Beoordeling
9. De eerste vraag is of de opzegging heeft plaatsgevonden met een valse reden. Die – betwiste – stelling wordt niet gevolgd. De achtergronden van de reorganisatie en de noodzaak van het verval van de arbeidsplaats van eiser zijn uitvoerig aan de orde geweest in de CWI-procedure. Gedaagde heeft daaraan in deze zaak toegevoegd dat de opzegging onontkoombaar was om de verliezen in de bedrijvengroep weg te werken en dat hijzelf ook taken van eiser heeft moeten overnemen. Er wordt nog aan de teelt van de betreffende planten gewerkt omdat die volgens lopende contracten met afnemers geleverd moeten worden. Het personeel van Pantar wordt betaald door een grote afnemer van gedaagde, die in feite alleen de kasruimte en de expertise van gedaagde inhuurt voor het opkweken van stekken. Aan eiser is geen onvoorwaardelijk aanbod gedaan om terug te keren: dat kon alleen als de bedrijfseconomische situatie dat toeliet en dat bleek niet het geval.
10. Deze verweren heeft eiser onvoldoende kunnen betwisten. Gedaagde heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de opzegging op geldige redenen berust.
11. De tweede vraag betreft het gevolgencriterium. Onbetwist is dat eiser zijn werkzaamheden met vakmanschap en naar behoren heeft gedaan. Duidelijk is ook geworden dat het werk voor hem van grote betekenis is geweest. Dat de opzegging hem daardoor emotioneel treft is begrijpelijk, maar is niet in de eerste plaats aan gedaagde te verwijten. Het was immers ook de keuze van eiser om steeds bij gedaagde en diens rechtsvoorgangers te blijven werken.
12. Dat het voor eiser niet eenvoudig is om ander passend werk te vinden, is niet onaannemelijk, gelet op zijn leeftijd en medische beperkingen. Evenmin aannemelijk is echter gemaakt dat hij daarin helemaal niet meer zal slagen. Eiser heeft zelf gesteld dat hij steeds zonder noemenswaardig ziekteverzuim heeft gewerkt en heeft benadrukt dat hij gemotiveerd is om hard te werken. Bovendien staat wel vast dat hij een ervaren en kundige kracht is. Voorts heeft eiser onbetwist gelaten dat in de tuinbouw behoefte blijft aan deskundige werknemers. Zijn stelling dat hij tot in lengte van jaren aangewezen zal zijn op een (lage) uitkering wordt daarom niet gevolgd.
13. Gedaagde heeft onderbouwd aangevoerd dat hij eiser heeft aangeboden te bemiddelen bij het vinden van ander werk. Eiser heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Tijdens de comparitie heeft hij gesteld geen hulp van gedaagde te willen ontvangen, als deze niet bereid is om hem tot zijn oude werk toe te laten. Dat gedaagde ter zake onvoldoende inspanningen heeft verricht, is niet komen vast te staan
14. De stelling van eiser dat zijn 25-jarige dienstverband moet worden meegenomen bij de bepaling van een vergoeding, wordt niet gevolgd. Na dagvaarding is gebleken dat Florema hem een substantiële vergoeding heeft aangeboden, mede gebaseerd op de lengte van het toen bestaande dienstverband. Ook staat vast dat eiser per 1 april 2003 het dienstverband met Florema heeft opgezegd. Mogelijk is dat mede onder regie van [B.V.] gebeurd, die de varenkwekerij van Florema had overgenomen, maar niet de verantwoordelijkheden wilde voor langlopende dienstverbanden. Gesteld noch gebleken is echter dat Florema en/of [handelskwekerij] daarbij druk hebben uitgeoefend. Bovendien had eiser ook belang bij een nieuw dienstverband. Naast de voormelde vergoeding ontving hij toen het voorheen geldende salaris ontving.
15. Samenvattend: er bestaan alleen gronden om rekening te houden met het dienstverband vanaf 2003; gedaagde is niet te verwijten dat zij niet heeft bemiddeld bij het vinden van ander werk; er wordt van uitgegaan dat eiser op termijn weer werk zal kunnen vinden. Anderzijds ondervindt hij thans gevolgen van de opzegging in de vorm van een inkomensachteruitgang, waarvoor hij niet (voldoende) is gecompenseerd. Dat geeft redenen voor een schadevergoeding. Voor de bepaling daarvan wordt niet aangesloten bij de kantonrechterformule, die in een ander wettelijk kader is opgesteld en die een forfaitair karakter heeft. Wel wordt rekening gehouden met de directe inkomstenderving van eiser gedurende (ruim) 1,5 jaar, hetgeen neerkomt op € 9.000,00 bruto. Geen rekening wordt gehouden met de door gedaagde bij conclusie van antwoord aangevoerde betalingsonmacht, nu die niet met stukken is onderbouwd.
16. Dit betekent dat de vordering van eiser wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald.
17. Nu de vorderingen van eiser slechts gedeeltelijk worden toegewezen, worden de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.