RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2893 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer
enig erfgenaam van [M],
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigden mr. R.A. de Weerd en A.J. ter Velde.
De rechtbank heeft op 22 juli 2008 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 9 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit).
[M] is op 21 september 2008 overleden. Het beroep is door eiseres, zijn enig erfgenaam, voortgezet.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Het project Geluidsisolatie Schiphol (Progis) isoleert woningen tegen vliegtuiggeluid in een begrensd gebied rondom de luchthaven Schiphol. De woning van eiseres aan het [adres] ligt in dit gebied.
2.2. Het eerste geluidsisolatieproject (GIS-1) is in 1997 afgerond. Het tweede geluidsisolatieproject (GIS-2) bevindt zich in de afrondingsfase. Doordat in 2004 de aan- en uitvliegroutes van de luchthaven Schiphol wijzigden, veranderde de (berekende) geluidsbelasting. In 2006 is daarom besloten om een derde geluidsisolatieproject (GIS-3) te starten.
2.3. Bij besluit van 5 december 2007 heeft verweerder aan [M] (hierna: betrokkene) meegedeeld dat aan zijn woning geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht in het kader van het derde geluidsisolatieproject Schiphol.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.5. De rechtbank verwijst naar de bij deze uitspraak gevoegde bijlage, waarin de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen.
Beoordeling van het beroep
2.6. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres ter zitting haar beroepsgronden ten aanzien van de beslistermijn en de onduidelijk leesbare bijlagen 3 en 4 heeft ingetrokken.
2.7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat aan de woning van eiseres ten tijde van GIS-1 van rijkswege al geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht.
2.8 Eiseres heeft aangevoerd dat de geluidsbelasting op de woning sterk is toegenomen. Verweerder had dit moeten onderzoeken door metingen te verrichten.
2.9. Verweerder heeft aangevoerd dat de geluidsbelasting op de woning van eiseres ten tijde van GIS-3 hetzelfde is als die ten tijde van GIS-1 was. Verweerder heeft daartoe ter zitting op de kaart die van toepassing was ten tijde van GIS-1 de woning van eiseres aangewezen, gelegen tussen de geluidscontouren 40 Ke en 45 Ke. Op de kaart met de in 2006 vastgestelde geluidscontouren is de woning gelegen tussen de geluidscontouren 42 Ke en 43 Ke. Voor beide situaties geldt een geluidsbelasting van 31 dB(A).
2.10. Destijds is onder GIS-1 bepaald welke voorzieningen aan de woning moesten worden aangebracht om te voldoen aan de op grond van de toepasselijke regeling geldende geluidsisolatienorm. Nu de geluidsbelasting onder GIS-3 niet met 3 dB(A) is gestegen, worden de voorzieningen die destijds zijn aangebracht geacht te voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, gelet op artikelen 3, aanhef en onder h, en 19, vierde lid, van de Regeling Geluidwerende Voorzieningen 1997 (hierna: RGV' 97), terecht heeft besloten dat in het kader van GIS-3 geen geluidwerende voorzieningen aan de woning worden aangebracht.
2.11. Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde beroepsgrond dat verweerder metingen had moeten laten uitvoeren, overweegt de rechtbank dat besluiten in het kader van GIS-3 worden genomen op grond van de in 2006 door de Minister vastgestelde geluidscontouren, zoals opgenomen in bijlage 3 van de RGV'97. Deze geluidscontouren geven een berekende geluidsbelasting weer in dB(A). De wettelijke systematiek gaat uit van deze berekende geluidsbelasting op basis van het (theoretisch) aantal vliegbewegingen boven een woning. Een meting komt daaraan niet te pas. De metingen die door TNO worden verricht, betreffen metingen op woningen om te bepalen of de geluidwering voldoet, maar zijn geen metingen ter controle van de geluidscontouren.
2.12. Met betrekking tot de door eiseres aangevoerde toegenomen geluidsbelasting heeft verweerder ter zitting uitgelegd dat de geluidscontouren aangeven waar en hoe vaak er gevlogen mag worden. Als in afwijking van de geluidscontouren wordt gevlogen, kunnen bewoners een klacht indienen. De minister kan incidenteel toestemming geven voor experimenten van alternatief baangebruik, zoals wellicht het geval is (geweest) in januari 2008. Als dat experiment wordt voortgezet, zal er een traject volgen waarin in overleg met Schiphol en bewoners nieuwe richtlijnen en nieuwe geluidscontouren moeten worden vastgesteld.
2.13. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.14. De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2009 door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en
mrs. L.C. Bachrach en A.E.J.M. Gielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
Op grond van artikel 26b van de Luchtvaartwet is de RGV ’97 tot stand gekomen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de RGV ’97 wordt verstaan onder geluidsgevoelige ruimten van woningen: ruimten binnen woningen voor zover die kennelijk duurzaam als slaap-, woon- of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, sub 1, van de RGV ’97 worden, tenzij in deze regeling anders is bepaald, op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten van een woning die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone in Ke of van de geluidscontour Schiphol daarbinnen reeds aanwezig is.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder h, van de RGV ’97 worden geluidwerende voorzieningen niet aangebracht aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen, wanneer ten tijde van de bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 12, eerste lid, vaststaat dat aan de desbetreffende woningen met toepassing van deze regeling reeds van rijkswege geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de RGV ’97 worden de voorzieningen evenmin aangebracht indien de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens bijlage 2 bij deze regeling, zoals die gold op het moment waarop bedoelde geluidwerende voorzieningen werden aangebracht, 3 dB(A) minder lager is dan de in artikel 19, eerste lid, bedoelde waarde.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de RGV ’97 dienen geluidwerende voorzieningen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, eerste lid, een zodanige kwaliteit te bezitten dat de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling, gelijk is aan:
a. 30 tot 35 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 40 Ke, doch niet meer dan 50 Ke bedraagt;
b. 35 tot 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 50 Ke, doch niet meer dan 55 Ke bedraagt;
c. 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 55 Ke bedraagt.
Ingevolge artikel 22, derde lid, van de RGV ’97 wordt de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 19, bij ten minste één op de twintig woningen of één op de twintig geluidsgevoelige ruimten in andere geluidsgevoelige gebouwen, waaraan geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling zijn aangebracht, door de minister door middel van meting gecontroleerd, volgens de in artikel 4 van bijlage 2 bij deze regeling bedoelde meetmethode. De Minister voert de meting uiterlijk één jaar na het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen uit.
In bijlage 3 en 4 van de RGV ’97 is het gebied waarbinnen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen in aanmerking komen voor geluidsisolatie vastgelegd.