RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/153 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres], wonende te [w[woonplaats], Frankrijk,
eiseres,
gemachtigde mr. B. van Dijk,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. S.J.M.A. Clerx.
Verweerder heeft bij primair besluit van 11 augustus 2006 het uitgangspunt voor de re-integratie van eiseres aan haar kenbaar gemaakt met een zogenaamde re-integratievisie.
Bij primair besluit van 14 augustus 2006 heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingetrokken per 11 oktober 2006, omdat zij per 10 augustus 2006 minder dan 15% arbeidsongeschikt is bevonden.
Bij besluit van 27 november 2007 heeft verweerder de tegen deze primaire besluiten door eiseres ingediende bezwaarschriften ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2008. Eiseres en haar gemachtigde zijn – met kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er een herbeoordeling heeft plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaarverzekeringsarts heeft het na mondeling overleg met de primaire verzekeringsarts niet nodig gevonden om eiseres te laten onderzoeken door een arts op [woonplaats], de woonplaats van eiseres. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van de beschikbare gegevens geoordeeld dat de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding door de primaire verzekeringsarts juist is vastgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige acht een aantal van de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet passend, maar is van oordeel dat er voldoende functies resteren om een schatting met toepassing van het nieuwe schattingsbesluit op te baseren. Op grond van de resterende functies stelt hij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding vast op minder dan 15%. Nu de belastbaarheid van eiseres ongewijzigd is, ziet verweerder geen aanleiding om de inhoud van de re-integratievisie te wijzigen. Verder overweegt verweerder dat, vanwege het besluit van de regering om per 22 februari 2007 uitkeringsgerechtigden die op 1 juli 2004 ouder waren dan 44 jaar met toepassing van het oude schattingsbesluit te beoordelen, een apart primair besluit met een herbeoordeling per 22 februari 2007 zal volgen.
2.2. In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden in bezwaar. Dit klemt volgens eiseres temeer, gelet op het tijdsverloop sinds het primaire besluit. Verder stelt eiseres dat zij meer beperkingen heeft, met name in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dan door verweerder is aangenomen. Bovendien is volgens eiseres onder punt 4.23 van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) een verboden beperkende toelichting opgenomen en is het in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel dat de eerder wel aangenomen urenbeperking is komen te vervallen. Ten slotte stelt eiseres dat zij de geduide functies met de door verweerder gestelde beperkingen al niet kan verrichten en dit zeker met haar overige beperkingen niet kan. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom zij geschikt zou zijn voor de geduide functies.
2.3. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven geen aanleiding te zien om het bestreden besluit te wijzigen. Verweerder is van mening dat er geen medische informatie is op grond waarvan meer of andere beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Er is volgens verweerder geen sprake van een verboden beperkende toelichting bij punt 4.23, omdat het gaat om een beperking van de ruimte boven de normaalwaarde. Van een verboden beperkende toelichting is slechts sprake wanneer het gaat om een beperking onder de normaalwaarde. Verder stelt verweerder dat zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts voldoende is toegelicht waarom er geen aanleiding meer is om een urenbeperking aan te nemen. Volgens verweerder heeft er voldoende medisch onderzoek plaatsgevonden.
2.4. De rechtbank overweegt dat gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in beginsel nader medisch onderzoek in het kader van de bezwarenprocedure achterwege kan blijven, indien de betrokkene in bezwaar geen nadere objectieve medische gegevens betreffende zijn of haar gezondheidstoestand heeft overgelegd (onder andere CRvB, 15 december 2004, LJN: AR8542). Nu eiseres in bezwaar haar eigen mening over haar gezondheidstoestand niet heeft onder¬bouwd met dergelijke gegevens, heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn onderzoek kunnen beperken tot een dossieronderzoek.
2.5. Verder overweegt de rechtbank dat er op verweerder ten aanzien van het niet aannemen van een urenbeperking een zwaardere motiveringsplicht rust, nu eiseres eerder wel beperkt werd geacht ten aanzien van het aantal te werken uren. De rechtbank is van oordeel dat met de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts aan die motiveringsplicht is voldaan.
2.6. Nu eiseres ook in beroep haar stelling dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen niet met medische stukken heeft onderbouwd en de rechtbank ook anderszins niet is gebleken dat eiseres meer beperkt zou zijn dan verweerder heeft aangenomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
2.7. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat slechts van een “verborgen beperking” sprake is wanneer de toelichting op een als normaal beoordeeld aspect feitelijk een beperking ten opzichte van de normaalwaarde inhoudt. In het geval van eiseres is hiervan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De gegeven toelichtingen houden een beperking in van de ruimte boven de normaalwaarde. Wanneer sprake is van een functie waarin presteren boven een normaalwaarde is vereist wordt dit gesignaleerd en toegelicht door de (bezwaar)arbeidsdeskundige. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige met zijn toelichting op deze en de overige punten voldoende inzichtelijk gemaakt dat eiseres voor de geduide functies geschikt kan worden geacht. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding om aan de juistheid van de arbeidskundige grondslag te twijfelen.
2.8. Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de re-integratievisie ziet de rechtbank zich allereerst – ambtshalve – voor de vraag gesteld of de brief van 11 augustus 2006 moet worden aangemerkt als besluit en of verweerder eiseres terecht heeft ontvangen in haar bezwaar tegen deze brief.
2.9. Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.10. De rechtbank overweegt dat gelet op artikel 30a van de Wet SUWI in een re-integratievisie voor de betrokkene rechten en verplichtingen worden vastgelegd en dat het niet nakomen van de opgelegde verplichtingen ingevolge (onder andere) artikel 28 van de WAO gevolgen kan hebben voor diens recht op uitkering. Hieruit volgt dat de re-integratievisie van invloed is op de rechtspositie van de betrokkene. De re-integratievisie dient daarom, mede uit het oogpunt van rechtsbescherming, te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.11. Van een re-integratievisie mag worden verwacht dat deze voldoende concreet en duidelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de onderhavige re-integratievisie hieraan, nu verweerder in de re-integratievisie heeft aangegeven dat eiseres nog een dienstverband heeft en dat zij bij de huidige werkgever alsnog haar volledige verdienvermogen kan benutten. Verder is niet gebleken dat de re-integratievisie in strijd is met de mogelijkheden van eiseres.
2.12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit op goede gronden berust. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 november 2008 door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in tegen¬woordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B