ECLI:NL:RBAMS:2008:BD4422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 07-40144
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en voorzieningen door werkgever versus nadeel werknemer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2008, staat de vordering van eiser centraal, die stelt dat zijn arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is opgezegd door gedaagde, de Sociale Verzekeringsbank. Eiser, die sinds 1977 in dienst was, heeft verschillende functies bekleed, maar werd in 2005 ontheven uit zijn functie als manager. Na een periode van onduidelijkheid over zijn rol, werd zijn arbeidsovereenkomst in 2007 opgezegd. Eiser vordert een schadevergoeding van € 160.000,00, stellende dat gedaagde hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de redenen van zijn ontheffing en dat hij niet adequaat is begeleid naar een nieuwe functie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde eiser voldoende heeft geïnformeerd over de redenen voor zijn ontheffing en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijke opzegging. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde voldoende voorzieningen heeft getroffen voor eiser, waaronder financiële ondersteuning voor zijn studie en begeleiding naar een nieuwe werkkring. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de opzegging voor eiser niet onredelijk zwaar zijn geweest in vergelijking met de belangen van gedaagde. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en begeleiding bij ontslagprocedures, en bevestigt dat werkgevers in staat moeten zijn om vertrouwen te hebben in hun personeel. De rechter heeft de vordering van eiser afgewezen en de kosten van de procedure aan zijn zijde begroot op € 700,00, inclusief BTW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 07-40144
Datum : 15 mei 2008 (bij vervroeging)
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. A.G.M. Wilms
t e g e n:
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
gevestigd en kantoorhoudend te Amstelveen
gedaagde
gemachtigde: mr. F. van den Berg
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 28 november 2007 inhoudende de vordering van eiser
- de conclusie van antwoord van gedaagde met bewijsstukken
Vervolgens is bij tussenvonnis van 17 maart 2008 bepaald dat een comparitie van partijen werd gelast. Deze is op 8 mei 2008 gehouden. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1958, is op 1 januari 1977 bij (de rechtsvoorganger van) gedaagde in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
1.2. Laatstelijk voor 2002 was eiser werkzaam als medewerker IOA bij het vestigingskantoor van gedaagde in Rotterdam. In 2002 is hij benoemd in de functie van manager Uitvoering afdeling AOW/ANW van dezelfde vestiging. In die functie kreeg hij leidinggevende verantwoordelijkheden en werd hij directielid.
1.3. Op 24 mei 2005 heeft een lid van de Raad van Bestuur [persoon 1], aan eiser laten weten dat gedaagde hem uit zijn functie wilde ontheffen. Na inhoudelijk verweer van eiser is de ontheffing geëffectueerd per 1 juli 2005.
1.4. Eiser is per 1 juli 2005 gaan werken als ondersteuner van de manager F & F bij het vestigingskantoor Breda van gedaagde. Bij brief van 28 maart 2007 heeft gedaagde de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2007.
1.5. Het laatstelijk geldende salaris van eiser bedroeg € 4.573,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantie-uitkering en 8,33% eindejaarsuitkering, totaal € 5.320,00 bruto per maand.
1.6. Eiser is per 1 mei 2008 werkzaam bij de gemeente Schiedam.
Vordering
2. Eiser vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van € 160.000,00 wegens hoofdsom. Eiser stelt dat gedaagde de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft opgezegd, hetgeen grond geeft voor een schadevergoeding op basis van art. 7:681 lid 2 sub a en b BW.
Ter onderbouwing van de vordering stelt eiser – samengevat – dat hij tijdens zijn langdurige dienstverband bij gedaagde gestaag carrière heeft gemaakt en steeds goede beoordelingen heeft gehad. De mededeling van [persoon 1] op 24 mei 2005 dat gedaagde het vertrouwen in hem verloren had en dat hij uit zijn functie ontheven zou worden kwam als een verrassing. Eiser verwijt gedaagde hem, ondanks zijn mondelinge en schriftelijke verzoeken, geen opheldering te hebben willen geven. Volgens eiser kent hij de redenen voor de maatregelen nog steeds niet. Met de ontheffing heeft hij niet ingestemd, anders dan gedaagde wil laten geloven.
3. Eiser stelt dat de functie in Breda als manager F & F niet meer dan een parkeerfunctie was. Aanvankelijk had hij nog werkzaamheden te verrichten, maar na enkele maanden was er geen werk meer en stond hij feitelijk op non-actief. Hij heeft gebruik gemaakt van de diensten van het mobiliteitscentrum van gedaagde; het centrum bood echter een ondermaatse begeleiding. Volgens eiser heeft hij vaak tevergeefs gesolliciteerd. Per 1 mei 2008 heeft hij de bovengenoemde baan, waar hij in een lagere schaal is ingedeeld dan die bij gedaagde.
Verweer
4. Gedaagde verweert zich tegen deze vordering. Haar verweren worden in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
Beoordeling
5. Het verwijt van eiser dat gedaagde hem niet over de redenen van de ontheffing uit zijn functie heeft ingelicht, wordt niet gevolgd. [persoon 1] heeft hem en zijn – eveneens getroffen – directeur [persoon 2] bij memo van 25 mei 2005 op de hoogte gesteld en hen beiden in de gelegenheid gesteld te reageren op een zestal concrete vragen en opmerkingen. Voordien is er al een mailwisseling geweest en is het interne accountantsrapport met beiden besproken. Nadien heeft eiser schriftelijk gereageerd op de inhoud van de door gedaagde aan zijn adres gemaakte verwijten. Ook is er overleg geweest over de manier van communicatie over het terugtreden van eiser, zodat hem al te grote imagoschade bespaard bleef.
6. Tijdens de comparitie is de reden voor de ontheffing besproken, waaruit eveneens bleek dat eiser de ins en outs daarvan goed begreep. Nu eiser zijn vordering inhoudelijk niet heeft gebaseerd op art. 7:681 lid 2 sub a BW, moet alleen worden beoordeeld of gedaagde een toereikend belang had bij de opzegging. In dat kader is voldoende komen vast te staan dat eiser en [persoon 2] de stand van zaken van omstreeks 300 dossiers hebben gemanipuleerd aldus dat er op de peildatum een ander beeld ontstond dan de werkelijkheid. Dat zij daarbij geen rechtstreeks eigen belang hadden en dat er druk bestond om de zaakvoorraad weg te werken, is onvoldoende relevant. Van belang is dat gedaagde een waarheidsgetrouw beeld moet hebben van de afhandeling van lopende zaken en dat werd geadministreerd volgens de bestaande richtlijnen. Eiser heeft erkend daarin te zijn tekortgeschoten. Gedaagde moet de directie van haar vestigingen kunnen vertrouwen; begrijpelijk is dat haar vertrouwen geschonden was.
7. Het verwijt van eiser dat gedaagde hem na 1 juli 2005 aan zijn lot heeft overgelaten, wordt evenmin gevolgd. In de eerste plaats heeft gedaagde hem direct een andere functie aangeboden, niet als manager F & F, maar als diens ondersteuning. Op non-actief is eiser niet komen te staan, al was de baan na verloop van tijd mogelijk niet erg veeleisend. De plaatsing geschiedde in het bredere kader van de afspraken bij brief van 23 juni 2005, die erop gericht waren om eiser te begeleiden naar een werkkring buiten de organisatie van gedaagde, zoals ook voor [persoon 2] gold. Uit niets is gebleken dat eiser zich destijds niet heeft verenigd met die afspraken, al verlangde hij naast de door gedaagde geboden voorzieningen ook een schadevergoeding.
8. In de tweede plaats is gebleken is dat gedaagde eiser bij zijn begeleiding in toereikende mate heeft gefaciliteerd. Allereerst heeft zij hem gedurende tenminste twee dagen per week vrijgesteld van werkzaamheden om zijn HEAO-studie te kunnen volgen en te kunnen solliciteren. Zij heeft het collegegeld en de studieboeken vergoed tot een bedrag van ca.
€ 3.000,00. Voorts heeft gedaagde tijd van haar interne mobiliteitsbureau vrijgemaakt ten behoeve van de begeleiding van eiser. Ook heeft zij eiser in de gelegenheid gesteld om zich door een extern outplacementbureau te laten bijstaan. De kosten ad € 7.200,00 heeft zij gedragen. Daarnaast is de termijn van de begeleiding verlengd van 1 september 2006 tot
1 juni 2007, waarbij het dienstverband en de geldende rechtspositie zijn gecontinueerd. Tenslotte heeft eiser na 1 juni 2007 op grond van de bij gedaagde geldende bovenwettelijke regeling aanspraak gehad op aanvulling van zijn WW-uitkering tot 90% van het laatste salaris.
9. Eiser heeft ongetwijfeld geen eenvoudige tijd van leven gehad. Niet kan echter worden geoordeeld dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn geweest in vergelijking met het boven omschreven belang van gedaagde bij de beëindiging van het dienstverband. Het financiële nadeel daarvan is beperkt gebleven. Gedaagde heeft toereikende voorzieningen getroffen om de gevolgen van de opzegging te beperken en eiser nieuwe kansen op de arbeidsmarkt te bieden.
10. Dit betekent dat de vordering van eiser wordt afgewezen.
11. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt eiser veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de aard van het geschil en de positie van eiser worden die beperkt tot de helft van het gebruikelijke tarief.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt eiser in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 700,00, voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde
III. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter