ECLI:NL:RBAMS:2009:BI3446
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.W.K. van der Valk Bouman
- A.J. Beukenhorst
- M.W. van der Veen
- Rechtspraak.nl
Verdeling van restantexecutieopbrengst in faillissement en de vraag naar afgescheiden vermogen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de verdeling van de restantexecutieopbrengst van een onroerende zaak, die onderhands was verkocht op verzoek van de eerste hypotheekhouder. De Ontvanger van de Belastingdienst vorderde dat hij in de rangregeling zou worden opgenomen voor de gehele restantexecutieopbrengst van EUR 63.046,73, die zich op de kwaliteitsrekening van de notaris bevond. De curator van het faillissement van de schuldenaar, [persoon 1], voerde aan dat de restantexecutieopbrengst deel uitmaakte van de faillissementsboedel en dat de gerechtelijke tenuitvoerlegging ten tijde van het faillissement nog niet was voltooid.
De rechtbank oordeelde dat de gerechtelijke tenuitvoerlegging op de onroerende zaak nog niet was afgerond op het moment van faillissement. Dit betekende dat de restantexecutieopbrengst nog deel uitmaakte van het vermogen van de failliet en dus in de boedel viel. De rechtbank verwierp het argument van de Ontvanger dat de opbrengst een afgescheiden vermogen vormde, omdat er geen wettelijke basis of overeenkomst was die dit rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Ontvanger moest worden afgewezen en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de juridische principes rondom faillissement, de rol van de curator en de voorwaarden waaronder een opbrengst als afgescheiden vermogen kan worden beschouwd. De rechtbank bevestigde dat de rangregeling en de verdeling van de opbrengst onder de beslagleggers nog niet waren afgerond, waardoor de opbrengst in de faillissementsboedel viel en de curator recht had op de volledige restantexecutieopbrengst.