ECLI:NL:HR:2008:BB8653

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/188HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van levering door de Ontvanger van motorjachten na faillietverklaring

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de levering van twee motorjachten door de Ontvanger van de Belastingdienst aan [eiseres 2] na de faillietverklaring van [betrokkene 1]. De curator had eerder een kort geding aangespannen om de afgifte van de jachten te vorderen, die op 26 oktober 2005 executoriaal waren geveild. De rechtbank Leeuwarden had in eerste instantie de vordering van de curator afgewezen, maar het gerechtshof vernietigde dit vonnis en wees de vordering van de curator toe. De Hoge Raad moest nu beoordelen of de jachten rechtsgeldig konden worden geleverd na de faillietverklaring van [betrokkene 1]. De Hoge Raad oordeelde dat de gunning van de jachten niet voldoende was om de eigendom over te dragen, aangezien de levering nog niet had plaatsgevonden op het moment van faillietverklaring. De executie was op dat moment nog niet voltooid, waardoor de Ontvanger zijn beschikkingsbevoegdheid verloor. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

25 januari 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/188HR
MK/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST NOORD,
(mede) kantoorhoudende te Leeuwarden,
2. [Eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [De notaris], in zijn hoedanigheid van notaris,
kantoorhoudende te [plaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides,
t e g e n
Mr. Arend Jacob BRINK, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1], h.o.d.n. [A],
kantoorhoudende te Heerenveen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de curator, eisers ook afzonderlijk als de Ontvanger, [eiseres 2] en de notaris.
1. Het geding in feitelijke instanties
De curator heeft bij exploot van 15 december 2005 [eiseres 2] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden en gevorderd, kort gezegd, onder meer [eiseres 2] te veroordelen, op straffe van een dwangsom, aan de curator af te geven het motorjacht "[B]", voorzien van brandmerk [001] en onder dat nummer ingeschreven in het scheepsregister te Groningen, en het motorjacht "[C]", voorzien van brandmerk [002] en onder dat nummer ingeschreven in het scheepsregister te Groningen.
De Ontvanger en de notaris hebben een incidentele vordering ingesteld tot voeging aan de zijde van [eiseres 2].
[Eiseres 2] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, na wijziging van eis, kort gezegd, onder meer de curator te veroordelen om, op straffe van een dwangsom, binnen twee dagen na betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter de inschrijving van 15 november 2005 van het faillissementsvonnis in het scheepsregister door te halen, de op 7 december 2005 gelegde conservatoire beslagen tot afgifte en levering op de bovengenoemde jachten op te heffen en de inschrijving van genoemde beslagen in het scheepsregister (te doen) door (te) halen.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 3 januari 2006 in het incident de Ontvanger en de notaris toegestaan zich aan de zijde van [eiseres 2] te voegen, in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis van de voorzieningenrechter heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. [Eiseres 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 april 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in conventie de vordering van de curator toegewezen en in reconventie de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] c.s. mede door mr. E.D. van Geuns, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de Ontvanger heeft bij brief van 19 oktober 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 26 oktober 2005 heeft de notaris onder toepasselijkheid van de algemene en bijzondere veilingvoorwaarden 1993 op verzoek van de Ontvanger ten laste van [betrokkene 1] twee hem in eigendom toebehorende motorjachten, die registergoederen zijn, executoriaal geveild. [Eiseres 2] heeft op deze veiling op beide jachten het hoogste bod uitgebracht.
(ii) Vervolgens is [betrokkene 1] bij vonnis van 27 oktober 2005 van de rechtbank Leeuwarden in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
(iii) Eveneens op 27 oktober 2005 heeft de notaris voor elk van de geveilde motorjachten een akte van gunning gepasseerd. Deze akte is gerectificeerd bij akte van rectificatie gunning, welke door de notaris is gepasseerd op 3 november 2005, en, voor zover thans van belang, luidt:
"Gunning
De comparant, in gemelde hoedanigheid, verklaarde vervolgens dat verkoper - na beraad - op woensdag zesentwingtig oktober tweeduizend vijf is overgegaan tot gunning en dus voormeld registergoed als voormeld heeft verkocht en zal leveren aan genoemde bieder of diens uit een nog op te maken en te verlijden akte de command blijkende lastgever van genoemde bieder, onder de voorwaarden zoals deze voor de veiling zijn vastgesteld."
(iv) Het vonnis tot faillietverklaring is op 15 november 2005 in het scheepsregister te Groningen ingeschreven.
(v) Op 30 november 2005 heeft de notaris voor ieder jacht afzonderlijk een verklaring van betaling executieveiling gepasseerd.
(vi) De beide jachten zijn op 1 december 2005 door de Ontvanger aan [eiseres 2] geleverd.
3.2.1 De vraag die het cassatiemiddel aan de orde stelt is of de beide jachten, die daags voor de faillietverklaring van [betrokkene 1] aan de veilingkoper [eiseres 2] waren gegund, na de faillietverklaring nog rechtsgeldig door de Ontvanger aan [eiseres 2] konden worden geleverd.
3.2.2 Het hof heeft die vraag in ontkennende zin beantwoord. Het hof heeft in rov. 12 en 13 onder meer het volgende overwogen. Ten tijde van de faillietverklaring waren de beide jachten nog niet geleverd omdat niet alle handelingen hadden plaatsgevonden die voor de levering aan [eiseres 2] nodig waren. De gunning alleen bracht niet mee dat de jachten uit het vermogen van de failliet waren verdwenen. De executie van de jachten was op de dag van de faillietverklaring dus nog niet voltooid en nam op grond van art. 33 F. dadelijk een einde. Daarmee verloor de Ontvanger de, uit zijn hoedanigheid van executant voortvloeiende, beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot de jachten.
3.3 Het middel bestrijdt de juistheid van deze oordelen met verschillende klachten, doch tevergeefs, want die oordelen zijn juist en dragen de beslissing zelfstandig. Daarom behoeven de klachten van de onderdelen 4 en 5 die zich richten tegen hetgeen het hof overweegt met betrekking tot de beschikkings(on)bevoegdheid van de gefailleerde [betrokkene 1], geen behandeling.
Voorts wordt nog het volgende opgemerkt. Onjuist is de opvatting van onderdeel 6 van het middel dat door de gunning de jachten het "uitwinbare vermogen" van de geëxecuteerde schuldenaar hebben verlaten. Art. 33 F. staat daaraan nu juist in de weg, doordat de executie door de gunning nog niet was voltooid - daarvoor was levering van de schepen aan de veilingkoper vereist - en dus op de dag van de faillietverklaring dadelijk een einde nam, met als gevolg dat geen verdere handelingen, gericht op de voortzetting en voltooiïng van de tenuitvoerlegging, meer bevoegdelijk konden worden verricht.
Onjuist is voorts de opvatting van onderdeel 7 dat uit art. 570 Rv. in verbinding met art. 525 Rv. zou volgen dat de verkrijging van executoriaal verkochte schepen niet plaatsvindt door overdracht maar door een "overige" in de wet aangegeven wijze van eigendomsverkrijging als bedoeld in art. 3:80 lid 3 BW. Ook in geval van executoriale verkoop van goederen vindt de verkrijging op grond van art. 3:80 lid 3 plaats door overdracht. Deze vindt ten aanzien van teboekgestelde schepen op grond van art. 3:89 lid 4 BW plaats door levering welke ingevolge art. 570 in verbinding met art. 525 lid 1 Rv. geschiedt door inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing. Het onderdeel faalt daarom.
Op het voorgaande stuiten de klachten van onderdeel 8 af. Dat de gunning tevens de goederenrechtelijke overeenkomst van overdracht onder de opschortende voorwaarde van betaling door de veilingkoper behelst, zoals het onderdeel betoogt, baat de Ontvanger niet, omdat daarmee de door de wet voor eigendomsverkrijging vereiste overdracht nog niet had plaatsgevonden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 januari 2008.