Parketnummer: 13/518082-06
Datum uitspraak: 13 mei 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] en aldaar feitelijk verblijvende.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2008 en 29 april 2008.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
Snelheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de primair, subsidiair en meer subsidiair in de telastelegging weergegeven overschrijdingen van de maximum snelheid ter plaatse niet kunnen worden bewezen. De raadsman is van mening dat de voor de berekening van de door zijn cliënt gereden snelheid voorafgaand aan het ongeval gebruikte PC Crash berekening, alsmede de Monte Carlo simulatie onvoldoende bewijs oplevert. Immers, de feitelijke omstandigheden ter plaatse zijn onvoldoende doorgedrongen in deze berekeningen, reden waarom de raadsman een nieuwe berekening heeft gevraagd. Uit deze tweede berekening, waarbij in ieder geval de veronderstelling dat zijn cliënt niet heeft geremd voor het ongeval is meegenomen, komt een gereden snelheid naar voren van minimaal 61 kilometer per uur. Dit zou volgens de raadsman leiden tot de keuze voor het meest subsidiaire “een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende 50 km/u”. Het late tijdstip en het feit dat het een bedrijventerrein betreft dat uitnodigt tot harder rijden past niet bij de omschrijving ‘een veel hogere snelheid’ zoals meer subsidiair is telastegelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
In de onderhavige zaak is een aantal onderzoeken verricht naar de door verdachte gereden snelheid direct voorafgaand aan de botsing met de auto van het slachtoffer, de botssnelheid. De resultaten van die onderzoeken zijn neergelegd in de Verkeers Ongevallen Analyse van de heer [persoon1 ] d.d. 8 mei 2007 en de deskundigenrapporten van de heer [persoon 2] van het NFI d.d. 29 november 2007 en 11 april 2008. Bij het bepalen van de botssnelheid is gebruik gemaakt van het computer-simulatieprogramma PC-Crash (rapport [persoon1 ]) aangevuld met een zogenoemde Monte-Carlo analyse (rapporten [persoon 2]).
De rechtbank wil benadrukken dat met de waardering van dit bewijsmateriaal behoedzaam dient te worden omgegaan. De computerberekeningen berusten, naast ‘harde’ waarden als bijvoorbeeld de botspositie van de auto’s en sporen op het wegdek op aannames die een bepaalde mate van waarschijnlijkheid hebben en dus niet 100% vaststaan.
Voor de rechtbank is uitgangspunt dat slechts dan kan worden bewezen dat verdachte te hard heeft gereden, indien daarover geen redelijke twijfel bestaat.
In deze zaak is redelijke twijfel mogelijk over de vraag of verdachte tijdens of na de botsing heeft geremd, wat de mate van beremming van het rechtervoorwiel was, en welke bovengrenswaarde voor de blokkeerremvertraging dient te worden aangenomen. Gelet op deze twijfel dient van de voor verdachte meest gunstige omstandigheden te worden uitgegaan. Nu in het rapport van [persoon 2] van 11 april 2008 die omstandigheden zijn doorgerekend, zal de rechtbank de resultaten van die berekening tot uitgangspunt nemen. Dit brengt mee dat kan worden bewezen dat verdachte minimaal 61 km per uur heeft gereden op het moment van de botsing. Het verweer van de raadsman op dit punt acht de rechtbank gegrond.
Ook het door de raadsman opgeworpen bezwaar tegen de meer subsidiaire kwalificatie “een veel hogere snelheid” is terecht. De aard en concrete ernst van de overtreding, te weten een overtreding van de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur met in ieder geval 11 kilometer per uur, is, gezien de omstandigheden zoals die uit het dossier blijken, niet passend bij voornoemde, meer subsidiaire kwalificatie.
Letsel
Gelet op de lange duur van de arbeidsongeschiktheid en gezien de omstandigheid dat onduidelijk is of het slachtoffer volledig zal herstellen, acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 december 2006 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Burgemeester Stramanweg zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash, werd toegebracht;
- terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol - bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de rijbaan van de Burgemeester Stramanweg, komende uit de richting van de Holterbergweg en gaande in de richting van de Dolingadreef - ter plaatse waar de rijbaan in zijn, verdachtes, rijrichting uit twee rijstroken bestaat - met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur;
vervolgens heeft verdachte met de door hem bestuurde personenauto niet afgeremd en/of is niet tijdig en/of voldoende naar de linkerrijstrook uitgeweken voor een op de rechterrijstrook stilstaande personenauto - waarvan de alarmverlichting op dat moment in werking was gesteld - doch is verdachte met onverminderde snelheid met de rechtervoorkant van die door hem bestuurde personenauto tegen de linkerachterkant van voornoemde personenauto aangebotst;
hierdoor werd voornoemde [slachtoffer] - die zich in voornoemde stilstaande personenauto bevond - vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht;
bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem 745 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 16 maanden, waarvan een gedeelte, groot 10 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een werkstraf en de bijkomende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is met zijn personenauto tegen een op zijn weghelft stilstaande personenauto aangebotst door niet tijdig uit te wijken of af te remmen. Uit het dossier blijkt dat de gevarenverlichting van de auto van het slachtoffer brandde ten tijde van het ongeval. Naar eigen zeggen heeft verdachte mogelijk harder gereden dan ter plaatse toegestaan en was hij vlak voor de botsing afgeleid doordat hij de cd-speler in de auto aan het bedienen was. Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer een whiplash-syndroom opgelopen, waarvan zij tot op heden nog niet is hersteld en waarvan niet bekend is of het blijvend is. De omstandigheid dat het slachtoffer niet nog ernstiger letsel heeft opgelopen en dat de andere inzittende van de auto, te weten het kleinkind van het slachtoffer, ongedeerd is gebleven, is een gelukkige, die echter geenszins aan verdachte te danken is.
Het handelen van verdachte heeft de verkeersveiligheid in ernstige mate geschaad. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij te hard heeft gereden en onvoldoende heeft opgelet,en met name dat hij onder invloed van een hoeveelheid alcohol die drie keer hoger was dan het toegestane maximum in zijn auto is gestapt en aan het verkeer heeft deelgenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het drinken van alcohol ertoe leidt dat iemand verminderd in staat is tot het besturen van een voertuig.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatieregister betreffende verdachte d.d. 25 april 2008.
Al het voorgaande overwegende acht de rechtbank de oplegging van een forse onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf passend en geboden. Voorts ziet de rechtbank in de ernst van het feit en het onverantwoorde gedrag dat verdachte heeft vertoond aanleiding verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. Verdachte heeft aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn functie. Het belang dat verdachte heeft bij het behoud van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, moet hier naar het oordeel van de rechtbank echter wijken voor het belang van de verkeersveiligheid. De rechtbank zal het onvoorwaardelijk gedeelte van deze ontzegging echter beperken in duur, een groot deel van de ontzegging zal in voorwaardelijke vorm geschieden om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst op dergelijke wijze te gedragen.
Voor de straftoemeting zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren (LOVS).
In het onderhavige geval zal de rechtbank hiervan afwijken en wel om de volgende redenen.
Verdachte heeft zich, mede gelet op de brief die het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], aan de rechtbank heeft geschreven, direct na het veroorzaken van het ongeval bekommerd om het welzijn van het slachtoffer. Gelet op de wijze waarop verdachte dit heeft gedaan (en blijkens die brief nog altijd doet) en de waardering daarvoor van het slachtoffer, heeft verdachte een positieve bijdrage geleverd aan het herstel van [slachtoffer]. De houding van verdachte ter zitting wordt met deze brief bevestigd. Daarnaast speelt mee dat verdachte vanwege zijn beroep veelvuldig in de publiciteit verkeert, waardoor deze, voor alle betrokkenen belastende strafzaak, met meer aandacht wordt gevolgd dan normaal gesproken het geval zou zijn.
Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank zich aan bij de door de officier van justitie geformuleerde strafeis, nu deze passend en geboden is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl degene die aan dat feit schuldig is, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 16 maanden.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Beveelt dat een gedeelte, groot 10 maanden, van deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van der Veen, voorzitter,
mrs. W.C.J. Robert en A.M. Ruige, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Weber, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2008.