ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1514 HUISV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking woningonttrekkingsvergunning op basis van de Huisvestingswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2008 uitspraak gedaan over de intrekking van een woningonttrekkingsvergunning die eerder was verleend aan de besloten vennootschap M.A. Realistic Estate. De vergunning was verleend voor het onttrekken van zelfstandige woningen aan de woonbestemming met als doel hotelkamers te realiseren. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning niet rechtsgeldig was, omdat de woningen feitelijk waren verbouwd tot hotelkamers en niet meer geschikt waren voor (zelfstandige) bewoning. Dit betekende dat er sprake was van onttrekking van woonruimte, wat de bevoegdheid van de gemeente om de vergunning in te trekken niet kon onderbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres, M.A. Realistic Estate, tegen het besluit van 11 april 2006 gegrond en vernietigde dit besluit. Tevens werd de gemeente Amsterdam veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet had aangetoond dat de woningen niet binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning waren verbouwd tot hotelkamers. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie bij de beoordeling van vergunningen en de bevoegdheid tot intrekking daarvan.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemeente Amsterdam de proceskosten van eiseres moest vergoeden, omdat de intrekking van de vergunning niet op een juiste manier was uitgevoerd. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot woningonttrekkingsvergunningen en de toepassing van de Huisvestingswet.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met registratienummer AWB 06/1514 HUISV
van:
de besloten vennootschap M.A. Realistic Estate, gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï,
tegen:
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 15 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 28 december 2005.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 3 april 2008.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 4 december 2001 heeft verweerder aan eiseres vergunning verleend voor het onttrekken aan de woonbestemming van de zelfstandige woningen [adres 1 t/m 4] met als doel hotelkamers te realiseren, onder de voorwaarde dat een compensatiebedrag van € 111.459,77 wordt betaald.
Bij besluit van 21 november 2005 heeft verweerder de aan eiseres verleende woningonttrekkingsvergunning van 4 december 2001 ingetrokken.
Eiseres heeft bij brief van 28 december 2005 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij beroepschrift van 14 maart 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Tijdens deze beroepsprocedure heeft verweerder bij besluit van 11 april 2006 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het beroep wordt op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Met betrekking tot het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres overweegt de rechtbank het volgende.
Nu verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres, heeft zij geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Hierbij merkt de rechtbank op dat een dergelijk belang niet gelegen kan zijn in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De rechtbank zal het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van (proces)belang.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit onderdeel van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 80,50 (1 punt x factor 0,25 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift. De wegingsfactor 0,25 is gehanteerd, omdat het een zaak betreft van zeer licht gewicht.
Met betrekking tot het besluit van 11 april 2006 overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft de intrekking van de woningonttrekkingsvergunning gebaseerd op artikel 38, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet. Op grond van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders een woningonttrekkingsvergunning intrekken, indien niet binnen een jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking.
In het besluit van 11 april 2006 heeft verweerder overwogen dat vaststaat dat de beoogde hotelbestemming niet meer kan worden gerealiseerd, omdat een bouwvergunning voor het wijzigen van de woningen in hotelkamers is geweigerd. Als gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 april 2005 is de weigering van de bouwvergunning onherroepelijk geworden. Het belang van eiseres bij woningonttrekking is dan ook komen te vervallen. Omdat de vergunning is verleend ten behoeve van het realiseren van hotelkamers en niet kan worden gebruikt voor het realiseren van andere doelstellingen, is de vergunning terecht ingetrokken, aldus verweerder.
Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat de vergunning ten onrechte is ingetrokken, omdat binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het verleningsbesluit is overgegaan tot onttrekking. De woningen zijn verbouwd tot hotelkamers en kunnen dus feitelijk niet meer als woonruimte worden gebruikt, aldus eiseres.
Deze grief treft doel. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van onttrekking als bedoeld in artikel 38, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet, als de oorspronkelijke bestemming op grond van de feitelijke ontwikkeling is komen te vervallen. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 520, nr. 3, blz. 90). Hierin is vermeld dat onder "aan de bestemming onttrekken" zowel slopen als elk gebruik voor een ander doel dan voor bewoning moet worden verstaan. In dit geval zijn de woningen verbouwd tot hotelkamers en deels verbonden met het naastgelegen hotel op het adres [adres 5]. De vroegere woningen zijn dan ook niet meer geschikt voor (zelfstandige) bewoning. Derhalve is sprake van onttrekking van woonruimte. Dat deze verbouwing heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor een bouwvergunning is verleend, doet daar niet aan af.
Voor zover verweerder nog heeft gesteld dat niet vaststaat dat de woningen binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de onttrekkingsvergunning zijn verbouwd tot hotelkamers, wordt het volgende overwogen. Het is in eerste instantie aan verweerder om aannemelijk te maken dat de bevoegdheid tot intrekking van de woningonttrekkingsvergunning bestaat. Verweerder heeft echter geen onderzoek gedaan naar de vraag wanneer eiseres de woningen heeft verbouwd tot hotelkamers. Bij gebreke van andersluidende informatie ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van eiseres ter zitting, dat de verbouwing heeft plaatsgevonden in het jaar nadat de woningonttrekkingsvergunning was verleend.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet bevoegd was de aan eiseres verleende woningonttrekkingsvergunning in te trekken. Het bestreden besluit komt dan ook wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van eiseres geen bespreking.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal de gemeente Amsterdam het door eiseres gestorte griffierecht ad € 281,- dienen te vergoeden.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, voor zover gericht tegen het besluit van 11 april 2006, redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het (aanvullende) beroepschrift van 29 mei 2006, waarin de gemachtigde van eiseres inhoudelijke grieven tegen het besluit van 11 april 2006 naar voren heeft gebracht. Voorts is 1 punt toegekend voor het verschijnen ter zitting.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2006 gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 april 2006;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met
inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan eiseres het
griffierecht ad € 281,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 724,50 te
betalen door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 21 april 2008 door mr. T.P.J. de Graaf, voorzitter, en mrs. M.T. Boerlage en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het be¬stuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep in¬stel¬len bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B