ECLI:NL:RBAMS:2009:BH5037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2349 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek aan minister van Verkeer en Waterstaat jegens luchtvaartmaatschappij Martinair vanwege compensatie bij vertraagde vlucht

In deze zaak hebben eisers op 23 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Verkeer en Waterstaat op hun verzoek van 24 november 2007 om handhaving tegen luchtvaartmaatschappij Martinair. De minister heeft op 13 maart 2008 het verzoek afgewezen, waarna eisers in beroep zijn gegaan. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2008 behandeld, waarbij eisers niet verschenen, maar de minister vertegenwoordigd was door gemachtigden.

Eisers hadden een klacht ingediend bij Martinair over vlucht MP0665 van 6 september 2007, die met meer dan 28 uur vertraging was uitgevoerd. Ze vroegen om financiële compensatie, maar Martinair stelde dat er geen recht op compensatie bestond omdat de vlucht niet geannuleerd was, maar vertraagd. De rechtbank oordeelde dat de minister niet gehouden was om handhavend op te treden, omdat er geen overtreding van de Verordening (EG) nr. 261/2004 was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de vlucht van 6 september 2007 weliswaar met aanzienlijke vertraging was uitgevoerd, maar dat dit geen recht op compensatie met zich meebracht.

De rechtbank overwoog verder dat de eisers niet in hun belangen waren geschaad door het niet tijdig overleggen van stukken door de minister en dat de minister voldoende had aangetoond dat er geen sprake was van annulering. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 21 januari 2009 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2349 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde [gemachtigde eisers],
en
de minister van Verkeer en Waterstaat,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigden mr. M.J. Lemmers en [gemachtigde verweerder].
1. Procesverloop
Eisers hebben op 23 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op het verzoek van 24 november 2007 om handhaving als bedoeld in artikel 11.15, tweede lid, van de Wet luchtvaart.
Verweerder heeft bij besluit van 13 maart 2008 het verzoek van eisers om handhavend op te treden jegens luchtvaartmaatschappij Martinair afgewezen. Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar van eisers geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eisers tegen het besluit van 13 maart 2008 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008. Eisers en hun gemachtigde zijn – met kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 18 september 2007 hebben eisers bij luchtvaartmaatschappij Martinair (hierna: Martinair) een klacht ingediend, omdat vlucht MP0665 van 6 september 2007 van Curaçao naar Amsterdam (hierna: de vlucht) was geannuleerd dan wel met meer dan 24 uur vertraagd was. Eisers hebben daarbij om financiële compensatie verzocht.
2.2. Bij brief van 20 november 2007 heeft Martinair aangegeven dat de vlucht met een vertraging van meer dan 28 uur is uitgevoerd. Passagiers hebben alleen recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 van de van toepassing zijnde Verordening in geval van annulering van hun vlucht. Eisers hebben de bijstand ontvangen waar zij conform de Verordening recht op hebben. Indien eisers extra kosten hebben moeten maken zal Martinair deze kosten vergoeden. Martinair biedt eisers als geste een korting aan van € 45,- per persoon op hun volgende ticket.
2.3. Bij brief van 24 november 2007 hebben eisers verweerder verzocht handhavend op te treden jegens Martinair. Eisers hebben aangevoerd dat Martinair niet middels bewijsstukken heeft aangetoond dat er sprake was van vertraging en niet van annulering.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het aannemelijk is dat geen sprake is van overtreding van de Verordening. Eisers hebben niet aangevoerd dat Martinair niet aan haar verplichtingen zou hebben voldaan. Verweerder heeft dan ook terecht afgezien van handhavend optreden.
2.5. De rechtbank overweegt als volgt.
2.6. Ingevolge artikel 11.15, tweede lid, van de Wet luchtvaart is de minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van overtreding door luchtvaartmaatschappijen van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 259/91 (hierna: de Verordening).
2.7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder l, van de Verordening wordt voor de toepassing van de Verordening verstaan onder ‘annulering’ het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.
2.8. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening hebben de betrokken passagiers in geval van annulering van een vlucht recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
2.9. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening wordt de passagiers, wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs kan verwachten dat een vlucht een vertraging tot na de geplande vertrektijd oploopt, bijstand geboden (…).
2.10. De rechtbank stelt voorop dat verweerder slechts bevoegd is tot handhaving indien sprake is van een overtreding van de Verordening.
2.11. Uit de door verweerder overgelegde vluchtschema’s blijkt dat Martinair in het zomerseizoen van 2007 wekelijks drie vluchten van Curaçao naar Amsterdam uitvoerde, op woensdag, donderdag en zondag. Uit de vluchtschema’s blijkt dat de vlucht van donderdag
6 september 2007 stond gepland voor vertrek om 22.50 uur en daadwerkelijk is uitgevoerd op zaterdag 8 september 2007 om 03.37 uur en dat de eerst volgende vlucht, op zondag
9 september 2007, met een vertraging van 2 uur en 13 minuten is uitgevoerd. Eisers zijn dus niet met een volgende vlucht vervoerd.
2.12. Nu de geplande vlucht van 6 september 2007 is uitgevoerd, is er geen sprake van annulering van de vlucht in de zin van artikel 2, eerste lid, onder l, van de Verordening. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat Martinair niet was gehouden om aan eisers compensatie te verstrekken.
2.13. Dat de vlucht van 6 september 2007 met een aanzienlijke vertraging is uitgevoerd geeft eisers, gelet op de artikelen 5 en 6 van de Verordening, geen recht op compensatie, maar wel op – kortgezegd – maaltijden en verfrissingen, hotelovernachting en de keuze tussen terugbetaling of een andere vlucht. Verweerder heeft gesteld deze bijstand aan eisers te hebben geboden. Dit is door eisers niet betwist.
2.14. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat geen sprake is van een overtreding van de Verordening door Martinair. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij aan toepassing van de hem in artikel 11.15, tweede lid, van de Wet luchtvaart toegekende bevoegdheid niet toekomt.
2.15. Met betrekking tot de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende.
2.16. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte eerst in bezwaar de stukken heeft overgelegd waarop het primaire besluit van 13 maart 2008 is gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat een bestuursorgaan niet verplicht is om bij voorbaat de stukken over te leggen waarop een primair besluit is gebaseerd. Voorts hebben belanghebbenden, indien zij bezwaar maken, recht op inzage in de stukken dan wel op toezending van afschriften ervan. Eisers hebben in bezwaar van dit recht geen gebruik gemaakt. Niet gebleken is dat eisers hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
2.17. Eisers hebben in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun verzoek om handhaving. Verweerder heeft bij besluit van 13 maart 2008 alsnog op het verzoek besloten en eisers in de gelegenheid gesteld de bezwaargronden aan te vullen. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte hiervoor niet de wettelijke termijn van zes weken heeft geboden. De rechtbank is van oordeel dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in artikel 6:7 een termijn bepaalt voor het indienen van bezwaar, maar dat deze bepaling niet van toepassing is op een termijn voor het aanvullen van bezwaargronden. Verweerder heeft eisers met ruim vier weken een redelijke termijn gegeven om hun bezwaargronden aan te vullen. Voorts is niet gebleken dat eisers hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
2.18. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit een e-mail citeert, zonder het e-mailbericht over te leggen. Nu verweerder dit e-mailbericht in beroep alsnog heeft overgelegd en eisers inhoudelijk daartegen niets hebben aangevoerd, gaat de rechtbank aan deze grief voorbij.
2.19. De grief van eisers dat zij in hun belangen zijn geschaad, omdat Martinair aan eisers een onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 3, eerste lid, onder b, van de Verordening slaagt niet. Van belang is namelijk dat door verweerder in het bestreden besluit aan dit artikel de juiste uitleg is gegeven. Overigens doet een onjuiste uitleg van dit artikel, zo daar al sprake van zou zijn, niet af aan de conclusie dat eisers niet in aanmerking komen voor compensatie.
2.20. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte de bewijslast van Martinair heeft beperkt. De rechtbank is van oordeel dat, wat daar ook van zij, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Martinair door het overleggen van vluchtschema’s voldoende heeft aangetoond dat geen sprake is van annulering maar van vertraging.
2.21. Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat zij bij brief van 5 januari 2008 hebben verzocht de behandeling van hun verzoek tot handhaving aan te houden tot de vraag of een vertraging van meer dan 24 uur aangemerkt moet worden als een annulering, is beantwoord door het Europese Hof van Justitie (het Hof). Verweerder heeft volgens eisers met dit verzoek om aanhouding ten onrechte geen rekening gehouden. De rechtbank constateert dat eisers zelf bij brief van 23 januari 2008 een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het door hen ingediende verzoek tot handhaving Verweerder heeft daaruit kunnen afleiden dat eisers kennelijk van mening waren dat aanhouding van de behandeling van het verzoek tot handhaving niet langer nodig was.
Het beroep van eisers op het arrest [naam arrest] kan niet slagen. Uit dit arrest volgt dat een bestuursorgaan onder omstandigheden kan worden verplicht zijn eerder genomen definitief geworden besluit desgevraagd opnieuw te onderzoeken teneinde rekening te houden met de uitlegging die het Hof inmiddels aan een relevante bepaling van gemeenschapsrecht heeft gegeven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de situatie als bedoeld in [naam arrest] nu nog niet aan de orde is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij beoordeling van het verzoek tot handhaving mocht uitgaan van de definitie van annulering zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, onder l, van de Verordening. Verweerder was dan ook niet gehouden om behandeling van het verzoek tot handhaving aan te houden.
2.22. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond dient te worden verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2009 door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en
mrs. L.C. Bachrach en A.E.J.M. Gielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B