ECLI:NL:RBAMS:2008:BD4794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 07-27261
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaald salaris door werkgever na arbeidsongeschiktheid werknemer

In deze zaak vorderde de vennootschap onder firma HOTEL ASTERISK V.O.F. (hierna: Asterisk) terugbetaling van onverschuldigd betaald salaris van haar werknemer, [gedaagde]. De werknemer was sinds 1993 in dienst bij Asterisk en had in de loop der jaren te maken gekregen met arbeidsongeschiktheid, waarvoor hij een WAO-uitkering ontving. Asterisk had abusievelijk het salaris van [gedaagde] doorbetaald op basis van een 38-urige werkweek, terwijl hij feitelijk slechts 24 uur per week werkte. Asterisk ontdekte deze omissie pas in 2006 en vorderde terugbetaling van het teveel betaalde salaris, dat opliep tot € 41.694,15 bruto.

De kantonrechter oordeelde dat Asterisk geen contractuele of wettelijke verplichting had om het salaris op het oude niveau door te betalen, aangezien het dienstverband van [gedaagde] feitelijk was aangepast naar 24 uur per week. De rechter wees de vordering van Asterisk toe, maar matigde het bedrag tot 50% van het gevorderde, rekening houdend met de omstandigheden van het geval en het feit dat [gedaagde] ook een WAO-uitkering ontving. De rechter oordeelde dat de terugbetaling van de gehele suppletie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, en stelde de terug te betalen som vast op € 24.694,86, vermeerderd met wettelijke rente.

De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter F. van der Hoek op 19 juni 2008.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 07-27261
Datum : 19 juni 2008
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
de vennootschap onder firma HOTEL ASTERISK V.O.F.
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Asterisk
gemachtigde: mr. S.M. Drost
t e g e n:
[gedaagde]
wonende te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.A.C. Vijn
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 20 augustus 2007 inhoudende de vordering van Asterisk
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met bewijsstukken
Bij tussenvonnis van 25 oktober 2007 is een comparitie bepaald. Deze is gehouden op
29 november 2007. Partijen en hun gemachtigden verschenen, Asterisk vertegenwoordigd door haar vennoten, [vennoot 1] en [vennoot 2]. Er zijn inlichtingen verschaft.
Nadien is schriftelijk voortgeprocedeerd. Ingediend zijn:
- de conclusie van repliek van Asterisk met bewijsstukken
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] met bewijsstukken
- de akte waarin Asterisk reageert op die laatste bewijsstukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Asterisk exploiteert een hotel in Amsterdam.
1.2. [gedaagde], geboren op 4 juni 1947, is met ingang van 1 juni 1993 bij Asterisk in dienst getreden met een volledige werktijd van 38 uur per week. Laatstelijk had hij de functie van Chef Receptie met een bruto maandsalaris van € 1.600,70 exclusief emolumenten.
1.3. [gedaagde] heeft op 28 april 1995 hartklachten gekregen en is gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt. Met ingang van 28 april 1996 heeft hij een WAO-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25-35.
1.4. [gedaagde] is in 1999 opnieuw arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 25 juni 1999 werd hem een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van
80-100%. Met ingang van 1 januari 2000 werd het percentage verlaagd naar 25-35.
1.5. [gedaagde] heeft – los van incidentele ziekte – vanaf 1 september 1999 4 dagen per week 6 uur per dag gewerkt, derhalve 24 uur per week.
1.6. Op initiatief van Asterisk heeft het UWV vanaf 1996 de aan [gedaagde] toegekende WAO-uitkering rechtstreeks aan Asterisk betaald. Asterisk heeft van september 1999 tot en met juli 2006 het salaris van [gedaagde] betaald op basis van een werkweek van 38 uur.
1.7. Asterisk heeft op 24 juli 2006 aan CWI te Zaandam een ontslagvergunning voor [gedaagde] aangevraagd, onder vermelding dat hem een dienstverband voor de duur van 24 uur per week zou worden aangeboden.
1.8. Op 19 september 2006 is [gedaagde] opnieuw arbeidsongeschikt geworden. Om hier niet relevante redenen heeft hij nadien niet meer voor Asterisk gewerkt.
1.9. Asterisk heeft [gedaagde] bij brief van 26 juli 2006 geschreven over de ontdekte omissie. Bij brief van 27 november 2006 van haar gemachtigde heeft zij terugbetaling gevorderd binnen 10 dagen.
Vordering
2. Asterisk vordert [gedaagde], na wijziging van eis, te veroordelen tot betaling van € 41.694,15 bruto ter zake van onverschuldigd betaald salaris, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
3. Asterisk stelt ter onderbouwing van de vordering, kort samengevat, dat zij abusievelijk het salaris van [gedaagde] van 1 september 1999 tot en met 31 juli 2006 heeft betaald op basis van een dienstverband van 38 uur. Feitelijk is hij vanaf de eerstgenoemde datum 24 uur per week gaan werken. Volgens Asterisk had zij op grond van de destijds geldende wettelijke en CAO-regelingen een verplichting om [gedaagde] gedurende 52 resp. 52, derhalve 104 weken na zijn eerste arbeidsongeschiktheid door te betalen op basis van een 38-urige werkweek. Die verplichting bestond in september 1999 niet meer, maar dat is door Asterisk ten onrechte niet opgemerkt. Asterisk stelt dat [gedaagde] van de omissie wel op de hoogte was, dan wel had kunnen zijn. Zij heeft de fout pas in 2006 ontdekt. Bij brief van 26 juli 2006 en in een voorafgaand gesprek heeft zij [gedaagde] daarover geïnformeerd. Zij heeft hem nadien het geldende salaris betaald en het UWV verzocht om de uitkering rechtstreeks aan hem te voldoen.
4. Asterisk baseert haar vordering op de bij dagvaarding overgelegde berekening, verminderd met een door [gedaagde] opgevoerd en door Asterisk onbetwist bedrag van € 622,75. Zij stelt [gedaagde] tot betaling te hebben gemaand en hem een betalingsregeling te hebben aangeboden. [gedaagde] is daarop niet ingegaan, hetgeen haar tot deze procedure noodzaakte.
Verweer
5. [gedaagde] verweert zich tegen deze vordering. Zijn verweren worden in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
Beoordeling
6. Volgens het eerste verweer van [gedaagde] heeft Asterisk zijn salaris niet zonder rechtsgrond gesuppleerd. In de eerste plaats heeft Asterisk pas in juli 2006 toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst van 38 uur te beëindigen, onder aanbieding van een overeenkomst van 24 uur. Voordien had hij een fulltime dienstverband, dat de salarisbetalingen rechtvaardigde. In de tweede plaats voert [gedaagde] aan dat Asterisk heeft betaald op grond van een natuurlijke verbintenis, te weten een dringende verplichting van moraal en fatsoen. Hij is op verzoek van Asterisk in 1993 uit een andere baan direct bij haar in dienst getreden en heeft steeds naar volle tevredenheid gewerkt. Toen hij in 1995 uitviel heeft de toenmalige vennoot, [toenmalige vennoot], hem gezegd dat hij zich over zijn salaris geen zorgen hoefde te maken. [gedaagde] nam aan dat [toenmalige vennoot] wist dat Asterisk een suppletieverplichting had van niet meer dan 2 jaar. Zij heeft hem niet expliciet toegezegd dat ook nadien suppletie zou plaatsvinden, maar uit haar woorden en uit de feitelijke salarisbetaling maakte hij te goeder trouw op dat Asterisk zou blijven doorbetalen. Bovendien werkte hij in de jaren tussen 1996 en 1999 beduidend meer dan 24 uur per week. Voorts bestond er correspondentie tussen het UWV en Asterisk, zodat Asterisk van de hoogte van zijn uitkering weet kon hebben. [vennoot 2] deed zelf de administratie.
7. Deze verweren worden niet gevolgd. Onvoldoende relevant is dat Asterisk de arbeidsovereenkomst formeel pas in 2006 heeft willen terugbrengen tot 24 uur. Vast staat dat [gedaagde] in 1995 deels arbeidsongeschikt is geraakt, dat hij in 1996 een gedeeltelijke WAO-uitkering heeft ontvangen en dat hij nadien – in ieder geval vanaf 1999 – 24 uur per week is gaan werken. Dat was op doktersadvies en in overleg tussen partijen. Het dienstverband van 38 uur was een lege huls geworden en vormt geen rechtsgrond voor aanspraken van [gedaagde].
Dat Asterisk een natuurlijke verbintenis op zich heeft genomen, kan evenmin worden aangenomen. Het subjectieve inzicht van [gedaagde] over de aard en invulling van zijn relatie met Asterisk is daartoe ontoereikend. Beoordeeld moet worden of er naar objectieve maatschappelijke opvattingen van een dringende verplichting van Asterisk sprake was. Dat is niet het geval. Uit de correspondentie van Asterisk aan [gedaagde] blijkt duidelijk dat zij bezorgd was over zijn gezondheidsperikelen en dat zij hem voor een administratieve belasting heeft willen sparen. Zij heeft zich daarmee als goed werkgever opgesteld. Gronden voor een verplichting om tot in lengte van jaren het salaris tot een dienstverband van 38 uur te suppleren zijn er echter niet. Feitelijk had het dienstverband in die omvang maar 2 jaar geduurd. Het inkomensverlies van [gedaagde] werd opgevangen door de WAO-uitkering en door de tweejarige suppletie, nog daargelaten dat [gedaagde] zich ook voor een teruggang had kunnen verzekeren. Uit het enkele feit dat Asterisk na de suppletieperiode het volledige salaris doorbetaalde, mocht [gedaagde] niet opmaken dat zij ter zake een verplichting op zich nam. Hij kon weten dat zich na de eerste suppletieperiode een nieuwe inkomenssituatie voordeed. Blijkens zijn eigen correspondentie met het UWV heeft [gedaagde] zich bovendien verzet tegen een verlaging van zijn WAO-uitkering. Zonder – ontbrekende – toelichting verhoudt zich dat niet goed met het aangevoerde vertrouwen over een doorlopende suppletie van Asterisk. Tenslotte had [gedaagde] zich kunnen realiseren dat de met Asterisk besproken vermindering van zijn dienstverband naar 24 uur invloed op de hoogte van het salaris kon hebben.
8. Nu niet kan worden geoordeeld dat Asterisk een contractuele of wettelijke verplichting tot doorbetaling droeg, heeft zij [gedaagde] onverschuldigd betaald. Daarmee is ook geen vernietiging van een rechtshandeling noodzakelijk, zoals [gedaagde] in zijn tweede verweer aanvoert.
9. Volgens zijn derde verweer beroept [gedaagde] zich er op dat de vorderingen van Asterisk van voor 27 november 2001 zijn verjaard, nu zij vanaf 1999 weet had van de betalingen. Het betreft bovendien periodieke betalingen als bedoeld in art. 3:308 BW. Asterisk heeft pas bij brief van 27 november 2006 het onverschuldigd betaalde teruggevorderd.
Ook dit verweer slaagt niet. Relevant voor de aanvang van de verjaring is niet het tijdstip van betaling, maar dat waarop Asterisk met de vordering bekend is geworden. Dat was in 2006. Voorts heeft art. 3:308 BW geen betrekking op de onderhavige vordering uit onverschuldigde betaling.
10. [gedaagde] voert in de vierde plaats aan dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij kon niet weten dat hem teveel betaald werd. Op grond van het goed werkgeverschap en het daarmee verbonden vertrouwensbeginsel is er geen plaats voor de correctie van de fout van Asterisk. De omissie is al lang geleden gemaakt, hij mocht de indruk hebben dat Asterisk bewust had aangevuld en zijn persoonlijke financiële situatie is benard, gelet op zijn beperkte WAO-uitkering en de hoogte van hypothecaire en andere schulden.
11. Het vierde verweer wordt ten dele gevolgd. De verantwoordelijkheid voor de omissie ligt in de eerste plaats bij Asterisk. Het is haar uiteraard niet aan te rekenen dat zij de uitkering van [gedaagde] suppleerde, nu dat aanvankelijk op grond van wettelijke en contractuele verplichtingen gebeurde en nadien vanuit haar initiatief om [gedaagde] zorgen te besparen. Dat zij de suppletie - in strijd met haar voldoende gebleken eigenlijke wil - jarenlang heeft gecontinueerd, ligt echter in haar risicosfeer. Daartegenover staat echter dat [gedaagde] na 1999 24 uur per week werkte en dat hij, zoals in onderdeel 7 geoordeeld, er niet op had kunnen vertrouwen dat hij tot in lengte van dagen voor 38 uur per week betaald zou worden. Het had op zijn weg gelegen om opheldering van Asterisk te vragen dan wel om reserveringen te treffen. Er bestaan onvoldoende gronden om rekening te houden met de huidige financiële situatie van [gedaagde], reeds omdat hij de gegevens van zijn samenwonende partner niet heeft genoemd.
12. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de vordering van Asterisk € 41.694,15 bruto bedraagt. Op initiatief van [gedaagde] heeft het UWV op 11 oktober 2007 aan hem met terugwerkende kracht een WAO-gatuitkering toegekend. [gedaagde] erkent dat die uitkering over de periode van 26 april 1998 tot 1 juli 2006 aan Asterisk toekomt, neerkomend op een bedrag van € 7.695,57 bruto. Hij voert terecht aan dat de uitkering nadien bestemd is ter dekking van zijn inkomensachteruitgang. Rekening houdend met dit bedrag heeft Asterisk
€ 33.998,58 onverschuldigd betaald. Op grond van de overwegingen in onderdeel 11 wordt een terugbetaling van de gehele suppletie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht. De vordering van Asterisk wordt met 50% gematigd tot € 16.999,29. Toegewezen wordt het voormelde bedrag, vermeerderd met het door [gedaagde] nog onbetaald gelaten bedrag van € 7.695,57, derhalve € 24.694,86.
13. De wettelijke rente wordt toegewezen over € 16.999,29 vanaf 7 december 2006, na het verloop van de sommatie. Dat Asterisk andere kosten heeft gemaakt dan die ter voorbereiding van deze procedure is tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde] gesteld noch gebleken.
14. Dit betekent dat de vordering van Asterisk wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald.
15. Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt [gedaagde] om aan Asterisk te betalen:
- € 24.694,86 wegens onverschuldigd betaald salaris;
- de wettelijke rente over € 16.999,29 vanaf 7 december 2006 tot aan de dag der voldoening;
II. wijst af het meer of anders gevorderde;
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter