ECLI:NL:RBAMS:2008:BG5690

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4566 WW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering bij verhuizing naar het buitenland en de toepassing van Verordening 1408/71

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Belgische inwoner, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar WW-uitkering. Eiseres had haar WW-uitkering ontvangen na haar werkloosheid die begon op 30 april 2005, maar deze werd beëindigd per 1 augustus 2007, toen zij naar België verhuisde. Eiseres stelde dat deze beëindiging een belemmering vormde voor het vrij verkeer van werknemers en dat zij recht had op het exporteren van haar WW-uitkering voor drie maanden, omdat zij zich beschouwde als een gedeeltelijk werkloze grensarbeider. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 69 van Verordening 1408/71, omdat zij geen volledig werkloze werknemer was en niet naar België was verhuisd om daar werk te zoeken. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de WW-uitkering terecht was, omdat eiseres op het moment van haar verhuizing niet voldeed aan de vereisten voor het behoud van haar uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/4566 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres]
wonende te [woonplaats] (België),
eiseres,
gemachtigde: mr. A.M. Moolenaars
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde verweerder]
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 10 juli 2007 de uitkering van eiseres ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 augustus 2007 beëindigd.
Het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2007 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2008.
Eiseres en haar gemachtigde zijn daar – met kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Inleidende overwegingen
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1954, is op 30 april 2005 werkloos geworden omdat haar dienstverband met Supergame BV door de rechter is ontbonden per die datum. Zij heeft daarop met ingang van 2 mei 2005 een WW-uitkering ontvangen van verweerder op basis van 31,34 uur per week.
Vervolgens heeft zij van verweerder toestemming verkregen om van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006 voor 36 uur per week op een onbetaalde proefplaats bij Orbis te gaan werken. Met ingang van 1 mei 2006 is eiseres voor bepaalde tijd (één jaar) in dienst getreden bij Orbis voor 20 uur per week. Dit dienstverband is vervolgens met één jaar verlengd.
Vanwege haar verhuizing naar België op 1 augustus 2007 heeft verweerder haar (gedeeltelijke) WW-uitkering beëindigd per die datum, omdat zij in het buitenland verblijft.
Met ingang van 1 mei 2008 is eiseres weer volledig werkloos geworden, omdat haar arbeidsovereenkomst bij Orbis niet (nogmaals) is verlengd.
Standpunt van eiseres
Eiseres is van mening dat het beëindigen van haar WW-uitkering een belemmering oplevert van het vrij verkeer van werknemers. Bovendien stelt zij zich, onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (gepubliceerd in USZ 2002/162), op het standpunt dat zij een gedeeltelijk werkloze grensarbeider is en daarom haar WW-uitkering drie maanden zou moeten kunnen exporteren. Tot slot blijft zij ook beschikbaar voor de Nederlandse arbeidsmarkt, aldus eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het hierboven verwoorde standpunt van eiseres eerst ter zitting adequaat gemotiveerd heeft bestreden. Zowel de primaire beslissing als het bestreden besluit bevat niet meer dan de summiere motivering dat eiseres (anders dan wegens vakantie) in het buitenland verblijft. Dit klemt temeer, nu eiseres bij haar schriftelijke adreswijziging per 1 augustus 2007 expliciet een beroep heeft gedaan op het [persoon 1]-arrest. In het verweerschrift wordt evenmin ingegaan op deze en alle overige door eiseres aangevoerde punten, nog daargelaten de juistheid van het in het verweerschrift verwoorde standpunt van verweerder.
Het bovenstaande geeft de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal echter wel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de wettelijke regeling van Nederland van toepassing is. In dat verband overweegt de rechtbank dat in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de WW is bepaald dat de werknemer die anders dan wegens vakantie woont of verblijf houdt buiten Nederland, geen recht heeft op een uitkering. Door eiseres wordt niet betwist, en ook voor de rechtbank staat vast, dat eiseres op het moment van haar verhuizing op 1 augustus 2007 anders dan wegens vakantie buiten Nederland woonde of verblijf hield, zodat zij daarom volgens de nationale wetgeving geen recht heeft op een WW-uitkering.
De vraag die de rechtbank in dit geschil dient te beantwoorden is of het vrij verkeer van werknemers zich verzet tegen het stellen van een dergelijke woonplaatsvereiste in de WW.
Het recht op vrij verkeer van werknemers, zoals neergelegd in artikel 39 van het EG-Verdrag, is nader uitgewerkt met Verordening 1408/71. Deze verordening omvat een uitputtend stelsel van bepalingen met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers op het gebied van de sociale zekerheid.
Op grond van artikel 10 van Verordening 1408/71 kunnen, tenzij in de verordening anders is bepaald, de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere lidstaat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.
Nu uitkeringen bij werkloosheid in deze bepaling niet worden genoemd, verbiedt deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat aan het recht op een werkloosheidsuitkering de voorwaarde wordt verbonden dat de rechthebbende op het grondgebied van de uitkerende lidstaat woont.
In het verlengde hiervan voorziet Verordening 1408/71 echter in twee situaties waarin de rechthebbende op een werkloosheidsuitkering de mogelijkheid dient te worden geboden om op het grondgebied van een andere lidstaat dat recht op een werkloosheidsuitkering te kunnen genieten.
De eerste situatie is die genoemd in artikel 69 van Verordening 1408/71, op grond waarvan volledig werkloze werknemers die zich naar een andere dan de bevoegde lidstaat begeven om aldaar werk te zoeken, hun recht op werkloosheidsuitkering in beginsel drie maanden kunnen behouden.
Niet in geschil is echter dat eiseres niet een volledig werkloze werknemer is, zoals deze bepaling vereist, maar een gedeeltelijk werkloze werknemer. Bovendien is eiseres niet naar België vertrokken om aldaar werk te zoeken. Zij werkte immers al in Nederland op het moment dat zij vetrok naar België. Daarnaast heeft zij ook aangegeven in Nederland te willen blijven werken en met het oog daarop beschikbaar te blijven voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
Het voorgaande betekent dat artikel 69 van Verordening 1408/71 niet op eiseres van toepassing is. Eiseres kan daarom geen aanspraak maken op de door haar opgeworpen mogelijkheid om haar WW-uitkering drie maanden te exporteren. Het beroep van eiseres op de reeds genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep doet daar niet aan af, evenmin als het feit dat eiseres naar eigen zeggen grensarbeider is
De tweede, in artikel 71 van Verordening 1408/71, bedoelde situatie betreft werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat woonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze bepaling niet op eiseres van toepassing. Niet in geschil is immers dat eiseres in hetzelfde land woonde als waar zij haar laatste werkzaamheden, op basis waarvan haar een WW-uitkering is toegekend, verrichtte. Met andere woorden, zij ontving reeds haar (gedeeltelijke) WW-uitkering op het moment dat zij verhuisde naar België. Omdat artikel 71 van Verordening 1408/71 niet ziet op een dergelijke situatie, is deze bepaling niet van toepassing op eiseres.
Het voorgaande betekent voorts dat ook het [persoon 1]-arrest (gepubliceerd in RSV 1987/239) niet op eiseres van toepassing is. In dit arrest is immers een uitzondering geformuleerd op de hoofdregel van artikel 71 van Verordening 1408/71. Nu op eiseres de hoofdregel niet van toepassing is, kan dat voor de uitzondering daarop evenmin gelden. Bovendien is het [persoon 1]-arrest slechts van toepassing op de volledig werkloze grensarbeider, terwijl eiseres zich juist op het standpunt stelt dat zij een gedeeltelijk werkloze grensarbeider is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vrij verkeer van werknemers, zoals uitgewerkt in Verordening 1408/71, zich niet verzet tegen het stellen van een woonplaatsvereiste als in artikel 19 van de WW. Het staat de rechtbank, en ook verweerder, voorts niet vrij om van deze dwingendrechtelijke bepalingen af te wijken. Dat eiseres beschikbaar blijft voor de Nederlandse arbeidsmarkt, kan er daarom niet toe leiden dat haar WW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook de overige door eiseres opgeworpen standpunten er niet toe leiden dat de beëindiging van haar WW-uitkering per 1 augustus 2007 onjuist zou zijn.
Conclusie
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Gelet op het hetgeen hierboven is overwogen, zal de rechtbank echter wel de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten. Dat betekent dat eiseres inhoudelijk bezien in het ongelijk zal worden gesteld.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken met de behandeling van haar beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- ( één maal één punt voor het beroepschrift).
Bovendien zal verweerder het door eiseres betaald griffierecht ten bedrag van € 39,- aan haar dienen te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, in totaal begroot op € 322,- en te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 39,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2008 door M.T. Boerlage, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B