Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 07/4258 GEMWT
de besloten vennootschap Kwekerij De Amstel Beheer B.V., gevestigd te Nieuwveen,
de besloten vennootschap Flora Exploitatiemaatschappij B.V., gevestigd te De Kwakel,
gezamenlijk handelend onder de naam HH Maatschap, gevestigd te Nieuwveen,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. B.D. Roelink,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Fiedeldeij en [vertegenwoordiger 1].
De rechtbank heeft op 1 november 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 25 september 2007, verzonden op 27 september 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft bij faxbericht van 11 juni 2008 verzocht om verdaging van de zitting van
12 juni 2008 omdat zij daags voor de zitting van de rechtbank de beleidsregels van verweerder met betrekking tot de toepassing van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) heeft ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien dit verzoek te honoreren omdat het gaat om reeds bekendgemaakt beleid waarnaar in het bestreden besluit bovendien wordt verwezen. Bij faxbericht van 11 juni 2008 heeft de rechtbank aan eiseres meegedeeld dat de zitting niet zal worden verdaagd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2008 waarbij eiseres zich, zonder afmelding, niet heeft laten vertegenwoordigen.
Tijdens een controle heeft een medewerker van verweerder geconstateerd dat de loods op het perceel [adres 1] te Kudelstaart (hierna: het perceel) illegaal wordt bewoond.
Bij brief van 1 juni 2006 heeft verweerder eiseres verzocht om binnen vier weken na dagtekening van deze brief het illegale gebruik van de loods als kamerverhuurbedrijf op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat het nemen van handhavende maatregelen tot de mogelijkheden behoort.
Bij brief van 5 juli 2006 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend om de situatie op het perceel te laten voortbestaan dan wel over te gaan tot legalisatie in de vorm van een kamerverhuurbedrijf.
Het verzoek om legalisatie is door verweerder opgevat als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
Bij primair besluit van 16 januari 2007 heeft verweerder het verzoek om legalisatie geweigerd. Het realiseren van kamers is zowel in strijd met het geldende als het ontwerp-bestemmingsplan waardoor er sprake is van een planologisch bezwaar. Verweerder wenst geen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen omdat verweerder het planologisch belang laat prevaleren boven het economisch belang van eiseres. Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft het aantal kamers, dat 10 bedraagt in plaats van 40, en voor het overige, met een aanvullende motivering omtrent het gedogen, ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat reeds op 25 maart 1980 een bouwvergunning is verleend. Uit de bij deze bouwvergunning behorende bouwtekening blijkt dat het gaat om woonruimte. Verweerder heeft lange tijd niet opgetreden tegen het illegale gebruik van de loods op het perceel. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij het bestreden besluit niet kan uitvoeren omdat zij niet in staat is om aan het illegale gebruik van de loods op het perceel een einde te maken. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat er binnen de gemeente Aalsmeer een grote behoefte bestaat aan mogelijkheden voor tijdelijke huisvesting. Het is volgens eiseres dan ook onbegrijpelijk dat verweerder niet overgaat tot legalisatie. Er zijn regelmatig controles door de brandweer uitgevoerd waarbij niet is gebleken dat niet is voldaan aan de brandveiligheidseisen. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat zij groot economisch nadeel ondervindt van de weigering om tot legalisatie over te gaan en dat zij wordt benadeeld in haar bedrijfsvoering als de werknemers geen woonruimte wordt geboden.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het in onderhavige procedure niet gaat om bestuursdwang gericht tegen de bewoning van de loods op het perceel. Voor zover de beroepsgronden betrekking hebben op bestuursrechtelijke handhaving dan wel het eventueel gedogen van de bestaande situatie kunnen deze thans niet aan de orde komen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid het verzoek om legalisatie van het kamerverhuurbedrijf in de loods door middels van het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO heeft afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat op 25 maart 1980 een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een werkruimte op het perceel met de voorzieningen bestaande uit een kantine, kantoorruimte, vergaderruimte en ontspanningsruimte voor het personeel alsmede privaten en wasruimten.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat uit de verleende bouwvergunning en de daarbij behorende tekeningen blijkt dat het bij dat bouwplan tevens ging om het realiseren van woonruimten op het perceel, nu daarin slechts sprake is van het oprichten van een werkruimte met voorzieningen. Het betoog van eiseres dat het realiseren van woonruimten op het perceel reeds was vergund slaagt daarom niet.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1962 gemeente Uithoorn”. Ingevolge dit plan rust op het perceel de bestemming “Agrarische doeleinden B”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) – voor zover thans van belang – mogen op de gronden bestemd voor “Agrarische doeleinden B” op elk volledig agrarisch bedrijf uitsluitend één woonhuis voor het bedrijfshoofd alsmede de voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf nodige bedrijfsgebouwen worden opgericht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bewoning van de loods op het perceel in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
In artikel 19 van de WRO is bepaald dat verweerder dan wel de gemeenteraad de mogelijkheid heeft om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan en daarmee de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen. Verweerder dan wel de gemeenteraad komt bij de toepassing van artikel 19 van de WRO beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de rechtbank de besluitvorming daaromtrent terughoudend dient te toetsen.
Verweerder heeft voor de toepassing van het voor artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO ontwikkelde beleid, vastgesteld op 22 juni 2000 en in werking getreden op 23 juni 2000, geen ruimte gezien om vrijstelling te verlenen. Blijkens dit beleid wordt aan een verzoek om vrijstelling in beginsel medewerking verleend indien het bouwplan in overeenstemming is met, onder andere, het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, tenzij de belangen van derden onevenredig worden geschaad. Indien door voortschrijdende inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen de situatie ontstaat dat een verzoek om vrijstelling niet strookt met de in het beleid genoemde nota’s, plannen en bestuurlijke afspraken, maar wel in overeenstemming is of kan zijn met de planologische visie van de gemeente Aalsmeer, zal in beginsel vrijstelling worden verleend.
Ingevolge het ontwerp-bestemmingsplan “Kudelstaart 2006” komt op het perceel de bestemming “Woondoeleinden Lintbebouwing (WL)” te rusten.
In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het ontwerp-bestemmingsplan (hierna: de ontwerp-voorschriften) zijn de gronden bestemd voor “Woondoeleinden Lintbebouwing (WL)” aangewezen voor woningen met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten, alsmede huisgebonden beroepen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de ontwerp-planvoorschriften geldt voor de in het eerste lid genoemde woningen (hoofdgebouw) de bepaling dat per bouwperceel maximaal één woning mag worden gerealiseerd of, indien de bouwperceelbreedte minimaal 40 meter bedraagt, maximaal twee aanéén gebouwde woningen.
De bewoning van de loods is mitsdien ook in strijd met het toekomstige bestemmingsplan omdat er geen sprake is van een woning als bedoeld in artikel 6 van de ontwerp-planvoorschriften.
Nu voorts niet is gebleken dat de bewoning van de loods past in de planologische visie van de gemeente Aalsmeer heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op zijn beleid, in redelijkheid de planologische belangen kunnen laten prevaleren boven de financieel-economische belangen van eiseres en de vrijstelling mogen weigeren. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van het beleid had moeten afwijken. Of er in de loods op dit moment wel of niet een brandveilige situatie bestaat, doet voor de voorgaande overwegingen niet ter zake.
Een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is evenmin mogelijk omdat het aantal woningen niet gelijk blijft, maar toeneemt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de grote behoefte aan tijdelijke huisvesting in de gemeente Aalsmeer, verweerder in redelijkheid het verzoek om vrijstelling heeft kunnen weigeren. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2008 door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter,
mrs. Y.A.A.G. de Vries en A.C. Loman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B