ECLI:NL:RBAMS:2008:BH0251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497186-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en verlenging gevangenhouding in het kader van Europees Arrestatiebevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juli 2008 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten. Duitsland had een Europees Arrestatiebevel (EAB) uitgevaardigd, waarover de rechtbank eerder op 25 juni 2008 al had geoordeeld dat de overlevering kon plaatsvinden. De officier van justitie verzocht echter om verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, omdat er inmiddels een tweede EAB was ingediend. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en kwam tot de conclusie dat de gevraagde verlenging van de gevangenhouding niet kon worden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de onderhavige situatie niet onder de werking van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de OLW viel, wat de basis vormde voor de afwijzing van het verzoek om verlenging. De rechtbank benadrukte dat uitstel van feitelijke overlevering mogelijk is indien er in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon, maar dat dit niet van toepassing was in deze zaak. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman van de opgeëiste persoon in overweging genomen, die pleitte voor schorsing van de gevangenhouding, maar besloot uiteindelijk om zowel het verzoek om verlenging als het verzoek om schorsing af te wijzen. De rechtbank gaf aan dat de inhoud van het tweede EAB onbekend was, waardoor zij niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen over de schorsing van de gevangenhouding. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de belangen van de opgeëiste persoon en de noodzaak van de gevangenhouding zorgvuldig afwoog.

Uitspraak

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER VAN
DE RECHTBANK AMSTERDAM (IRK)
Op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, gedateerd 2 juli 2008, tot verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon:
Parketnummer: 13.497186-08
Lurisnummer: 2008018700
Naam: [opgeëiste persoon]
Geboren op: [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] (Marokko)
Nationaliteit: Nederlandse & Marokkaanse
Wonende: [adres]
Thans verblijvende in: P.I. Amsterdam, H.v.B. De Weg te Amsterdam;
De autoriteiten van Bondsrepubliek Duitsland hebben een Europees arrestatiebevel met betrekking tot bovengenoemde persoon toegezonden, waarvan bij uitspraak van de rechtbank van 25 juni 2008 de overlevering aan de Duitse justitiële autoriteiten is toegestaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het bevel tot gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd van 25 juni 2008 en ingaande 25 juni 2008;
De rechtbank heeft op woensdag 2 juli 2008 de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon in raadkamer gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 2 juli 2008 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te worden gehoord.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat door de Duitse justitiële autoriteiten een tweede EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon is ingediend. Dit EAB wordt ter zitting van 1 augustus 2008 behandeld. Derhalve kan de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van 10 dagen plaatsvinden en wordt de verlenging gevangenhouding voor 30 dagen gevorderd. Desgevraagd heeft de officier van justitie meegedeeld dat voornoemde vordering op artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet (hierna: OLW) is gegrond. Voorts verzet de officier van justitie zich tegen het verzoek om schorsing van de gevangenhouding voor de duur van de behandeling van het tweede EAB. Reeds gelet op het feit dat de overlevering aan Duitsland ten aanzien van het eerste EAB is toegestaan, is er sprake van vluchtgevaar. Voorts is er een tweede EAB, hetgeen betekent dat de opgeëiste persoon wellicht nog meer boven het hoofd hangt. Dit verhoogt het vluchtgevaar.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij geen bezwaar maakt tegen toewijzing van de vordering, maar dat onmiddellijke schorsing van de gevangenhouding in de rede ligt. Tijdens de behandeling van het eerste EAB dat door de Duitse justitiële autoriteiten is uitgevaardigd, is de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon steeds geschorst geweest. Gedurende die tijd heeft hij zich aan alle voorwaarden van de schorsing gehouden. Zo is hij ter zitting verschenen bij de behandeling van het EAB en is hij naar de uitspraak gekomen. Hij heeft zich nimmer aan de rechtsgang onttrokken. Daarom dient de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te worden geschorst totdat op het tweede EAB is beslist. Er is geen vluchtgevaar en hij zal zich ook nu aan de schorsingsvoorwaarden houden. Als hij had willen vluchten, had hij dat immers al eerder kunnen doen. De opgeëiste persoon heeft hier te lande vrouw en kinderen wonen en wil na afwikkeling van de strafzaak in Duitsland weer naar Nederland terugkomen. Er is een terugkeergarantie.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de onderhavige door de officier van justitie geschetste situatie niet
onder de werking van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de OLW. Uitstel van de feitelijke overlevering is op grond van artikel 36 van de OLW mogelijk indien in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft een dergelijke situatie in de jurisprudentie in beginsel onder het toepassingsbereik van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de OLW gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het systeem van de OLW zich tegen eenzelfde toepassing in de onderhavige situatie, nu de wet de mogelijkheid schept om een opgeëiste persoon aan te houden en in verzekering te houden op grond van artikel 15 tot en met 21 van de OLW. Derhalve zal het verzoek om de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te verlengen, worden afgewezen.
De rechtbank vat het verzoek om schorsing van de gevangenhouding, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering, tevens op als een verzoek om de lopende gevangenhouding te schorsen. De rechtbank zal echter niet tot schorsing overgaan. Voor dit oordeel is redengevend dat de rechtbank onbekend is met de inhoud van het tweede EAB. Derhalve heeft de rechtbank geen inzicht in de afweging die op grond van de overleveringsdetentie betreffende het tweede EAB moet worden gemaakt gelet op het strafbare feit waarvoor overlevering wordt gevraagd en de mogelijke consequenties die een eventuele inwilliging van deze tweede vordering voor de opgeëiste persoon zal hebben. De opgeëiste persoon zal, indien de officier van justitie overgaat tot aanhouding op grond van het nieuw binnengekomen EAB, andermaal een schorsingsverzoek kunnen indienen.
BESLISSING:
Wijst het verzoek om verlenging van de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd af.
Wijst het verzoek om schorsing van de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd af.
Aldus gedaan op 4 juli 2008 in raadkamer van deze rechtbank en kamer door:
Mr. J.C. Boeree, voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.