RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/998 TW
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
eiser,
gemachtigde: mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008. Eiser is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2].
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Eiser is met behoud van deze uitkeringen naar Spanje vertrokken.
Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn toeslag met ingang van 1 januari 2008 wordt afgebouwd met een derde per jaar. Vanaf 1 januari 2010 zal eiser geen toeslag meer ontvangen.
Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 1 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het standpunt van verweerder
Bij de Wet beperking export uitkeringen (Wet Beu) van 27 mei 1999 (Stb 1990, 250) is met ingang van 1 januari 2000 artikel 4a in de TW opgenomen. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat degene die niet in Nederland woont geen recht heeft op toeslag.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van Verordening 1408/71 (de Verordening) kunnen de uitkeringen bij onder meer invaliditeit, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd of ingetrokken op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is. Op grond van deze bepaling kon eiser, ondanks de invoering van artikel 4a van de TW, in het buitenland aanspraak blijven maken op een toeslag.
In artikel 10bis, eerste lid, is voorts bepaald dat de bepalingen van artikel 10 niet van toepassing zijn op de in artikel 4, lid 2 bis, bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties. De rechthebbenden ontvangen deze prestaties uitsluitend op het grondgebied van de Lidstaat waar zij wonen, voor zover deze prestaties zijn vermeld in bijlage II bis.
Met ingang van 5 mei 2005 is de TW op bijlage II bis geplaatst. Dit betekent dat de toeslag met ingang van die datum niet langer onder de exportbepaling van artikel 10 valt, maar onder de exportbeperking van artikel 10bis. De toekenning en uitbetaling van de toeslag naar landen binnen de EU/EER en Zwitserland is vanaf die datum niet meer mogelijk.
Op eisers is het in artikel 44b van de TW opgenomen overgangsrecht van toepassing. Dit overgangsrecht bepaalt dat eisers tot 1 januari 2008 recht houden op de volledige toeslag, van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 op tweederde deel daarvan, van 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 op eenderde deel, en vanaf 1 januari 2010 in het geheel geen recht meer hebben op toeslag.
Eiser verzet zich tegen de afbouw en de beëindiging van de toeslag. Daartoe heeft hij doen aanvoeren dat de toeslag geen prestatie is als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, van de Verordening, zodat de toeslag binnen de EU geëxporteerd dient te worden. De toeslag wordt immers uitsluitend toegekend in combinatie met een loondervinguitkering (een arbeidsongeschiktheidsuitkering) en heeft bovendien historisch gezien niet het karakter van bijstand maar van loonderving, een prestatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Verordening. Bovendien dient eiser, gelet op de overgangsbepalingen voor de toepassing van Verordening 1247/92, zijn toeslag te kunnen blijven exporteren, omdat deze hem reeds vóór 1992 was toegekend. Daarnaast levert artikel 4a van de TW strijd op met het Europese recht, omdat het de mobiliteit en het vrije verkeer binnen de EU ontmoedigt dan wel belemmert. Naar een aantal andere landen buiten de EU wordt de toeslag wel geëxporteerd, zodat in die zin sprake is van een ongelijke behandeling. Bovendien wordt het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel geweld aan gedaan, Tot slot is sprake van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 december 2008 (procedurenummers 08/507 WAZ, 08/518 TW en 08/749 TW) reeds geoordeeld dat de TW als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie dient te worden aangemerkt die op bijlage II bis is opgenomen. Dit betekent dat de TW met ingang van de datum van opname op die bijlage niet langer valt onder de exportbepaling van artikel 10, maar onder de exportbeperking van artikel 10bis van Verordening 1408/71. Van strijd met het recht op vrij verkeer van werknemers, het Unieburgerschap, het rechtszekerheids-, vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel en artikel 1 van het EP bij het EVRM is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
In het onderhavige specifieke geval ziet de rechtbank echter aanleiding om het bestreden besluit desondanks voor onjuist te houden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Bij Verordening 1247/92 (van de raad van 30 april 1992 tot wijziging van Verordening 1408/71) is artikel 10bis in Verordening 1408/71 ingevoerd. Deze wijziging van Verordening 1408/71 is neergelegd in het eerste artikel van Verordening 1247/92. In Verordening 1247/92 zijn in artikel 2 bovendien overgangsbepalingen opgenomen voor de toepassing van deze Verordening. Deze overgangsbepalingen zijn neergelegd in artikel 95ter van Verordening 1408/71.
In het achtste lid van artikel 95ter is bepaald dat de toepassing van artikel 1 van Verordening 1247/92 niet mag leiden tot de intrekking van prestaties die vóór 1 juni 1992 door de bevoegde organen van de lidstaten werden toegekend uit hoofde van titel III van Verordening 1408/71 en waarop artikel 10 van laatstgenoemde verordening van toepassing is.
Door verweerder is niet betwist dat eiser met behoud van zijn toeslag reeds vóór 1 juni 1992 naar Spanje is vertrokken. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser derhalve aan de in het achtste lid van artikel 95ter genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de toepassing van artikel 1 van Verordening 1247/92, waarmee naar het oordeel van de rechtbank wordt gedoeld op de invoering van artikel 10bis van Verordening 1408/71, niet mag leiden tot de intrekking van de toeslag. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank artikel 10bis van Verordening 1408/71 in het geval van eiser daarom niet ten grondslag mogen leggen aan de afbouw en de beëindiging van de toeslag.
De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient binnen een termijn van vier weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder zal daarbij tevens dienen te beslissen op de nevenvorderingen van eiser voorzover daarop door de rechtbank niet wordt beslist..
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn beroep. Deze kosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op in totaal € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Tot slot dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 39,- aan hem te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, begroot op in totaal € 644,- en te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser.
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut het door eiser betaalde griffierecht ad € 39,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2009 door H.J. Tijselink, voorzitter, en C.G. Meeder en M.T. Boerlage, rechters, in tegenwoordigheid van P.H. Broier, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier is verhinderd De rechter,
deze uitspraak te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B