zou zijn gekomen tussen partijen. Overige of andere als schade aan te merken gevolgen van het gestelde misbruik zijn immers niet gesteld noch gebleken.
4.12. Ten aanzien van de beslaglegging zij vooropgesteld dat deze, gelet op hetgeen in conventie is geoordeeld, thans als onrechtmatig heeft te gelden. Ten aanzien van deze grondslag van de reconventionele vordering heeft [A] zich in zijn verweer (ook nadat MBI haar vordering op dit punt ter zitting heeft verduidelijkt) beperkt tot de stelling dat geen schade is geleden. Niet in geschil is dat de door MBI geplande veiling in de zomer van 2008 geen doorgang kon vinden omdat [A] (naar achteraf blijkt ten onrechte) beslag op de panden heeft doen leggen. Hierdoor en mede gelet op de bewegingen in de financiële- en huizenmarkt, acht de rechtbank aannemelijk dat MBI ten gevolge van de onrechtmatige beslaglegging schade heeft geleden. Om die reden zal de rechtbank de zaak op dit punt naar de schadestaatprocedure verwijzen. Daarin kan ook de door MBI gevorderde wettelijke rente worden meegenomen. Omdat [A] wordt veroordeeld de ten gevolge van de onrechtmatige beslaglegging geleden schade te vergoeden, vermag de rechtbank zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien welk belang MBI nog heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
4.13. Gesteld noch gebleken is welk belang MBI heeft bij een voorschot op de schadevergoeding. Het gevorderde voorschot wordt reeds om die reden afgewezen.
4.14. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal de rechtbank [A] in de kosten van de procedure veroordelen. Omdat de reconventionele vorderingen voortvloeien uit het verweer in conventie wordt de reconventie gewaardeerd op de helft van het aantal punten, hetgeen resulteert in 1 punt. Gelet hierop begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van MBI tot op heden op € 3.211,00 kosten advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van MBI begroot op € 11.206,00;
- verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [A] aan MBI te betalen de schade die MBI ten gevolge van de onrechtmatige beslaglegging op de panden Amstel 91 en 93 lijdt, nader op te maken bij staat;
- veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van MBI begroot op € 3.211,00;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Straalen, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.?