ECLI:NL:RBAMS:2008:BH6171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 08-26345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een kennelijk onredelijk ontslagprocedure waarbij de kantonrechter oordeelt dat de eiser niet voldoende is gecompenseerd voor de gevolgen van zijn ontslag en recht heeft op schadevergoeding. De eiser, die sinds 1982 werkzaam was bij de kwekerij, heeft zijn ontslag aangevochten na een fusie en bedrijfseconomische problemen bij zijn werkgever. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser op 4 september 1982 in dienst trad en dat zijn dienstverband via verschillende overnames is overgegaan. De gedaagde heeft in 2007 een ontslagvergunning aangevraagd, die werd verleend, en het dienstverband is opgezegd per 1 februari 2008.

De eiser vorderde onder andere herstel van de arbeidsovereenkomst en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waaronder de lange diensttijd van de eiser en de gevolgen van het ontslag. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet op valse redenen berustte, maar dat de gevolgen voor de eiser te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de gedaagde bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 9.000,00 bruto, met wettelijke rente, en heeft de overige vorderingen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 08-26345
Datum : 18 december 2008
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. T.P.A. Weterings
t e g e n:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HANDELSKWEKERIJ
[handelskwekerij]
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats]
gedaagde
gemachtigde: mr. A.M. Feringa
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 19 augustus 2008 inhoudende de vordering van eiser
- de conclusie van antwoord van gedaagde met bewijsstukken
Vervolgens is bij tussenvonnis van 9 oktober 2008 bepaald dat een comparitie van partijen werd gelast. Deze is op 2 december 2008 gehouden. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen, gedaagde vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger gedaagde].
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Eiser, geboren op [geboortedatum], is op 4 september 1982 als kwekerijmedewerker in dienst getreden bij [kwekerij].
1.2. [kwekerij] is per 1 september 1999 tengevolge van een fusie overgegaan in Florema Young Plants B.V.. Florema is in bedrijfseconomische problemen terechtgekomen. [B.V.] , aan gedaagde gelieerd, heeft de varenkwekerij van Florema overgenomen per 1 april 2003.
1.3. Florema heeft een Sociaal Plan opgesteld voor de afvloeiing van haar werknemers. Op grond van het Plan heeft zij aan eiser een bedrag van € 22.444,00 bruto ter zake van beëindigingvergoeding betaald. Eiser heeft bij brief van 13 maart 2003 tegen 1 april 2003 ontslag genomen bij Florema, hetgeen door Florema bij brief van dezelfde datum is aanvaard.
1.4. Eiser was werkzaam bij de varenkwekerij van Florema. In de periode van januari 2003 tot en met maart 2003 heeft hij op proef gewerkt voor [B.V.]. Vervolgens is hij per 1 april 2003 voor onbepaalde tijd in dienst is getreden als teeltmedewerker tegen een laatstelijk geldend salaris van € 2.268,16 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Na een herstructurering is het dienstverband tussen eiser en [B.V.] overgegaan op partijen in dit geding.
1.5. Gedaagde heeft in 2003 op bedrijfseconomische gronden een ontslagvergunning bij het CWI voor eiser aangevraagd, welk verzoek bij beslissing van 19 november 2003 is afgewezen. Samengevat oordeelde het CWI dat gedaagde wel aannemelijk had gemaakt dat er een bedrijfseconomische noodzaak bestond voor reorganisatie, maar dat onzeker was of het anciënniteitbeginsel juist was toegepast, gelet op de discussie over de aanvang van het dienstverband van eiser.
1.6. Gedaagde heeft in 2007 opnieuw een ontslagvergunning aangevraagd, welke bij beslissing van 12 oktober 2007 is verleend. Het CWI overwoog dat er een bedrijfseconomische noodzaak bestond tot reorganisatie, dat de arbeidsplaats van eiser verviel en dat er geen alternatief binnen het bedrijf van gedaagde bestond. Het CWI heeft aan de toestemming de voorwaarde verbonden dat gedaagde binnen 26 weken geen werknemer voor dezelfde werkzaamheden in dienst zou nemen.
1.7. Gedaagde heeft het dienstverband met eiser opgezegd bij brief van 16 oktober 2007 met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden, derhalve tegen 1 februari 2008. Eiser heeft tot en met 31 januari 2008 gewerkt.
Vordering
2. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
I. te verklaren voor recht dat het voormelde ontslag kennelijk onredelijk is;
II. primair gedaagde te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2008 op straffe van een dwangsom en tot betaling van het salaris met terugwerkende kracht;
III. subsidiair gedaagde te veroordelen tot betaling van € 18.372,26 ter zake van schadevergoeding ex art. 7:681 BW en meer subsidiair van € 12.860,58 althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
kosten rechtens.
3. Eiser stelt, kort samengevat, dat het aan hem aangezegde ontslag kennelijk onredelijk is als bedoeld in art. 7:681 BW. Volgens gedaagde was bij de overdracht van de varenkwekerij van Florema aan gedaagde sprake van de overgang van een onderneming. Bij de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag moet daarom worden uitgegaan van een dienstverband van 25 jaar. Eiser stelt gedurende het gehele dienstverband naar grote wederzijdse tevredenheid te hebben gewerkt. Hij is na zijn komst naar Nederland in 1980 een opleiding gaan volgen en is kort nadien in dienst van [kwekerij] getreden. Het dienstverband is vervolgens overgegaan op Florema en gedaagde.
4. Volgens eiser heeft gedaagde het CWI onjuist voorgelicht over de wijziging van de werkzaamheden binnen het bedrijf. Anders dan gedaagde in die procedure stelde gaat de teelt van de planten waaraan hij werkte onverminderd door. De werkzaamheden worden nu verricht door relaties van gedaagde, door personen die in dienst zijn van aan gedaagde gelieerde bedrijven en door werknemers van Pantar. Bovendien heeft gedaagde aangeboden hem opnieuw in dienst te nemen, omdat hij diens expertise niet kon missen.
5. Eiser stelt voorts dat gedaagde heeft nagelaten om hem passend werk aan te bieden of elders voor hem te bemiddelen. Zelf is hij zeer gemotiveerd om elders aan de slag te gaan, zoals ook blijkt uit de Beroepen Oriëntatie en de Re-integratievisie van het UWV. Hij heeft een dag per week kwekerijen bezocht om zich aan te bieden voor werk, maar dat heeft niets opgeleverd. Ander werk heeft hij nooit gedaan, hetgeen zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt sterk beperkt. Bovendien heeft hij suikerziekte en hartklachten, waarmee hij rekening moet houden.
6. Volgens eiser zijn de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig in vergelijking met het belang van gedaagde bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Na zijn ontslag heeft hij een inkomensachteruitgang van ca. € 350,00 netto per maand. WW zal niet langer dan 2 jaar worden toegekend. Ook zijn pensioenopbouw en spaarloonregeling zijn gestopt. Voorts zijn de persoonlijke gevolgen van het ontslag groot. Hij heeft steeds met grote inzet gewerkt en het werk vormde een groot deel van zijn identiteit. Omdat hij full-time werkte heeft hij zich niet kunnen bijscholen. Eiser verwijt gedaagde hem financieel niet dan wel volstrekt ontoereikend te hebben gecompenseerd.
7. Eiser baseert de subsidiaire vorderingen op de kantonrechterformule bij ontbindingsprocedures, hetzij op 100% daarvan, hetzij op 70% in navolging van de door het gerechtshof te Den Haag ontwikkelde norm.
Verweer
8. Gedaagde verweert zich tegen deze vordering. Haar verweren worden in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
Beoordeling
9. De eerste vraag is of de opzegging heeft plaatsgevonden met een valse reden. Die – betwiste – stelling wordt niet gevolgd. De achtergronden van de reorganisatie en de noodzaak van het verval van de arbeidsplaats van eiser zijn uitvoerig aan de orde geweest in de CWI-procedure. Gedaagde heeft daaraan in deze zaak toegevoegd dat de opzegging onontkoombaar was om de verliezen in de bedrijvengroep weg te werken en dat hijzelf ook taken van eiser heeft moeten overnemen. Er wordt nog aan de teelt van de betreffende planten gewerkt omdat die volgens lopende contracten met afnemers geleverd moeten worden. Het personeel van Pantar wordt betaald door een grote afnemer van gedaagde, die in feite alleen de kasruimte en de expertise van gedaagde inhuurt voor het opkweken van stekken. Aan eiser is geen onvoorwaardelijk aanbod gedaan om terug te keren: dat kon alleen als de bedrijfseconomische situatie dat toeliet en dat bleek niet het geval.
10. Deze verweren heeft eiser onvoldoende kunnen betwisten. Gedaagde heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de opzegging op geldige redenen berust.
11. De tweede vraag betreft het gevolgencriterium. Onbetwist is dat eiser zijn werkzaamheden met vakmanschap en naar behoren heeft gedaan. Duidelijk is ook geworden dat het werk voor hem van grote betekenis is geweest. Dat de opzegging hem daardoor emotioneel treft is begrijpelijk, maar is niet in de eerste plaats aan gedaagde te verwijten. Het was immers ook de keuze van eiser om steeds bij gedaagde en diens rechtsvoorgangers te blijven werken.
12. Dat het voor eiser niet eenvoudig is om ander passend werk te vinden, is niet onaannemelijk, gelet op zijn leeftijd en medische beperkingen. Evenmin aannemelijk is echter gemaakt dat hij daarin helemaal niet meer zal slagen. Eiser heeft zelf gesteld dat hij steeds zonder noemenswaardig ziekteverzuim heeft gewerkt en heeft benadrukt dat hij gemotiveerd is om hard te werken. Bovendien staat wel vast dat hij een ervaren en kundige kracht is. Voorts heeft eiser onbetwist gelaten dat in de tuinbouw behoefte blijft aan deskundige werknemers. Zijn stelling dat hij tot in lengte van jaren aangewezen zal zijn op een (lage) uitkering wordt daarom niet gevolgd.
13. Gedaagde heeft onderbouwd aangevoerd dat hij eiser heeft aangeboden te bemiddelen bij het vinden van ander werk. Eiser heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Tijdens de comparitie heeft hij gesteld geen hulp van gedaagde te willen ontvangen, als deze niet bereid is om hem tot zijn oude werk toe te laten. Dat gedaagde ter zake onvoldoende inspanningen heeft verricht, is niet komen vast te staan
14. De stelling van eiser dat zijn 25-jarige dienstverband moet worden meegenomen bij de bepaling van een vergoeding, wordt niet gevolgd. Na dagvaarding is gebleken dat Florema hem een substantiële vergoeding heeft aangeboden, mede gebaseerd op de lengte van het toen bestaande dienstverband. Ook staat vast dat eiser per 1 april 2003 het dienstverband met Florema heeft opgezegd. Mogelijk is dat mede onder regie van [B.V.] gebeurd, die de varenkwekerij van Florema had overgenomen, maar niet de verantwoordelijkheden wilde voor langlopende dienstverbanden. Gesteld noch gebleken is echter dat Florema en/of [handelskwekerij] daarbij druk hebben uitgeoefend. Bovendien had eiser ook belang bij een nieuw dienstverband. Naast de voormelde vergoeding ontving hij toen het voorheen geldende salaris ontving.
15. Samenvattend: er bestaan alleen gronden om rekening te houden met het dienstverband vanaf 2003; gedaagde is niet te verwijten dat zij niet heeft bemiddeld bij het vinden van ander werk; er wordt van uitgegaan dat eiser op termijn weer werk zal kunnen vinden. Anderzijds ondervindt hij thans gevolgen van de opzegging in de vorm van een inkomensachteruitgang, waarvoor hij niet (voldoende) is gecompenseerd. Dat geeft redenen voor een schadevergoeding. Voor de bepaling daarvan wordt niet aangesloten bij de kantonrechterformule, die in een ander wettelijk kader is opgesteld en die een forfaitair karakter heeft. Wel wordt rekening gehouden met de directe inkomstenderving van eiser gedurende (ruim) 1,5 jaar, hetgeen neerkomt op € 9.000,00 bruto. Geen rekening wordt gehouden met de door gedaagde bij conclusie van antwoord aangevoerde betalingsonmacht, nu die niet met stukken is onderbouwd.
16. Dit betekent dat de vordering van eiser wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald.
17. Nu de vorderingen van eiser slechts gedeeltelijk worden toegewezen, worden de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat het ontslag van eiser kennelijk onredelijk is;
II. veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen:
- € 9.000,00 bruto wegens schadevergoeding;
- de wettelijke rente over € 9.000,00 vanaf 19 augustus 2008 tot aan de dag der voldoening;
III. wijst af het meer of anders gevorderde;
IV. compenseert de kosten van de procedure in dier voege dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter