ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2790

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7170
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de officier van justitie bij internationale rechtshulpverzoeken en inbeslagneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2008 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door Fortis Intertrust (Netherlands) B.V. Het klaagschrift betreft de teruggave van inbeslaggenomen goederen in het kader van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten. De officier van justitie had op 28 november en 4 december 2007 doorzoekingen ter inbeslagneming uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de officier niet bevoegd was om deze handelingen uit te voeren zonder tussenkomst van de rechter-commissaris. De rechtbank stelt vast dat de Wet BOB, die per 1 februari 2000 de bevoegdheden tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris heeft herverdeeld, niet voldoende duidelijkheid biedt over de bevoegdheden van de officier van justitie in het kader van internationale rechtshulp. De rechtbank concludeert dat de inbeslagneming onrechtmatig was, omdat de officier van justitie niet de juiste procedure heeft gevolgd. De rechtbank verklaart het beklag gegrond en beveelt de teruggave van de in beslag genomen stukken aan klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULP KAMER
Rk.nr: 07/7170
BESCHIKKING
op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen Sv) van:
Fortis Intertrust (Netherlands) B.V.
gevestigd [adres],
te dezen woonplaats kiezende ten kantore van haar raadsman,
mr. D. van der Landen, advocaat te Amsterdam,
klaagster, tevens beslagene.
Procesgang.
Het klaagschrift is op 6 december 2007 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 1 februari 2008 de raadsman van klaagster en de officier van justi¬tie in openbare raadka¬mer ge¬hoord.
Inhoud klaagschrift.
Het klaagschrift strekt tot teruggave van onder klaagster inbe¬slaggenomen goederen, als vermeld in de aan het klaagschrift gehechte bescheiden (bijlagen 3 en 4).
Beoordeling.
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op grond van het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 hebben de Duitse gerechtelijke autoriteiten op 24 augustus 2007 een verzoek gedaan aan de Nederlandse autoriteiten. Omdat dit verzoek onder meer strekt tot inbeslagneming van stukken van overtuiging onder klaagster heeft de behandelend officier van justitie het in handen gesteld van de rechter-commissaris te Amsterdam, en wel bij schriftelijke vordering van 10 oktober 2007 tot doorzoeking ter inbeslagneming van die stukken bij klaagster.
Bij proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2007 heeft de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie gereageerd. De inhoud van dit proces-verbaal komt erop neer dat de rechter-commissaris de vordering af- noch toewijst omdat zij van oordeel is dat haar tussenkomst niet is vereist aangezien de officier van justitie op zijn eigen bevoegdheid tot uitvoering van voornoemd rechtshulpverzoek tot doorzoeking ter inbeslagneming kan overgaan. Dit vanwege de met de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) per 1 februari 2000 tot stand gebrachte herverdeling van bevoegdheden tussen de officier van justitie enerzijds en de rechter-commissaris anderzijds. Volgens de rechter-commissaris moet het als een kennelijke misslag van de wetgever worden beschouwd dat in artikel 552n, onder d, Sv de noodzaak tot inschakeling van de rechter-commissaris niet expliciet is beperkt tot die gevallen waarin voor inbeslagneming een doorzoeking moet worden verricht in een woning, dan wel een kantoor van een persoon met verschoningsbevoegdheid.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 28 november 2007 en 4 december 2007 in het kantoor van klaagster een doorzoeking ter inbeslagneming uitgevoerd, ter uitvoering van voormeld rechtshulpverzoek. Nadat de officier van justitie het doel van zijn komst had gemeld aan onder meer de raadsman van klaagster, heeft de raadsman namens klaagster medegedeeld: “Mijns inziens is bij een doorzoeking in het kader van rechtshulp de rechter-commissaris bevoegd en niet de officier van justitie. Na overleg met mijn cliënt zal dit mogelijk bij de verlofprocedure uitlevering stukken aan Duitsland als bezwaar worden aangemerkt.”
Ter gelegenheid van beide doorzoekingen zijn bescheiden in beslag genomen.
Grondslag van het klaagschrift is dat de officier tot de inbeslagname niet bevoegd was nu de procedure van artikel 552n dan wel 552o juncto 104 Sv niet is gevolgd Hierdoor is klaagster rechtstreeks in haar belangen is geschaad, met name omdat zij verantwoordelijkheden heeft naar haar klanten toe en zij hen nu niet kan verzekeren dat stukken, die klantgegevens bevatten, via tussenkomst van een rechter in beslag zijn of zullen worden genomen en dat is voorzien in een verlofprocedure, alvorens de stukken worden afgegeven aan de buitenlandse autoriteit. De raadsman heeft verder aangevoerd dat het beleid van het Amsterdamse Kabinet Rechter-commissaris, zoals weergegeven in een notitie van [coördinerend rechter-commissaris], Coördinerend Rechter-commissaris d.d. 16 januari 2008, die deel uitmaakt van het dossier, met betrekking tot de inbeslagneming van stukken ter overtuiging in het kader van rechtshulpverzoeken ten onrechte afwijkt van het wettelijk stelsel. Rechters-commissarissen in andere arrondissementen doen wel de doorzoekingen in het kader van rechtshulpverzoeken. De differentiatie op dit punt kan klaagster aan haar klanten in den lande niet uitleggen
Ook de officier van justitie houdt het standpunt van het Amsterdamse Kabinet Rechter-commissaris voor onjuist. Tegen teruggave van de in beslaggenomen bescheiden heeft hij zich dan ook niet verzet.
De rechtbank overweegt dat artikel 522n lid 1 aanhef en onder d Sv uitdrukkelijk zegt dat de officier van justitie een rechtshulpverzoek bij schriftelijke vordering in handen van de rechter-commissaris stelt indien het nodig is dat stukken van overtuiging in beslag worden genomen. Artikel 552o Sv markeert de rechten en plichten van onder meer de rechter-commissaris en de officier van justitie indien zo een vordering wordt ingewilligd. Artikel 552p lid 2 Sv bepaalt dat de rechter-commissaris in beslag genomen stukken ter beschikking van de officier van justitie stelt voor zover de rechtbank daartoe verlof verleent.
De wet noch haar geschiedenis bieden voldoende duidelijke aanknopingspunten voor het door de Amsterdamse rechters-commissarissen gehanteerde uitgangspunt dat de bevoegdheden van de officier van justitie in het kader van de internationale rechtshulp geheel gelijk zijn geworden aan diens nationale bevoegdheden of althans dat de wetgever daartoe strekkende bedoelingen had en is de hiervoor genoemde artikelen in het Wetboek van Strafvordering onvoldoende (duidelijk) heeft aangepast.
In zijn verweerschrift heeft de officier zich, subsidiair, op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard omdat hij bevoegd is opgetreden op basis van een niet door enig rechtsmiddel aangetaste beslissing van de rechter-commissaris. Ter zitting heeft de officier van justitie echter terecht opgemerkt dat de rechter-commissaris niet op zijn vordering heeft beslist, zodat dit punt verder onbesproken kan blijven.
Conclusie is dat de officier van justitie niet tot de inbeslagneming bevoegd was. Voor het geval hij heeft willen betogen dat klaagster bij de door haar gewenste beslissing geen belang heeft omdat de rechtbank de inbeslagneming in het kader van de onderhavige bezwaarprocedure adequaat heeft kunnen toetsen en een verlofprocedure in de zin van artikel 552p Sv daarom niets toevoegt, overweegt de rechtbank dat de stelling van klaagster dat zij door de onbevoegd verrichte inbeslagneming in haar belangen is geschaad in het kader van de onderhavige procedure niet verder kan worden onderzocht.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking door de officier van justitie onbevoegd heeft plaatsgevonden en dat de in beslag genomen stukken aan klaagster dienen te worden teruggegeven.
Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Beslissing:
De rechtbank:
verklaart het beklag GEGROND.
Deze beslissing is op 15 februari 2008 gegeven door
mr. J.M.J. Lommen- van Alphen, voorzitter,
en mrs. J.C. Boeree en Q.R.M. Falger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier.