Parketnummer: 13/527156-08 (Promis)
Datum uitspraak: 18 september 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 september 2008.
Aan verdachte is telastegelegd, zoals ter terechtzitting gewijzigd, dat
1
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen een kogel op die [slachtoffer] afgevuurd, welke kogel de (linker)borst, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] is binnengedrongen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (Glock, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere (kogel)patro(o)n(en), kaliber 9 mm (volmantel) (waaronder één of meerdere (kogel)patro(o)n(en) met opschrift C B C Luger 9 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn om de vervolging te schorsen.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht met de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 impliciet primair is telastegelegd (moord), zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair telastegelegde
op 23 mei 2008 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel op die [slachtoffer] afgevuurd, welke kogel de linkerborst van die [slachtoffer] is binnengedrongen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde
op 23 mei 2008 te Amsterdam een vuurwapen van de categorie III, te weten een pistool (Glock, kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad en heeft gedragen en munitie van categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, kaliber 9 mm (volmantel) waaronder één of meerdere kogelpatronen met opschrift C B C Luger 9 mm, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende samenvatting van de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair telastegelegde
Op 23 mei 2008 omstreeks 12.32 uur wordt melding gemaakt van een neergeschoten man in een winkel van [eigenaar winkel] (hierna te noemen: [eigenaar winkel]) genaamd [naam winkel] op het adres [adres 1]. Ter plaatse treffen verbalisanten een man aan, die bewegingsloos en half in de deuropening op de grond ligt. Deze man blijkt later te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), geboren op [geboortedatum] 1962.
Door het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel zijn nog levensreddende handelingen verricht, maar uiteindelijk is [slachtoffer] ter plaatse overleden. Het lichaam van [slachtoffer] is onderzocht door een arts patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut. Uit het rapport van de arts patholoog volgt onder meer dat op de borst links een inschotverwonding is aangetroffen en op de rug links een uitschotverwonding Een kogel is de linkerborst van het lichaam van [slachtoffer] binnengegaan en heeft onder meer het hart en de linkerlong geperforeerd. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door weefselschade en functieverlies (van het hart en linkerlong) in combinatie met bloedverlies.
Verdachte is, nadat hij zichzelf had gemeld op het politiebureau, op zondag 25 mei 2008 omstreeks 05.08 uur aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 23 mei 2008 in voornoemde winkel aan [adres 1] heeft neergeschoten.
Gelet op het rapport van de arts patholoog en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het door verdachte geloste schot.
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde
Verdachte heeft op 23 mei 2008 zijn vuurwapen tussen de broeksband gestoken. Het was een kunststof 9 millimeter pistool dat verdachte al ongeveer drie jaar in huis had. Er stond ‘made in Austria’ op. Het was een pistool van het merk/de soort Glock met een gevuld magazijn dat ongeveer veertien patronen bevatte. In het perceel aan de [adres] is op 23 mei 2008 een koperkleurig patroon inbeslaggenomen met het opschrift op de bodem C B C Luger 9 mm van het kaliber 9 mm volmantel.
5. De strafbaarheid van de feiten
5.1 Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair telastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer en betoogd dat verdachte op die grond dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman, overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities, aangevoerd - zakelijk weergegeven – dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer] en dat verdachte daarmee binnen de grenzen is gebleven van de noodzakelijke verdediging die door de genoemde aanranding geboden werd.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de avond voor het schietincident door [slachtoffer] is bedreigd en afgeperst. Wanneer verdachte de dag erna – vrijdag 23 mei 2008 – niet zou betalen aan [slachtoffer], dan zouden verdachte en zijn gezin eraan gaan. Op vrijdag 23 mei 2008 heeft verdachte een wapen bij zich gestoken, omdat hij ’s ochtends een afspraak had met tapijtleggers in zijn winkel en bang was dat hij [slachtoffer] daar weer zou tegenkomen. Vervolgens is verdachte naar de kapperszaak aan [adres 1] gegaan, waar hij met de eigenaar [eigenaar winkel] heeft gesproken. Verdachte vertelde hem bang en met trillende lippen dat hij en zijn gezin werden bedreigd door [slachtoffer]. Verdachte vroeg [eigenaar winkel] hoe serieus hij [slachtoffer] moest nemen. Op dat moment kwam [slachtoffer] de winkel binnen en trok meteen een wapen. [slachtoffer] draaide zich naar verdachte en kwam dreigend op hem af. Verdachte liep achteruit, bij [slachtoffer] vandaan, tot hij niet verder kon en letterlijk met zijn rug tegen de muur kwam te staan. [slachtoffer] schreeuwde en kwam agressief en intimiderend over. Verdachte probeerde [slachtoffer] af te schrikken, onder meer door het wapen uit zijn broeksband te halen en dit op [slachtoffer] te richten. Verdachte zei daarbij tegen [slachtoffer] dat hij niet dichterbij moest komen en hij laadde het wapen op een voor [slachtoffer] zichtbare wijze door. [slachtoffer] bleef echter op verdachte afkomen, waarbij hij de weg naar buiten voor verdachte blokkeerde doordat hij voor de ingang stond. Verdachte kon geen kant uit. Verdachte heeft zijn uitgestrekte arm, met in zijn hand het wapen, naar zijn lichaam bewogen om ruimte en afstand te creëren tussen de naderende [slachtoffer] en het wapen in zijn hand. Toen [slachtoffer] verdachte bleef naderen en zo dicht was genaderd dat hij verdachte kon raken met zijn wapen, heeft verdachte geschoten. Volgens de raadsman heeft verdachte met het vuurwapen proportioneel gereageerd. Het afvuren van het wapen was onder de gegeven omstandigheden een gepaste verdediging.
Van een afspraak tussen verdachte en [slachtoffer] in de kapperszaak op 23 mei 2008 was volgens de raadsman geen sprake, maar zelfs als er wel sprake zou zijn geweest van een afspraak, dan nog kan niet worden geconcludeerd dat verdachte zelf het gevaar heeft opgezocht of heeft uitgelokt door op die afspraak te verschijnen. Evenmin heeft verdachte het gevaar zelf opgezocht door op eigen initiatief naar de kapperszaak toe te gaan. Immers, verdachte hoefde niet te verwachten dat hij in aanwezigheid van [eigenaar winkel] en eventuele klanten door [slachtoffer] zou worden afgetuigd of vermoord.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven.
Volgens de officier van justitie is er hoogstwaarschijnlijk sprake geweest van een claim van [slachtoffer] op verdachte die met kracht naar voren is gebracht. Bovendien was er op 23 mei 2008 sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] in de kapperszaak van [eigenaar winkel], toen [slachtoffer] met een voor verdachte onduidelijk wapen dreigend op hem af kwam lopen, waardoor verdachte bang was aangevallen te worden. Volgens de officier van justitie is echter niet komen vast te staan dat het voor verdachte noodzakelijk was om [slachtoffer] ter zelfverdediging neer te schieten. Alleen verdachte heeft namelijk verklaard dat hij met het wapen in de richting van [slachtoffer] heeft gedreigd en dat [slachtoffer] tegen hem zei: “Denk je dat ik bang ben?” Getuige [eigenaar winkel] heeft dit niet gehoord. De noodzakelijkheid van de verdediging is dan ook niet aannemelijk geworden, nu deze alleen op de verklaring van verdachte is gestoeld. Daar komt bij dat verdachte in het opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en zijn vrouw van 23 mei 2008 spreekt over ‘bescherming van zijn gezin’ en niet over een mogelijke noodweersituatie waarin verdachte zich heeft moeten verdedigen.
De officier van justitie heeft voorts betoogd, dat zelfs als het bestaan van een noodweersituatie zou worden aangenomen, het beroep op noodweer ook dan niet kan slagen. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat gedragingen van een verdachte voorafgaande aan een wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer onder omstandigheden in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer door verdachte. Van dergelijke gedragingen door verdachte is volgens de officier van justitie in de onderhavige zaak sprake. Ten eerste had verdachte een afspraak in de kapperszaak van [eigenaar winkel] met degene met wie hij een gewelddadig conflict had. Hoewel verdachte ontkent een afspraak met [slachtoffer] te hebben gehad, is deze ontkenning ongeloofwaardig gezien de verklaring van [eigenaar winkel] en het feit dat [slachtoffer] in de kapperszaak kwam op het moment dat verdachte daar was. Ten tweede heeft verdachte het slachtoffer geprovoceerd om zijn dreigementen waar te maken door naar de afspraak te gaan terwijl hij wist dat hij niet het gevraagde geld ging betalen. Ten derde heeft verdachte er bewust voor gekozen om de confrontatie met zijn afperser aan te gaan zonder de politie in te lichten over de bedreiging en afpersing door [slachtoffer]. Tot slot heeft verdachte, mocht er geen afspraak zijn geweest, zich in ieder geval naar een plek begeven waarvan hij wist dat [slachtoffer] daar naar toe zou komen. Hij zou immers die dag het geld ophalen in de kapperswinkel. Verdachte heeft op deze manier de ‘wederrechtelijke aanranding’ van het slachtoffer zo geprovoceerd en daarop met een pistool gereageerd, dat hij zich niet meer met succes op noodweer kan beroepen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende feiten en omstandigheden zoals die haar zijn gebleken uit de stukken, de schouw op 4 september 2008 en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is van beroep timmerman. Hij was op zoek naar een locatie om meubels te maken en te verkopen. Van zijn kapper [eigenaar winkel] hoorde verdachte dat [persoon 1] (hierna te noemen: [persoon 1]) zijn zaak aan [adres 2] van de hand wilde doen. Verdachte is met [persoon 1] in contact gekomen en heeft in februari 2008 de zaak van [persoon 1] overgenomen.
Verdachte kende [slachtoffer] oppervlakkig van de enkele keren dat hij hem in de kapperszaak van [eigenaar winkel] had gezien. Daarnaast had verdachte [slachtoffer] één keer in gezelschap van [persoon 1] ontmoet toen [persoon 1] een pand aan het verbouwen was in [adres 3].
Tijdens de verbouwing van de winkel aan [adres 2] bezocht [slachtoffer] verdachte daar regelmatig. De rechtbank gaat er met de officier van justitie en de raadsman van uit dat [slachtoffer] zich in deze periode op een voor verdachte vervelende manier manifesteerde, waarbij hij intimiderend op verdachte overkwam. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] anderen in de winkel ontmoette en het dan over ‘hun’ winkel had, implicerend dat hij mede-eigenaar van de winkel was. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 1] dat [slachtoffer] ook wel eens tegen hem had gesproken over de winkel aan [adres 2] als ‘onze’ winkel. Volgens [persoon 1] had [slachtoffer] echter niets met de winkel aan [adres 2] te maken, net zo min als met de overname daarvan door verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de periode voorafgaand aan de schietpartij geloofwaardig. De verklaringen die verdachte daarover ter terechtzitting heeft afgelegd komen niet alleen authentiek over, ze zijn ook consistent en in overeenstemming met eerder door verdachte afgelegde verklaringen. Bovendien bevestigt [persoon 1] in zijn verklaring, afgelegd op 7 augustus 2008 bij de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam het beeld dat verdachte van [slachtoffer] heeft geschetst, namelijk als iemand die waarschijnlijk geldproblemen had, die veel praatte en opschepte over wie hij allemaal kende en dat hij aan vechtsport deed.
De dag voor het schietincident bracht [slachtoffer] weer een bezoek aan verdachte in de winkel aan [adres 2]. Op een gegeven moment zei [slachtoffer] iets in de trant van: “Ik hoor klachten. Heb je het nu al geregeld met [persoon 1]?” Verdachte vroeg wat hij bedoelde, waarop [slachtoffer] vroeg of hij wel netjes had betaald. Verdachte antwoordde daarop dat hij alles had betaald en dat het verder [slachtoffer] zijn zaken niet waren. Op dat moment, zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, ging [slachtoffer] door het lint. [slachtoffer] zei tegen verdachte dat hij de winkel vijfenzestigduizend euro waard vond en dat hij recht had op tien procent van dat bedrag. [slachtoffer] uitte verschillende bedreigingen jegens verdachte en zijn gezin. [slachtoffer] zou onder meer hebben gezegd dat zijn gezin zou vlammen als hij niet zou betalen, dat hij misschien geluk zou hebben en alleen een knal zou horen en het snel over zou zijn, maar dat hij misschien pech zou hebben en dat hij dan mee zou moeten naar de kelder en hij de vingers van verdachte daar zou afknippen. [slachtoffer] zou volgens verdachte ongeveer een uur in zijn winkel zijn geweest, waarbij hij telkens met woorden bedreigingen uitte. [slachtoffer] droeg verdachte op de volgende dag een envelop met daarin € 6.500,- af te geven bij [eigenaar winkel], in de kapperszaak aan de [adres 1]. [slachtoffer] vorderde dit bedrag omdat hij, zo meende hij, betrokken was geweest bij de totstandkoming van de overname van de winkel aan [adres 2]. Als verdachte het bedrag niet zou betalen dan zou [slachtoffer] geweld gebruiken tegen verdachte en zijn gezin. Hij zei: “Als je niet betaalt, dan ga je eraan, dan ga ik je doodschieten.” Verdachte nam de bedreigingen serieus en werd bang. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard hierover diezelfde avond contact met [persoon 1] te hebben opgenomen. Verdachte vroeg om nadere informatie over [slachtoffer], zoals waar hij woonde, wat zijn achternaam was en of [persoon 1] het telefoonnummer van [slachtoffer] had. Ook vroeg hij [persoon 1] of hij de bedreigingen van [slachtoffer] serieus moest nemen. Dit telefonisch contact wordt door [persoon 1] bevestigd. [persoon 1] kon verdachte – behalve het telefoonnummer van [slachtoffer] - niet de gevraagde informatie geven, noch kon hij aangeven in hoeverre verdachte de bedreigingen serieus moest nemen. Verdachte heeft, zo verklaarde hij ter terechtzitting, nog een paar keer gebeld naar [slachtoffer] omdat hij hoopte dat hij een en ander kon uitpraten met [slachtoffer], dan wel desnoods kon onderhandelen over de hoogte van het te betalen bedrag. Verdachte dacht dat hij zich telefonisch beter zou kunnen verweren tegen [slachtoffer].
Verdachte was erg bang geworden door de bedreigingen van [slachtoffer]. Hij nam deze serieus en vreesde dat [slachtoffer] hem in zijn winkel iets zou aandoen als hij niet het gevraagde geldbedrag zou betalen. Op 23 mei 2008 heeft verdachte daarom het vuurwapen dat hij in zijn bezit had uit zijn kluis gehaald en bij zich gestoken. Hij moest die ochtend om 09.00 uur in zijn winkel aan [adres 2] zijn, omdat daar tapijt werd gelegd. Ter terechtzitting heeft verdacht verklaard dat hij niet naar zijn winkel zou zijn gegaan als hij daar geen afspraak met de tapijtleggers had gehad. Hij was erg bang dat [slachtoffer] die ochtend ook naar zijn winkel zou gaan. Met [persoon 1] heeft hij rond 10.00 uur nog koffie gedronken bij de bakker tegenover de winkel, wat ook weer door [persoon 1] wordt bevestigd. Uit de door [persoon 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat verdachte toen van de kaart was en de hele nacht niet zou hebben geslapen. [persoon 1] geloofde wel dat verdachte door [slachtoffer] werd bedreigd.
Nadat het tapijt in de winkel was gelegd, is verdachte op de motor naar huis gereden. Hij had haast omdat hij zijn dochter van kamp moest ophalen en hij eerst nog het wapen thuis wilde leggen en de auto wilde ophalen. Hij reed zijn gebruikelijke route over [adres 1] en kwam langs de kapperszaak van [eigenaar winkel]. Verdachte keek naar binnen en zag dat [slachtoffer] niet in de winkel aanwezig was. Hij besloot bij [eigenaar winkel] te informeren naar [slachtoffer]. Hij heeft de motor op de stoep geparkeerd en is naar binnen gegaan.
[eigenaar winkel] heeft over het bezoek van verdachte die middag verklaard, dat hij voor in de winkel stond toen verdachte binnenkwam en op het stoeltje tegenover de ingang is gaan zitten. Er liep nog een klant in de winkel rond. Hij merkte meteen dat verdachte bang was want hij begon met trillende lippen te vertellen dat hij door [slachtoffer] werd bedreigd. Verdachte vroeg hem hoe serieus hij [slachtoffer] moest nemen. [eigenaar winkel] kende [slachtoffer] van vroeger als een praatjesmaker. Verdachte had in de beleving van [eigenaar winkel] haast. Hij ging maar door over [slachtoffer]. Dat duurde ongeveer vijf à tien minuten. [eigenaar winkel] zat op het stoeltje dat recht tegenover de ingang van de winkel stond en verdachte stond tegenover hem. Toen zagen ze [slachtoffer] voorbij komen. [slachtoffer] kwam binnen en trok meteen een wapen. De andere klant was inmiddels vertrokken.
Wat er vervolgens in de kapperszaak is gebeurd, kan alleen aan de hand van de verklaringen van verdachte, onder meer afgelegd ter terechtzitting van 4 september 2008 en de verklaringen van [eigenaar winkel] worden gereconstrueerd. Deze verklaringen komen op de meeste punten overeen, waarbij wordt opgemerkt dat de verklaringen van verdachte uitgebreider zijn. Dit wordt verklaard door het feit dat [eigenaar winkel] op een gegeven moment naar achteren in de winkel is gelopen en dus niet de momenten voorafgaand aan en het schot zelf heeft gezien.
[eigenaar winkel] stond met verdachte te praten, toen [slachtoffer] de kapperszaak binnenkwam. Hij greep meteen naar een wapen dat hij achter zijn rug had. [eigenaar winkel] dacht eerst dat het een pistool was maar later zag hij dat het een stroomstootwapen was. Verdachte kon echter niet zien wat voor wapen [slachtoffer] in zijn hand had en dacht dat het een dolk was. [slachtoffer] kwam dreigend en schreeuwend op verdachte af, die op zijn beurt achteruit liep. [eigenaar winkel] zei nog iets van: “[naam slachtoffer], niet hier. Jongens niet in mijn winkel” of woorden van gelijke strekking. Verdachte riep tegen [slachtoffer] dat hij niet dichterbij moest komen en trok zijn wapen, in de hoop dat dit [slachtoffer] zou afschrikken. [slachtoffer] bleef echter schreeuwend op het slachtoffer afkomen, ook toen verdachte het wapen op een voor [slachtoffer] zichtbare manier doorlaadde en dit nog een keer herhaalde . Verdachte liep achteruit richting de etalage aan de voorkant van de kapperszaak, totdat hij niet verder kon. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment het pistool in zijn linkerhand hield, terwijl zijn arm gestrekt was. Met zijn rechterhand trachtte hij verdachte op afstand te houden. Toen hij niet verder naar achteren kon lopen en [slachtoffer] hem bleef naderen, heeft hij zijn gestrekte arm naar zijn lichaam gebracht waardoor hij het pistool in zijn hand tegen zijn buik hield. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn gestrekte arm naar zich toe haalde om weer ruimte en afstand te creëren tussen [slachtoffer] en zichzelf (en het wapen). Toen [slachtoffer] hem bleef naderen en hem uiteindelijk zo dicht genaderd was dat hij hem kon raken met zijn wapen, heeft hij de trekker overgehaald en op [slachtoffer] geschoten. Verdachte was op dat moment bang dat hij anders door [slachtoffer] met de dolk (bleek later een stroomstootwapen te zijn) zou worden gestoken. Verdachte heeft verklaard dat zijn angst op dat moment was: “als ik niets doe, dan pakt hij me”. Verdachte had gedacht dat het enkel dreigen met het vuurwapen al voldoende zou zijn om [slachtoffer] af te schrikken. Hij had niet gedacht dat [slachtoffer] op hem af zou blijven lopen. [slachtoffer] werd door het schot van verdachte geraakt, keek verdachte verbaasd aan en zei op zachtaardige toon: “Waarom doe je dat nou?” Verdachte is over [slachtoffer] heengestapt en naar buiten gegaan.
[eigenaar winkel] heeft verklaard dat toen [slachtoffer] binnenkwam hij een agressieve blik in zijn ogen had. Hij zag dat met [slachtoffer] niet te praten viel. [slachtoffer] liep eerst op [eigenaar winkel] af en trok meteen een wapen. [eigenaar winkel] dacht eerst dat het een pistool was, maar zag toen dat het een paralyzer was. [slachtoffer] draaide zich toen volgens [eigenaar winkel] direct om naar verdachte. Verdachte deinsde achteruit en liep schuin een paar stappen in de richting van het slipperrek in de hoek van de zaak voorin. Verdachte ging nog meer achteruit en kon op een gegeven moment geen kant meer op. [slachtoffer] sprak luid en agressief en was intimiderend. [slachtoffer] zei tegen verdachte: “Wat moet je dan”. [eigenaar winkel] hoorde dat verdachte één of twee keer zei “Niet dichterbij komen”. Daarna hoorde hij een knal. Hij was toen bijna achterin in de winkel, bij zijn kappersstoel. Hij was weggelopen omdat hij niet wilde zien hoe iemand met zo’n paralyzer zou worden bewerkt. Hij heeft niet gezien dat verdachte een wapen pakte. Het flitste door zijn hoofd dat verdachte geen kant op kon, omdat hij niet door de deur of het raam kon gaan.
Door de verbalisanten die op 23 mei 2008 om omstreeks 12.38 uur ter plaatse waren, is geconstateerd dat er voor de borst van het lichaam van [slachtoffer] een zwarte staaf lag, vlak bij zijn hand. Dit voorwerp bleek een stroomstootwapen te zijn dat in beslag is genomen. Ook de bijbehorende leren houder met dop van het stroomstootwapen zijn in beslag genomen.
De rechtbank wil benadrukken dat voor een beroep op noodweer strikte criteria gelden waaraan slechts in uitzonderlijke, telkens individueel te benaderen gevallen wordt voldaan. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het verbod van eigenrichting, geboden door noodzakelijke rechtsverdediging, dienen telkens de specifieke feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank aannemelijk dat er sprake is geweest van een situatie waarin verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen lijf. De rechtbank gaat daarbij uit van de consistente en - naar het oordeel van de rechtbank – authentieke en geloofwaardige verklaringen van verdachte over hetgeen zich zowel op de avond van 22 mei 2008 in de winkel aan [adres 2] als op 23 mei 2008 in de kapperswinkel heeft afgespeeld. Ten aanzien van de verklaring van verdachte over de situatie in de kapperswinkel op 23 mei 2008, acht de rechtbank van belang dat deze verklaring op essentiële punten wordt ondersteund door de verklaring van [eigenaar winkel], de eigenaar van de winkel die als enige ten tijde van het schietincident aanwezig was. De omstandigheid dat [eigenaar winkel] niet alle handelingen van verdachte en [slachtoffer] heeft kunnen waarnemen omdat hij op een gegeven moment naar achter in de winkel was gelopen, doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte niet af. Verder wordt de verklaring van verdachte ondersteund door het schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut waaruit volgt dat de schootsafstand – en dus de afstand tussen verdachte en [slachtoffer] ten tijde van het schot – tussen de 25 en 100 centimeter bedraagt.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [slachtoffer] in de kapperswinkel dreigend en schreeuwend op verdachte is afgelopen terwijl hij een voor verdachte onbekend wapen in zijn hand had. [slachtoffer] gaf geen gehoor aan de waarschuwingen van verdachte om niet dichterbij te komen. De verklaringen van [eigenaar winkel] dat [slachtoffer] agressief uit zijn ogen keek en dat [eigenaar winkel] wegliep omdat hij niet wilde zien hoe iemand met een stroomstootwapen zou worden bewerkt, bevestigen dat er een voor verdachte zeer dreigende situatie was ontstaan waarin hij er vanuit mocht gaan dat er door [slachtoffer] geweld jegens hem zou worden gebruikt, als hij zelf niet ingreep. Verdachte heeft zijn wapen getrokken, omdat hij hoopte [slachtoffer] hiermee af te schrikken. [slachtoffer] liep echter op verdachte af en trok zich kennelijk niets van het wapen in de hand van verdachte aan. De dreiging van [slachtoffer] werd versterkt doordat [slachtoffer] op verdachte af bleef lopen, terwijl verdachte telkens achteruit bleef lopen om een confrontatie met [slachtoffer] te vermijden. Op een gegeven moment stond verdachte in de hoek van de winkel, met zijn rug naar de etalage. Verdachte kon op dat moment geen kant op. Verdachte heeft nog getracht [slachtoffer] te waarschuwen door zijn pistool twee keer door te laden. [slachtoffer] bleef echter nog steeds op verdachte afkomen. Toen heeft verdachte zijn gestrekte arm, met in zijn hand het pistool, naar zijn lichaam gehaald waardoor hij zijn hand met daarin het pistool tegen zijn buik hield. Daarmee heeft verdachte getracht nogmaals afstand te creëren tussen [slachtoffer] en hemzelf. Pas toen ook dat geen effect bleek te hebben op [slachtoffer] heeft verdachte een schot gelost.
Gelet op de hiervoor genoemde specifieke, bedreigende en agressieve omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan het gesprek met zijn echtgenote waarin verdachte heeft gesproken over bescherming van zijn gezin niet die waarde kan worden gehecht die de officier van justitie daaraan toegekend wil zien. Het betrof immers een gesprek achteraf, waarin verdachte met zijn echtgenote sprak terwijl de rechtbank gezien verdachtes verklaringen ter zitting aannemelijk acht dat hij op dat moment in een verwarde toestand verkeerde.
Een beroep op noodweer kan voorts alleen slagen indien de wijze van verdediging in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Ter beoordeling van de subsidiariteit en de proportionaliteit acht de rechtbank een aantal omstandigheden van belang. In de eerste plaats de door [slachtoffer] geuitte dreigementen aan het adres van verdachte, de avond voor het schietincident. [slachtoffer] had immers gedreigd verdachte (en zijn familie) iets aan te zullen doen als hij niet zou betalen. Met de raadsman en de officier van justitie acht de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer] deze dreigementen daadwerkelijk heeft geuit. In de tweede plaats acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] zelf een wapen in zijn hand had, te weten een stroomstootwapen, waarvan verdachte dacht dat dit een dolk betrof. Verder acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] ondanks het (herhaald) doorladen van het wapen en de waarschuwingen van verdachte dat [slachtoffer] niet dichterbij moest komen, steeds op verdachte bleef afkomen. In zijn verklaring zoals afgelegd ter terechtzitting heeft verdachte benadrukt dat hij letterlijk met zijn rug tegen de muur stond als gevolg van de (dreigende) aanranding van [slachtoffer], die hem de weg versperde. [eigenaar winkel] heeft over deze situatie nog verklaard dat verdachte achteruit ging en geen kant meer op kon. De openstaande deur belemmerde volgens hem de weg naar buiten.
Op basis van eigen waarneming op de plaats van delict, heeft de rechtbank vast kunnen stellen dat verdachte niet kon vluchten omdat de deur niet verder open kon en de deur en [slachtoffer] de weg naar buiten versperden. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zo dichtbij was gekomen dat hij verdachte kon raken en dat verdachte dacht: “nu moet ik schieten, anders heeft hij me te pakken”. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] zo dicht bij was gekomen, dat het voor verdachte niet mogelijk was om bijvoorbeeld in het been van [slachtoffer] te schieten. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op deze omstandigheden, die de rechtbank, mede op basis van eigen waarnemingen tijdens voornoemde schouw, aannemelijk acht, niet worden gezegd dat de wijze van verdedigen niet in een redelijke verhouding heeft gestaan met de ernst van het gevaar van die aanranding.
Aan een geslaagd beroep op noodweer kan aan de weg staan dat verdachte zelf het gevaar heeft opgezocht en hij [slachtoffer] zou hebben geprovoceerd (culpa in causa oftewel ‘eigen schuld’ aan de noodweersituatie).
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van ‘eigen schuld’ van verdachte aan het in leven roepen van de noodweersituatie. Naar het oordeel van de rechtbank is geenszins gebleken van een afspraak tussen verdachte en [slachtoffer]. Hoewel [eigenaar winkel] heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] een afspraak hadden in zijn winkel om elkaar te ontmoeten, gaat de rechtbank er met de verdediging van uit dat dit niet het geval was. [eigenaar winkel] heeft namelijk verklaard dat hij het woord afspraak niet uit de mond van verdachte heeft gehoord. Bij de rechter-commissaris heeft [eigenaar winkel] op 7 augustus 2008 verklaard, dat hij uit het verhaal van verdachte had begrepen dat deze een afspraak met [slachtoffer] had, maar dat er geen tijdstip was genoemd en dat het ook kon zijn dat hij veronderstelde dat er een afspraak tussen de beide mannen was omdat ze vlak na elkaar binnenkwamen. Uit hetgeen [eigenaar winkel] voorts heeft verklaard over hetgeen verdachte hem meedeelde en wat er gebeurde toen [slachtoffer] de winkel binnenkwam, kan ook niet worden afgeleid dat er kennelijk sprake zou zijn geweest van een afspraak tussen verdachte en [slachtoffer].Verdachte heeft bovendien altijd verklaard dat hij geen afspraak had met [slachtoffer] in de kapperszaak, maar dat [slachtoffer] toevallig binnen kwam op het moment dat verdachte daar ook was. Voorts zijn er geen sms-berichten aangetroffen in de telefoon van verdachte of in die van het slachtoffer, die een afspraak bevestigen. Evenmin wordt door de betrokkenen over een tijdstip gesproken waarop de vermeende afspraak plaats zou vinden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [eigenaar winkel] ten onrechte veronderstelde dat er een afspraak is geweest tussen verdachte en het slachtoffer.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte ook zonder afspraak ‘eigen schuld’ aan het ontstaan van de noodweersituatie, omdat hij wist dat [slachtoffer] die dag naar de kapperswinkel zou komen om het geld op te halen en hij dus wist dat hij [slachtoffer] daar zou kunnen tegenkomen. In die zin zou verdachte bewust de confrontatie met zijn afperser, [slachtoffer], hebben opgezocht. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet.
Verdachte heeft verklaard dat hij maar weinig tijd had, omdat hij zijn dochter van kamp moest ophalen en hij eerst nog het wapen thuis wilde leggen en de auto wilde ophalen, dat hij op weg naar huis langs de kapper kwam, dat hij zich ervan heeft vergewist dat [slachtoffer] daar niet aanwezig was en dat hij alleen naar binnen is gegaan om aan [eigenaar winkel] informatie te vragen over [slachtoffer]. Verdachte verwachtte bovendien niet dat als [slachtoffer] daar al zou zijn, hij in de kapperswinkel – een voor publiek toegankelijke ruimte, waar naast de eigenaar van de winkel mogelijk nog klanten aanwezig zouden zijn – geweld zou gebruiken jegens verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte geloofwaardig, mede gelet op het gegeven dat hij later inderdaad zijn dochter van kamp is gaan ophalen en hij al vanaf donderdagavond 22 mei 2008 bezig was te achterhalen wie die [slachtoffer] was en wat hij van hem moest verwachten, getuige zijn telefoongesprekken op die donderdagavond met [persoon 1] en zijn afspraak met [persoon 1] op vrijdagochtend. Naar het oordeel van de rechtbank is de fatale ontmoeting toevallig tot stand gekomen. In deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van het uitlokken van een confrontatie met de afperser, met als doel om zelf - zonder de politie in te lichten - de afpersing te beëindigen, zoals de officier van justitie heeft betoogd. Bovendien hoefde verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet te verwachten dat [slachtoffer] zijn dreigementen in de kapperswinkel zou waarmaken. De omstandigheid dat verdachte een wapen bij zich had op het moment dat hij de kapperswinkel in ging, staat dan ook niet aan een geslaagd beroep op noodweer aan de weg.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Dientengevolge acht de rechtbank het onder 1 impliciet subsidiair bewezengeachte niet strafbaar.
Verdachte zal dan ook terzake van het onder 1 impliciet subsidiair telastegelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2. Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde
Het onder 2 telastegelegde is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1 Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair telastegelegde
De raadsman heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens de officier van justitie is hiervan echter geen sprake. Gelet op het vorenstaande, waarbij de rechtbank het beroep op noodweer heeft gehonoreerd, behoeft dit subsidiaire verweer geen verdere bespreking meer.
6.2 Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde
De rechtbank overweegt dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarvoor dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Zoals hiervoor onder 5 is is overwogen zal verdachte met betrekking tot het onder 1 impliciet subsidiair telastegelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde overweegt de rechtbank dat de hierna te noemen strafoplegging in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op 23 mei 2008 een wapen voorhanden heeft gehad en dit heeft gedragen. Het voorhanden hebben van een wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank houdt voorts in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat blijkens een op hem gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 mei 2008, hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie en derhalve moet worden beschouwd als een ‘first offender’.
De rechtbank acht de na te noemen straf dan ook passend en geboden.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: schietmasker (nummer 1 van de beslaglijst), dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 1 impliciet subsidiar bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 3, 4, 5 en 6 van de beslaglijst, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van de voorwerpen genoemd onder 5 en 6 van de beslaglijst het onder 1 impliciet subsidiair bewezengeachte is begaan en de voorwerpen genoemd onder 3 en 4 van de beslaglijst van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 2 en 7 tot en met 12 van de beslaglijst, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De cd-rom met daarop de beelden opgenomen door de beveiligingscamera (nummer 13 van de beslaglijst) dient te worden teruggegeven aan de eigenaar, te weten café [naam] te Amsterdam.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd ten aanzien van hetgeen hem onder feit 1 is telastegelegd en welke beschuldiging de grondslag is van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij], zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 41 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 impliciet primair telastegelegde (moord) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, sub b van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
1 1.00 STK Schietmasker
3359012 Schiethanden; setnummer 11378 ZKNR 958710
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 2.00 STK Stroomstootwapen Kl: zwart
3359121 Houder en dop van stroomstootwapen
4 1.00 STK Stroomstootwapen Kl: zwart
3359124 stroomstootwapen aangetrof op vlr sv04
5 1.00 STK Munitie
LUGER 9 MM
3359127 Huls luger cbs 9mm aangetrof op vlr SV05
6 1.00 STK Munitie
LUGER 9MM
3359128 LUGER CBS 9MM aangetrof op vlr sv06
Gelast de teruggave aan café [naam] van:
13 1.00 STK Cd-Rom
3381807 Camera Beveiligingsbeelden café [naam]
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
2 1.00 STK Pet Kl: GRIJS
CP COMPANY
3359120 PET aangetroffen op vloer in het pand svol
7 1.00 STK Munitie Kl: PAARS
3359141 Zakje met flesje om hals so SV010
8 2.00 STK ondergoed Kl: zwart
HENNES EN MAURI
3359144 onderbroek mt 1 en veter mt tasje sv012
9 1.00 PR Schoenen
SERGIO
3359148 schoenen sergio rossi sv013
10 1.00 STK Broek Kl: blauw
DIESEL Spijkerbrk
3359149 Diesel Industry sv014
11 1.00 STK Shirt Kl: zwart
BIKKEMSBERG shirt
3359150 shirt lange mouwen bikkemsberg mt M SV015
12 1.00 STK Jas Kl: groen
DNG jas
3359151 groene jas maat 1, Svo 016
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en F.M.S. Requisizione, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B. Oreel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2008.