ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1986

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
772511 DX EXPL 06-182
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia voor zorgplicht in lease-overeenkomst

In deze zaak vorderde de eisende partij, een onderhoudsmonteur, terugbetaling van een bedrag dat hij aan Dexia Bank Nederland N.V. had betaald in het kader van een lease-overeenkomst. De lease-overeenkomst was tot stand gekomen via een tussenpersoon en betrof een investering die met geleend geld werd gefinancierd. De eisende partij stelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over de risico's van de lease-overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat Dexia inderdaad niet had voldaan aan haar zorgplicht, met name het 'know your customer'-principe, en dat er een causaal verband bestond tussen deze tekortkoming en de door de eisende partij geleden schade. De rechtbank wees de vordering tot ontbinding van de lease-overeenkomst af, maar veroordeelde Dexia tot betaling van een schadevergoeding aan de eisende partij. De rechtbank bepaalde dat 35% van het nadeel voor rekening van de eisende partij zou komen, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en de mate waarin hij zelf bijgedragen had aan het nadeel. De proceskosten werden toegewezen aan de eisende partij, en Dexia werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak werd gedaan op 20 augustus 2008.

Uitspraak

Vonnis
Zorgplicht; categoriemodel, schade
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 772511 DX EXPL 06-182
Vonnis van: 20 augustus 2008
F.no.: 641
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[eisende partij],
nader te noemen eisende partij,
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
t e g e n
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
nader te noemen Dexia,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.R.H. van der Leeuw.
Procedure
Het volgende processtuk is ingediend:
- de dagvaarding van 8 maart 2006, met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 23 mei 2006 is vastgesteld dat de procedure is geschorst. Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam heeft eisende partij een afschrift overgelegd van de opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin hij verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Dit heeft eisende partij kenbaar gemaakt door middel van een op 6 februari 2008 ter griffie van deze rechtbank ingenomen akte, met producties. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens is ingediend:
- de conclusie van antwoord, van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 23 april 2008 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 23 juli 2008. Ter comparitie zijn verschenen eisende partij in persoon, bijgestaan door diens gemachtigde mr. E.R.A. Roos en van de zijde van Dexia [vertegenwoordiger Dexia] bijgestaan door mr. C. van den Brink, advocaat te Amsterdam. Voorafgaand aan deze comparitie zijn door eisende partij op 17 juli 2008 een “akte uitlating na tussenvonnis tevens antwoord in reconventie” met producties en op 21 juli 2008 een akte overlegging producties ingediend. Door Dexia zijn per fax van 15 juli 2008 aanvullende stukken ingediend Al deze stukken behoren thans tot de processtukken. Van hetgeen besproken is ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. Feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.
1.2. Eisende partij verkeerde ten tijde van het aangaan van de hieronder bedoelde overeenkomst in de volgende omstandigheden:
Eisende partij Echtgenote
Leeftijd: 51 49
Beroep: Onderhoudsmonteur Geen (huisvrouw)
Opleiding: Ambachtsschool Huishoudschool
Netto (gezins)inkomen per jaar: Circa € 17.100,--
Relevante beleggings- of beroepservaring: Geen Geen
Vermogen (na aftrek van schulden): Geen
Eisende partij ontving naast zijn werk als onderhoudsmonteur een aanvullende uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.3. Eisende partij heeft de volgende lease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere (hierna: de lease-overeenkomst):
Nr. Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd Termijnbedrag
I [nummer] 12-11-1999 Overwaarde Effect € 54.456,-- 240 mnd Nvt
De lease-overeenkomst is tot stand gekomen via Spaar Select B.V. (hierna: de tussenpersoon). Eisende partij heeft een bedrag van € 10.891,20, zijnde de eerste 60 maandtermijnen van de lease-overeenkomst, inclusief een korting van 20%, vooruitbetaald. Eisende partij heeft dit bedrag gefinancierd met de door middel van een extra hypotheeklening liquide gemaakte overwaarde van zijn huis.
1.4. Dexia heeft, na beëindiging van de lease-overeenkomst door eisende partij, een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr. Datum eindafrekening Resultaat Aan Dexia voldaan op:
I 09-11-2004 -/- € 5.162,31 19-11-2004
1.5. Voor wat betreft het in totaal aan Dexia betaalde bedrag, het totaalbedrag aan ontvangen en/of verrekende dividenden en andere gegevens van de lease-overeenkomst wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
2. Stellingen van partijen
Vordering
2.1. Eisende partij vordert op gronden als vermeld in de processtukken bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de lease-overeenkomst is of wordt vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, en dat eisende partij recht heeft op terugbetaling van € 16.053,51, althans al hetgeen in het kader van de onderhavige lease-overeenkomst aan Dexia is betaald vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia.
2.2. Eisende partij vordert Dexia te veroordelen tot vergoeding van alle door eisende partij in verband met de lease-overeenkomst geleden vermogensschade, zijnde in dit geval de door eisende partij betaalde en nog te betalen rente inzake de overgesloten hypotheek, en alle verdere schade die hiermee verband houdt.
2.3. Voorts vordert eisende partij Dexia te bevelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van eisende partij bij het BKR te Tiel, althans de aan die registratie gekoppelde achterstandcodering ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom.
2.4. Tenslotte vordert eisende partij Dexia te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten.
Verweer
2.5. Dexia voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van eisende partij.
3. Beoordeling van de vorderingen
3.1. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
3.2. In het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007, LJN BA3914, en het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, LJN BC2837, zijn voor soortgelijke geschillen een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de kantonrechter overneemt. In essentie komt dit in de onderhavige zaak neer op het volgende:
- Een lease-overeenkomst als de onderhavige wordt aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve bevoegd.
- Een effecteninstelling (als Dexia) is aansprakelijk voor gedragingen van een tussenpersoon.
- De toepasselijkheid van de WCK en de andere door de eisende partij genoemde wetten en regelingen kan in het midden blijven. Ook indien Dexia in strijd daarmee zou hebben gehandeld zou zulks niet tot een ander oordeel leiden omtrent de door elk van partijen te dragen gevolgen van het aangaan van de betreffende lease-overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep.
- Er wordt niet voldaan aan de maatstaf voor misleidende reclame.
- Er wordt niet voldaan aan de maatstaf voor dwaling.
- Dexia was bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplichten.
Voorts wordt geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden, nu niet is gebleken dat Dexia, wetende of moetende begrijpen dat de eisende partij door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het aangaan van de lease-overeenkomst, het tot stand komen daarvan heeft bevorderd, ofschoon hetgeen Dexia wist of moest begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden.
3.3. Tevens wordt geoordeeld dat Dexia niet in voldoende mate heeft voldaan aan haar zorgplichten voortkomende uit het ‘know your customer’-principe. Dat brengt mee dat de lease-overeenkomst niet tot stand had behoren te komen en dat een causaal verband bestaat tussen deze tekortkoming en de door de eisende partij geleden schade. Toepassing van het bepaalde in artikel 6:101 BW leidt uiteindelijk niet tot een ander resultaat dan het gevolg zal zijn van de hierna volgende nadeelverdeling, zodat deze tekortkoming hierna buiten beschouwing zal blijven.
3.4. Dexia heeft in onvoldoende mate voldaan aan haar zorgplicht om de eisende partij op niet mis te verstane wijze te wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan de lease-overeenkomst. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen.
3.5. Dexia is echter niet voor het volledige nadeel aansprakelijk, nu zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het voor rekening van Dexia komende nadeel dient te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan de eisende partij toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328, LJN AU6092. Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van de eisende partij die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de lease-som en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden, de beleggingsdoelstellingen en de kennis en ervaring van de eisende partij.
3.6. Ten aanzien van hetgeen onder nadeel dient te worden verstaan oordeelt de kantonrechter als volgt. In de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9722, 16 augustus 2007, LJN BB1855 en 15 november 2007, LJN BB7971 alsmede in het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 1 april 2008, LJN BC9484, ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding om ten aanzien van de door eisende partij betaalde rente anders te oordelen dan tot nu toe is gedaan. Voorop staat dat de lease-overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de eisende partij een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de eisende partij niet vrij om het geleende geld aan een ander doel te besteden. De lening maakt onlosmakelijk deel uit van het door Dexia aangeboden product. Indien de lease-overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de eisende partij dus ook het deel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het in niet mis te verstane bewoordingen waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de eisende partij het product zodanig heeft doorgrond dat deze zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de eisende partij het risico van het verloren gaan van de (al dan niet vooruitbetaalde) rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de kantonrechter blijft bij het oordeel dat de rente in beginsel als nadelig gevolg van het aan Dexia verweten handelen in aanmerking dient te worden genomen bij de vaststelling van het totale nadeel. Bevestiging van dit oordeel vindt de kantonrechter in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 en in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 2007, LJN BA5684.
3.7. Op basis van de omstandigheden zoals die hiervoor onder 1.2. bij de feiten zijn vermeld, is voor eisende partij categorie 2 (als bedoeld in het onder 3.2. bedoelde vonnis van 27 april 2007) van toepassing. De kantonrechter is hierbij van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid 35% van het nadeel voor rekening van eisende partij dient te komen. Voor zover sprake is van fiscaal voordeel is dat in deze verdeling verdisconteerd. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat de omstandigheid dat eisende partij een aanvullende WAO-uitkering ontving en hij noch zijn echtgenote gezien hun leeftijd nog uitzicht hadden op verbetering van hun inkomen, alsmede de omstandigheid dat de vooruitbetaling op de lease-overeenkomst is gefinancierd met een extra hypotheeklening, de kans dat de lease-overeenkomst ook zou zijn gesloten als Dexia haar zorgplichten niet zou hebben geschonden, doet afnemen.
3.8. Als nadeel wordt in aanmerking genomen het bedrag dat in de bijlage onder ‘totaal nadeel’ staat vermeld. Dit is het resultaat van de berekening die als volgt tot stand komt: het bedrag dat in de bijlage onder ‘in aanmerking te nemen termijnen’ staat vermeld (zijnde de oorspronkelijke looptijd van de lease-overeenkomst met een maximum van 60 maanden), vermeerderd met het daarachter onder ‘restant hoofdsom’ vermelde restant van de hoofdsom van de geldlening en verminderd met de vervolgens onder ‘waarde/opbrengst’ vermelde waarde van de geleasede effecten alsmede met het onder ‘in eerste 5 j. ontvangen + verrekende dividenden’ vermelde bedrag wegens in verband met de lease-overeenkomst (althans in de eerste 60 maanden) ontvangen en (eventueel) verrekende dividenden.
3.9. Van dit nadeel dient, gelet op het in 3.7. bedoelde percentage, een bedrag voor rekening van de eisende partij te blijven gelijk aan het daarachter onder ‘voor rekening afnemer’ genoemde bedrag.
3.10. Door of ten behoeve van de eisende partij is in het kader van de lease-overeenkomst een bedrag betaald gelijk aan het in de bijlage onder ‘betaald’ vermelde bedrag. Hierop dienen in mindering te worden gebracht alle (ook na 60 maanden) ontvangen dividenden als vermeld onder ‘totaal ontvangen dividenden’ en het hiervoor bedoelde bedrag dat voor rekening van de eisende partij dient te blijven, zodat Dexia per saldo aan de eisende partij dient te voldoen het onder ‘te ontvangen’ vermelde bedrag.
3.11. Hetgeen de eisende partij terug zal ontvangen wordt aan alle betalingen aan Dexia toegerekend. Dit brengt mee dat de betalingen aan Dexia voor de berekening van de wettelijke rente niet geheel, maar voor een deel in aanmerking worden genomen. Het in aanmerking te nemen deel is een breuk, waarbij de teller wordt gevormd door het bedrag dat de eisende partij dient terug te ontvangen en de noemer door het bedrag dat ter zake van de lease-overeenkomst aan Dexia is betaald. In het kader van de lease-overeenkomst is een vooruitbetaling gedaan en is de restschuld voldaan. Wettelijke rente dient derhalve over een percentage van deze twee betalingen te worden voldaan, gelijk aan het (afgeronde) percentage als vermeld in de bijlage onder ‘% rente’, telkens vanaf de betaaldatum.
3.12. De door de eisende partij gevorderde ontbinding van de lease-overeenkomst wordt afgewezen nu het schenden van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase niet als een tekortkoming in de nakoming kan worden aangemerkt.
3.13. Nu vaststaat dat eisende partij de restschuld uit de lease-overeenkomst aan Dexia heeft voldaan gaat de kantonrechter er van uit dat de toevoeging van een achterstandcodering aan de registratie bij het BKR te Tiel nooit heeft plaatsgevonden, zodat eisende partij geen belang heeft bij zijn vordering hieromtrent.
3.14. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.
3.15. De overigens door de eisende partij ingestelde vorderingen, waaronder de vordering die betrekking heeft op het vergoeden van de schade die eisende partij stelt te hebben geleden wegens het verhogen van de hypotheek op zijn huis, worden afgewezen. De in verband daarmee gestelde feiten en omstandigheden, de negatieve financiële gevolgen voor de eisende partij daaronder begrepen, zijn verdisconteerd in het oordeel omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
3.16. De gevorderde proceskosten worden toegewezen conform het gebruikelijke liquidatietarief. Voor zover buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd worden deze afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak. Voor zover eisende partij vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
3.17. Gelet op de uitkomst van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.18. Er is bij afweging van de belangen van beide partijen bij de onderhavige uitspraak onvoldoende aanleiding het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.19. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de lease-overeenkomst gekochte effecten is bij Dexia verbleven.
Beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt Dexia om aan eisende partij te betalen € 8.735,54, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend over 54,4% van de vooruitbetaling vanaf 22 december 1999 en over een gelijk percentage van de restschuld vanaf 19 november 2004, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van eisende partij gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 196,--
voor salaris van gemachtigde € 900,--
totaal € 1.096,--
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
III. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
BIJLAGE
Behoort bij vonnis d.d. 20-08-08
Rolnummer DX 06-182
Overzicht van de gegevens per overeenkomst
Voor rekening van de afnemer blijvend percentage van het in aanmerking genomen nadeel: 35
Categorie 2
Alle bedragen zijn vermeld in euro's. in eerste 5 j.
in aanmerking ontvangen + totaal
te nemen restant waarde/ verrekende totaal voor rekng ontvangen te %
nr. contractnr termijnen hoofdsom opbrengst dividenden nadeel afnemer betaald dividenden ontvangen rente
I [nummer] 10.891,20 19.423,83 14.261,52 2.538,62 13.514,89 4.730,21 16.053,51 2.587,76 8.735,54 54,4