ECLI:NL:RBAMS:2008:BG3619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-2625 AWBZ
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen indicatie voor extramurale zorg afgewezen wegens onvoldoende procesbelang

In deze zaak heeft eiser, geboren op 31 oktober 1995 en ernstig meervoudig mentaal en lichamelijk gehandicapt, beroep ingesteld tegen een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) betreffende de vergoeding van zorg. Eiser ontving tot en met 30 december 2003 een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van een indicatie voor huishoudelijke verzorging en verpleging. Na verschillende indicaties en besluiten van het CIZ, heeft eiser in 2007 opnieuw bezwaar gemaakt tegen een indicatiebesluit. De voorzieningenrechter heeft eerder geoordeeld dat eiser recht heeft op een indicatie voor nachtzorg in de functie verpleging, maar het CIZ heeft in het bestreden besluit een indicatie voor verblijf afgegeven, wat eiser niet accepteert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor tot 1 januari 2009 de gewenste extramurale zorg vergoedt, maar dat voor tijdvakken in 2009 onzekerheid bestaat over de indicatie die het CIZ zal afgeven. Hierdoor heeft eiser onvoldoende procesbelang, omdat de zorg die hij wenst al wordt vergoed. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt het CIZ in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644,00. De uitspraak is gedaan op 8 september 2008 door rechter M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van griffier mr. K.D. Jibodh.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/2625 AWBZ
van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
wettelijke vertegenwoordigers: [vertegenwoordiger eiser 1] en [vertegenwoordiger eiser 2],
gemachtigde: mr. A.H. Wijnberg,
tegen:
Centrum Indicatiestelling Zorg,
verweerder,
gemachtigde: mr. N. Benedictus.
1. PROCESVERLOOP
Eiser, geboren op 31 oktober 1995, is ernstige meervoudig mentaal en lichamelijke gehandicapt. Tot en met 30 december 2003 ontving eiser op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) gebaseerd op een indicatie van 4 uren voor de functie huishoudelijke verzorging en 102 uren voor de functie verpleging.
Naar aanleiding van een aanvraag van eiser heeft verweerder bij primair besluit van
16 december 2003 bepaald dat eiser voor de periode van 31 december 2003 tot en met
29 december 2004 is geïndiceerd voor de functies:
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 – 24,9 uren per week) met 3 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 5 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb.
Bij besluit van 19 juli 2004 heeft verweerder eisers bezwaar hiertegen gegrond verklaard en bepaald dat eiser is geïndiceerd voor de functies:
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 – 24,9 uren per week) met 4 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 8 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb.
Bij uitspraak van 28 oktober 2004 heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam eisers beroep hiertegen gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe besluit op bezwaar dient te nemen. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat aan eiser tot en met zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar het budget ter beschikking moet worden gesteld zoals dat was vastgesteld in de periode voorafgaand aan de periode waarop het bestreden besluit betrekking heeft.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder bij besluit van 19 oktober 2006 eisers bezwaar opnieuw gegrond verklaard en bepaald dat eiser voor de periode tot zes weken na dagtekening van het besluit recht heeft op 102 uren verpleging en 4 uren huishoudelijke verzorging per week, in de vorm van een pgb. In dat verband heeft verweerder bepaald dat eiser voor de periode van 1 november 2006 tot en met 30 november 2006 is geïndiceerd voor de functies:
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 82 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- huishoudelijk verzorging, klasse 3 (4 – 6,9 uren per week), in de vorm van een pgb.
Voor de periode van 1 december 2006 tot en met 30 november 2007 is eiser geïndiceerd voor de functies:
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 – 24,9 uren per week) met 4 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 8 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- ondersteunende begeleiding dag, klasse 4 (4 dagdelen), in de vorm van een pgb.
Bij uitspraak van 10 april 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Alkmaar, eisers beroep hiertegen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om met in achtneming van de uitspraak een nieuwe besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat verweerder aan eiser voor de periode met ingang van 1 december 2006 tot en met 6 weken na verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar, een indicatie stelt voor de functie verpleging van 102 uren per week in de vorm van een pgb.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder het besluit van 21 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) genomen. Daarbij heeft verweerder het bezwaar wederom gegrond verklaard en bepaald dat eiser voor de periode van 1 december 2006 tot 3 juli 2007 is geïndiceerd voor de functie:
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 82 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb.
Voor de periode van 3 juli 2007 tot en met 30 november 2007 is eiser geïndiceerd voor de functies:
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 – 24,9 uren per week) met 4 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 8 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- ondersteunende begeleiding dag, klasse 4 (4 dagdelen), in de vorm van een pgb;
- verblijf langdurig, klasse 7 (7 etmalen per week), in de vorm van zorg in natura.
Bij verblijf in een instelling is de functie behandeling, in de vorm van zorg in natura geïndiceerd. Voorts heeft verweerder aangegeven dat indien in plaats van verblijf in een instelling gekozen wordt voor verblijf en volledige zorg thuis, 70 uren extra nachtzorg en toezicht in de functie verpleging is geïndiceerd. Eiser is dan geïndiceerd voor de functies:
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 – 24,9 uren per week), in de vorm van een pgb;
- verpleging, klasse 7 (16 – 19,9 uren per week) met 75 uren additionele zorg, in de vorm van een pgb;
- ondersteunende begeleiding dag, klasse 4 (4 dagdelen), in de vorm van een pgb.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 juni 2007 beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 juni 2008. Vervolgens is het onderzoek ter zitting gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep primair aangevoerd dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met de uitspraak van 10 april 2007 van de voorzieningenrechter. Volgens eiser diende verweerder op grond hiervan 70 uren voor nachtzorg in de functie verpleging te indiceren, te bepalen hoeveel uur van de reeds geïndiceerde uren in de functie verpleging betrekking hebben op de nazorg en deze in mindering te brengen op de totale indicatie in de functie verpleging. Het stond verweerder niet vrij de functie verblijf te indiceren; het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Hetgeen verweerder heeft geïndiceerd in geval eiser thuis verzorgd wordt is in overeenstemming met de uitspraak; het besluit is in zoverre juist. Subsidiair heeft eiser gesteld dat de functie verblijf ten onrechte is geïndiceerd. In dit verband wordt gewezen op artikel 9, eerste lid, van het Zorgindicatiebesluit. Volgens eiser is verblijf in een instelling nooit aan de orde geweest. Zijn kwaliteit van leven zou aanzienlijk afnemen indien hij in een instelling zou moeten verblijven in plaats van bij zijn ouders. Dat is een onevenredig zwaar gevolg in verhouding tot het financiële doel dat verweerder dient met het bestreden besluit.
Verweerder heeft gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft nu hij de gewenste indicatie in de thuissituatie ontvangt. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat rekening is gehouden met de uitspraak van de voorzieningenrechter nu bepaald is dat eiser 24-uur toezicht nodig heeft. Op grond van de regelgeving moet de functie verblijf geïndiceerd worden wanneer de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht. Door de ouders van eiser kan gekozen worden om de functie verblijf niet te verzilveren. Om het voor hen duidelijk te maken wat het betekent als zij er voor kiezen om de functie verblijf niet te verzilveren zijn in het bestreden besluit de afzonderlijke functies uitgeschreven. Uit de indicatie kunnen de ouders opmaken hoeveel toezicht zij zelf dan wel mantelzorg zouden moeten verlenen bij het niet verzilveren van de functie verblijf. Uit het advies van het College voor Zorgverzekeringen van 19 september 2005, RZA 2005/186 blijkt dat bij kinderen enige financiële ondoelmatigheid acceptabel is als daarmee kan worden bereikt dat het kind thuis kan blijven wonen. Deze financiële ondoelmatigheid staat niet ter beoordeling van verweerder maar is voorbehouden aan het Zorgkantoor, aldus verweerder.
Bij uitspraak van 10 april 2007 heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen om met in achtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In de uitspraak heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:
‘Derhalve moet worden geconcludeerd dat een indicatie voor verpleegkundige hulp gedurende de nacht bestaat. Aansluitend bij de situatie tot 1 december 2006 betekent dit dat een indicatie bestaat voor verpleging, dagelijks van 22.00 uur in de avond tot 8.00 uur in de ochtend, zijnde 70 uren in de week. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in zoverre op een onjuiste feitelijke grondslag en komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op het feit dat de voorzieningenrechter niet kan vaststellen op basis van de gedingstukken welke handelingen en daarmee samenhangend, hoeveel tijd van de door verweerder vastgestelde indicatie van 27 uren en 40 minuten per week voor verpleging ziet op de uren tussen 22.00 uur en 8.00 uur, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, maar dient verweerder een nieuwe berekening te maken voor de functie verpleging. Daarbij dient verweerder – zoals hiervoor reeds is geoordeeld – uit te gaan van een indicatie voor de nachtelijke uren alleen al van 70 uren per week vanwege medisch noodzakelijk toezicht, dagelijks tussen 22.00 uur en 8.00 uur.’
Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat ‘de door verweerder vastgestelde indicatie van 28 uren en 40 minuten per week voor de functie persoonlijke verzorging gedurende de periode 1 december 2006 tot en met 30 november 2007 de rechterlijke toets kan doorstaan. Ditzelfde geldt voor de indicatie van 27 uur en 40 minuten per week voor de functie verpleging gedurende genoemde periode, met de kanttekening dat op basis van het onder 11.2 gegeven oordeel verweerder daarnaast 70 uur per week extra aan verpleging moet indiceren. Dit betekent dat op de indicatie van 27 uur en 40 minuten per week nog in mindering moet worden gebracht de geïndiceerde tijd voor medische handelingen die worden uitgevoerd tussen 22.00 uur en 8.00 uur. Deze tijd ligt immers reeds besloten in de 70 uren die verweerder extra dient te indiceren.’
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van voldoende procesbelang. Hiervan is sprake indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben.
Ter beantwoording van deze vraag acht de rechtbank het volgende van belang.
Verweerder heeft in het bestreden besluit twee opties uitgewerkt, namelijk een voor intramurale zorg (een indicatie voor de functie verblijf: optie 1) en een voor extramurale zorg (een indicatie voor 70 uren extra nachtzorg in de functie verpleging: optie 2). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat met het bestreden besluit bedoeld is een indicatie voor de functie verblijf af te geven. Gelet hierop constateert de rechtbank dat verweerder met het bestreden besluit niet heeft voldaan aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Bij de ouders van eiser leeft de vrees dat een indicatie verblijf tot gevolg heeft dat de benodigde zorg thuis niet langer aan eiser verstrekt zal worden en hij dientengevolge in een instelling zal moeten worden ondergebracht. Het is een bewuste keuze van de ouders om eiser thuis te verzorgen. De ouders van eiser vrezen de gevolgen, ook in de toekomst, van de afgegeven indicatie verblijf.
Uit de gedingstukken blijkt echter dat het Zorgkantoor voor wat betreft de periode in geding 70 uren extra nachtzorg (optie 2) heeft vergoed. Hiermee is feitelijk voldaan aan de uitspraak van de voorzieningenrechter en de wens van eiser. Voorts blijkt uit een ongedateerde brief van het Zorgkantoor met kenmerk 08-056 RvS/MS/RP dat het Zorgkantoor tot driemaal toe heeft bevestigd dat tot 1 januari 2009 de extramurale zorg conform optie 2 wordt vergoed.
Over een daarop volgend tijdvak is door verweerder nog geen indicatiebesluit genomen. Uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat daar mogelijk een nieuw medisch onderzoek aan vooraf gaat.
Nu de vergoeding van de gewenste extramurale zorg tot 1 januari 2009 is gegarandeerd en voor tijdvakken gelegen in 2009 onzeker is, gelet op de medische situatie van eiser, welke indicatie door verweerder zal worden afgegeven, heeft eiser onvoldoende procesbelang.
Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank evenwel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,00 (2 punten x factor 1 x € 322,00) als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 te betalen door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg aan eiser;
- bepaalt dat de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2008 door M.T. Boerlage, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: B