ECLI:NL:RBAMS:2008:BG8695

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2143 AWBZ en 06/2144 AWBZ
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van vrijwillige AWBZ-verzekering en de gevolgen voor eigendomsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2008 uitspraak gedaan over de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering van eisers, die met ingang van 1 januari 2006 is stopgezet. De eisers, wonende in Frankrijk, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat zij van mening zijn dat deze beëindiging in strijd is met het Europees recht en hun eigendomsrechten schendt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de verzekering niet kan worden gezien als een inbreuk op eigendomsrechten, omdat het hier niet gaat om het ontnemen van een recht op uitkering, maar om het beëindigen van een verzekeringspositie. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van eigendom in de zin van het Europees recht, aangezien de eisers slechts een verwachting hadden van toekomstige rechten op uitkeringen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering niet in strijd is met het Europees recht. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder geoordeeld dat de sociale zekerheidsstelsels binnen de EU niet geharmoniseerd zijn, maar gecoördineerd. Dit betekent dat de eisers niet automatisch het recht hebben om verzekerd te blijven onder de wetgeving van hun oorspronkelijke woonland, zelfs niet als het nieuwe woonland een minder gunstig stelsel heeft. De rechtbank heeft ook het beroep van eisers op het rechtszekerheidsbeginsel afgewezen, omdat er geen sprake is van een wijziging met terugwerkende kracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de beslissing van de verweerder om de verzekering te beëindigen op goede gronden is genomen en heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is bekendgemaakt aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 06/2143 AWBZ en 06/2144 AWBZ
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaken tussen:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
1. Procesverloop
Verweerder heeft eisers bij besluit van 9 december 2005 medegedeeld dat hun vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) met ingang van 1 januari 2006 zal worden beëindigd.
Het door eisers tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008. Eisers zijn daar – met kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Niet in geschil is dat de mogelijkheid om een vrijwillige AWBZ-verzekering af te sluiten met ingang van 1 januari 2006 is komen te vervallen. In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de vrijwillige AWBZ-verzekering van eisers op goede gronden heeft beëindigd met ingang van 1 januari 2006.
Eisers stellen zich hoofdzakelijk op het standpunt dat de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering er toe leidt dat zij (in Frankrijk) niet langer dezelfde zorg kunnen krijgen die zij voorheen ontvingen. Vanwege ouderdom zijn zij immers uitgesloten van een aanvullende verzekering in Frankrijk. Bovendien is de beëindiging in strijd met het Europese recht, aldus eisers.
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter op het gebied van de sociale zekerheid) al vaker heeft geoordeeld dat het gemeenschapsrecht niet de garantie biedt dat overbrenging van woonplaats een voor de sociale zekerheid neutraal gebeuren is. Dit is een gevolg van het feit dat in de Europese Unie geen sprake is van harmonisatie van socialezekerheidsstelsels, maar van coördinatie daarvan. Het feit dat het nieuwe woonland een door eisers als minder gunstig ervaren stelsel van ziektekostenverzekering kent, brengt op zichzelf dan ook niet met zich mee dat aan eisers de gelegenheid moet worden geboden om vrijwillig verzekerd te blijven krachtens de wetgeving van het oorspronkelijke woonland. Van strijd met het Europees recht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank vat het beroep van eisers voorts op als een beroep op artikel 1 van het eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers beogen immers kennelijk te stellen dat de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering een inbreuk vormt op hun eigendomsrecht, omdat hen bepaalde zorgaanspraken worden ontnomen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering niet als een inbreuk op een eigendomsrecht kan worden beschouwd. In casu gaat het immers niet om het ontnemen van een recht op uitkering, maar om het ontnemen van een verzekeringspositie. Van eigendom is naar het oordeel van de rechtbank in een dergelijk geval geen sprake, nu er hoogstens kan worden gesproken van een verwachting dat men te zijner tijd een eigendomsrecht zal kunnen verkrijgen. Dat uit de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering voortvloeit dat in de toekomst geen recht op AWBZ-verstrekkingen bestaat, maakt daarom niet dat voor de toekomst alsnog sprake is van het ontnemen van eigendom. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat tegenover het verlies aan verzekeringspositie ook winst staat, omdat immers de plicht tot premiebetaling eveneens is komen te vervallen.
Van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake zijn.
Voor zover eisers hebben willen aanvoeren dat de wet na hun vertrek naar het buitenland is gewijzigd in hun nadeel en dat daarmee hun rechtspositie in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is gewijzigd, overweegt de rechtbank dat in casu geen wijziging met terugwerkende kracht, maar een wijziging voor de toekomst aan de orde is. In dat licht bezien kan een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dan ook niet slagen. De rechtbank verwijst daartoe naar bijvoorbeeld overweging 42 van het arrest van het HvJEG van 6 juli 2006, C-154/05 (Dams-Schipper en Kersbergen-Lap). Het standpunt van eisers dat zij vroeger beter en passender verzekerd waren tegen ziektekosten kan er daarom niet toe leiden dat het bestreden besluit voor onjuist zou moeten worden gehouden.
Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden besloten om de vrijwillige AWBZ-verzekering van eisers met ingang van 1 januari 2006 te beëindigen.
Dit betekent dat eisers in het ongelijk zullen worden gesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Van een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. N.M. van Waterschoot en mr. drs. M.T. Boerlage, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B