RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/5060 WRO
uitspraak van de meervoudige kamer
de vennootschap onder firma [bedrijf 1],
waarvan de vennoten zijn [persoon 1] en [persoon 2], gevestigd te Amsterdam,
eisers,
gemachtigde mr. Y.M. van der Meulen,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Boelens.
Verweerder heeft bij besluit van 25 april 2007 geweigerd vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen voor het veranderen van de bestemming van het gebouw Utrechtsestraat [nummer] te Amsterdam van traiteur/restaurant in restaurant.
Bij besluit van 13 november 2007 heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008. Voor eisers zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 3], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Vijzelstraat-Amstel. Ingevolge de plankaart behorende bij dit bestemmingsplan rust op de betrokken gronden de bestemming “Gemengde Doeleinden”.
2.2 Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder f, van de bestemmingsplanvoorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden die op de plankaart zijn bestemd tot gemengde doeleinden aangewezen voor winkels. Ingevolge het eerste lid, onder h, is horeca uitsluitend toegestaan ter plaatse waar dat op de plankaart is aangegeven, met inachtneming van de aangegeven categorie en alleen op de aangegeven bouwlaag.
2.3 Op de plankaart staat op de betrokken locatie aangegeven dat horeca IV is toegestaan op de helft van de begane grondverdieping.
2.4 De rechtbank stelt vast dat de begane grondverdieping van het pand bestemd is voor gebruik als winkel met de mogelijkheid de helft van het vloeroppervlak te gebruiken voor horeca. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hieruit volgt dat eisers de gehele begane grondverdieping als winkel (traiterie) mogen exploiteren.
2.5 Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat het in gebruik nemen van de gehele begane grondverdieping voor horeca is aan te merken als een uitbreiding van de daar toegestane horeca. De rechtbank stelt vast en voorts is niet in geschil dat gebruik als horeca op de gehele begane grondverdieping in strijd is met het bestemmingsplan.
2.6 Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder D, van de planvoorschriften mag het bedrijfsvloer-oppervlak van horeca per vestiging niet meer dan 150 m² bedragen. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen tot ten hoogste 300 m². Vrijstelling wordt alleen verleend voor horecabedrijven die vallen in de categorie III of IV, wanneer de uitbreiding van de horecavestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast.
2.7 Deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing, omdat deze bepaling ziet op de mogelijkheid voor vrijstelling van een bedrijfsoppervlakte van meer dan 150 m², terwijl de gehele begane grondverdieping een oppervlakte heeft van minder dan 150 m². De stelling van eisers dat verweerder gehouden was op grond van artikel 3, tweede lid, onder D, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen, volgt de rechtbank overigens niet, nu deze bepaling geen verplichtingen inhoudt.
2.8 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kan verweerder vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten, dat geen bezwaar is tegen het verlenen van vrijstelling, is vereist.
2.9 De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid de vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO heeft kunnen weigeren. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het verlenen van vrijstelling een discretionaire bevoegdheid betreft van verweerder. Dat betekent dat de rechtbank het gebruik van die bevoegdheid terughoudend dient te toetsen.
2.10 Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat verlening van een vrijstelling zal leiden tot een verstoring van het wankel evenwicht tussen winkels, horeca en wonen erboven in de Utrechtsestraat. Verweerder heeft verwezen naar zijn beleid met betrekking tot het plangebied dat in het bestemmingsplan en de toelichting daarop is opgenomen. Hierin is ondermeer aangegeven dat met name de Utrechtsestraat een duidelijk eigen aantrekkingskracht heeft door de menging van winkels en horeca. In het verleden is het aantal restaurants in de Utrechtsestraat toegenomen. Meer dan de helft van het aantal restaurants in het plangebied is in de Utrechtsestraat en de omgeving geconcentreerd. De Utrechtsestraat is aangewezen als winkellint. Gelet op de redelijke balans tussen horeca en overige functies wordt uitbreiding van horeca niet toegestaan.
2.11 De rechtbank acht verweerders huidige beleid op zichzelf niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat het verlenen van een vrijstelling zich niet verdraagt met het beleid ten aanzien van het pand en de onderhavige straat zoals dat door verweerder wordt voorgestaan.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat de bedrijfseconomische belangen die eisers hebben bij verlening van een vrijstelling niet zodanig bijzondere omstandigheden opleveren, dat verweerder op grond daarvan in afwijking van zijn beleid toch vrijstelling had moeten verlenen. Eisers hebben namelijk de mogelijkheid om de gehele begane grondverdieping als winkel (traiterie) te exploiteren.
2.13 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
2.12 Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van détournement de pouvoir omdat verweerder door het handhaven van het bestemmingsplan probeert de openbare orde te handhaven. Verweerder heeft echter met de verstoring van het wankel evenwicht niet gedoeld op verstoring van de openbare orde maar op verstoring van het evenwicht tussen de aanwezige horeca, winkels en woningen. Van détournement de pouvoir is dan ook geen sprake.
2.15 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.16 De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2008 door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en
mrs. R.B. Kleiss en A.E.J.M. Gielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B