RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.578.2007
RK nummer: 08/328
Datum uitspraak: 28 maart 2008
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
3 september 2007 door de substituut-procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [penitentiaire inrichting]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 maart 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam, gehoord.
De rechtbank heeft op de zitting van 14 maart 2008 de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, Belgie, d.d. 3 februari 2006, kamer 8 C, Referentie: AN60.35.106438/04 (vonnisnummer 539) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 1 en 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings heeft bij fax van 2 oktober 2007, ontvangen op 9 oktober 2007,
de volgende garantie gegeven:
Conform het Kaderbesluit (2002/584/JBZ) VAN DE Raad 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de Lid-Staten van Europa, inzonderheid in toepassing van artikel 9/1, heb ik de eer U hierbij RECHTSTREEKS om uitlevering te verzoeken van de genaamde [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum], van Nederlandse nationaliteit, thans aangehouden voor andere redenen nog minstens mei 2008 met detentieadres [adres], op grond van bijgaand Europees Aanhoudingsbevel dd. 3 september 2007 afgeleverd door mijn ambt, kenmerk dossier
AN60.35.106438/04 op basis van het vonnis bij verstek dd. 3/2/2006 gewezen door de correctionele rechtbank te Antwerpen, waarbij betrokkene veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van 3 jaar met onmiddellijke aanhouding, wegens inbreuken op de wetgeving inzake verdovende middelen.
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in Belgie, naar Nederland over te brengen op basis van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.
(TERUGKEERGARANTIE).
Ik heb de eer U ter kennis te brengen dat mijn ambt tevens instemt met de omzetting in Nederland van de in Belgie op te leggen vrijheidstraf zoals bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen dd. 21 maart 1963.
(OMZETGARANTIE).
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7.1 De raadsman heeft betoogd dat uit het dossier niet duidelijk blijkt of de mogelijkheid van verzet tegen het bij verstek gewezen vonnis nog bestaat, en op grond daarvan bepleit dat de overlevering niet wordt toegestaan. Volgens de raadsman lijkt het nagekomen e-mail bericht van 14 maart 2008 van de Procureur des Konings er eerder op te wijzen dat in België nu juist geen mogelijkheid tot verzet meer aanwezig is.
7.2 De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 12 van de OLW strekt de garantie ertoe, dat opgeëiste personen, die in de uitvaardigende lidstaat bij verstek zijn veroordeeld zonder in de gelegenheid te zijn geweest hun verdediging te voeren, dat na hun overlevering alsnog kunnen doen overeenkomstig de maatstaven die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaraan stelt (Kamerstukken II, 2002/03, 29 042, NR. 3, p. 16).
Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de overleveringsrechter in beginsel ervan dient uit te gaan dat de rechter van de uitvaardigende lidstaat een verzoek van de opgeëiste persoon om een nieuw proces zal beoordelen overeenkomstig de maatstaven die het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daarvoor stellen.
Dat lijdt slechts uitzondering indien (a) uit feiten en omstandigheden blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de rechter van de uitvaardigende lidstaat het verzoek zal afwijzen waardoor de opgeëiste persoon door zijn overlevering zou worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge artikel 6 EVRM toekomend recht, en (b) voorts naar aanleiding van een voldoende onderbouwd verweer is komen vast te staan dat hem na zijn overlevering niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat ter zake van die inbreuk (vgl. HR 21 december 2007, LJN BB7699 (NJ 2008,44)).
Naar het oordeel van de rechtbank houdt de brief van de Procureur des Konings van 21 december 2007, in samenhang met het door voornoemde autoriteit verzonden e-mail bericht van 14 maart 2008, de garantie in dat de opgeëiste persoon, op voorwaarde dat hij zich houdt aan de geldende verzettermijn, na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Voorts blijkt uit deze gegevens dat de termijn van verzet zal gaan lopen na de betekening van het vonnis aan de opgeëiste persoon, nadat hij in België zal zijn aangekomen.
De rechtbank overweegt voorts dat de raadsman geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de rechter in de uitvaardigende lidstaat het verzoek om een nieuw proces zal afwijzen, met het gevolg dat de opgeëiste persoon door zijn overlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge artikel 6 EVRM toekomend recht.
Evenmin heeft de raadsman voldoende onderbouwd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat ter zake van een dergelijke - eventuele - inbreuk.
De conclusie uit het voorgaande luidt dat het verweer strandt.
7.3 De raadsman heeft vervolgens verzocht om de termijn waarbinnen de opgeëiste persoon naar Nederland in het kader van de WOTS dient terug te keren te bepalen op één maand, en een daartoe strekkende garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen.
7.4 De rechtbank kan het verzoek van de raadsman niet toewijzen, nu de wet geen enkel aanknopingspunt biedt voor het stellen van een termijn aan de terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland in het kader van de WOTS-garantie.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 12 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de substituut-procureur des Konings te Antwerpen, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. J.C. Boeree en W.J. van Bennekom, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2008.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.