ECLI:NL:RBAMS:2008:BD0688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-512 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een monumentenvergunning voor kunstobjecten bij het Indiëmonument in Amsterdam Oud-Zuid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een monumentenvergunning voor het plaatsen van kunstobjecten bij het Indiëmonument op het Olympiaplein te Amsterdam Oud-Zuid. De Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers van Oud Zuid, eiseres in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, dat op 25 september 2006 vergunning verleende op grond van de Monumentenwet 1988 voor het plaatsen van twee duo en drie solo kunstobjecten. Eiseres stelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de procedure onzorgvuldig was voorbereid.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was, omdat verweerder de monumentenvergunning niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten had toegezonden. Hierdoor was er geen aanhouding van de bouwvergunningsaanvraag geweest, wat het procesbelang van eiseres niet deed vervallen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de belangen van omwonenden niet herleidbaar zijn tot de belangen die de Monumentenwet beoogt te beschermen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg positief waren, en dat er geen aanleiding was om aan deze adviezen te twijfelen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is bepaald dat de gemeente Amsterdam het griffierecht van € 281,00 aan eiseres vergoedt. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep en de motivering van het bestreden besluit heeft beoordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg. nr. AWB 07/512 BESLU
tussen:
De Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers van Oud Zuid, gevestigd te Amsterdam, eiseres,
vertegenwoordigd door H.J. van der Kleij, F.L.M. Verbart en G. Gase,
en:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. N.G. Engering.
1. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 25 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder vergunning verleend op grond van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) voor het plaatsen van twee duo en drie solo kunstobjecten (hierna: de kunstobjecten) bij het Monument Indië Nederland (hierna: het monument) op het Olympiaplein te Amsterdam Oud-Zuid.
Bij besluit van 8 november 2006 heeft verweerder een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van de kunstobjecten. Dit besluit is bekendgemaakt door publicatie in de stadsdeelkrant van 14 november 2006. Tegen de bouwvergunning is geen bezwaar gemaakt.
Na het verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken heeft eiseres tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaarschrift bij brief van 29 januari 2007 ter behandeling doorgestuurd naar deze rechtbank, aangezien de verleende monumentenvergunning ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Monumentenwet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder de motivering van het betreden besluit aangevuld in die zin dat verweerder alsnog een advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg van 26 februari 2007 aan de monumentenvergunning ten grondslag heeft gelegd en alsnog heeft verwezen naar artikel 11 van de Monumentenverordening Amsterdam Oud Zuid 1999.
Bij uitspraak van 2 april 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de opschorting op grond van artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet van de werking van de bij het bestreden besluit verleende vergunning opgeheven.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 22 januari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres stelt zich op het standpunt dat weliswaar niet binnen zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit beroep is ingesteld, maar dat sprake is van een verschoonbare termijn¬overschrijding omdat verweerder het bestreden besluit niet aan eiseres heeft toegezonden. Verweerder erkent het bestreden besluit niet overeenkomstig artikel 3:43, eerste lid, in verband met artikel 3:44, eerste lid, onder b,van de Awb aan eiseres te hebben toegezonden. Nu eiseres bij de voorbereiding van het bestreden besluit haar zienswijze naar voren heeft gebracht en eiseres, nadat zij op 15 november 2006 kennis heeft genomen van het bestreden besluit op 16 november 2006 daartegen beroep heeft ingesteld, is de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Eiseres heeft in haar beroepschrift vermeld mede namens een 40-tal niet nader aangeduide bewoners op te treden. Eiseres legt bij brief van 19 maart 2007 een lijst met 30 namen over. Nu eiseres niet binnen de beroepstermijn kenbaar heeft gemaakt namens welke bewoners zij mede beroep wenst in te stellen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep, voor zover namens de derden ingesteld, niet ontvankelijk is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2000 (LJN: AM2331).
Met het besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder niet beoogd enig rechtsgevolg in het leven te roepen dat niet reeds door het bestreden besluit teweeg gebracht is. Verweerder heeft slechts de motivering van het bestreden besluit aangepast. Daarom merkt de rechtbank het besluit van 28 februari 2007 niet aan als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, maar leest zij het bestreden besluit met inachtneming van de aangepaste motivering.
Nu verweerder middels het besluit van 28 februari 2007 heeft aangegeven dat het bestreden besluit berust op een onvolledige motiveringen en onzorgvuldig is voorbereid, komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal nagaan of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, gelet op de aanvullende motivering, op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gelet op de doelomschrijving in haar statuten, een voldoende concreet belang heeft bij de onderhavige procedure. Daarbij acht de rechtbank vooral van belang dat het werkgebied van eiseres beperkt is, te weten het stadsdeel Oud Zuid en aangrenzende gebieden, en de in de statuten onder artikel 2 onder h en i vermelde doelen van eiseres, te weten het tegengaan van bebouwing van open ruimten en groene gebieden en het streven naar behoud van bestaande al dan niet monumentale bebouwing met het cultuurhistorisch karakter en de beeldkwaliteit daarvan …”.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres belang heeft bij de onderhavige procedure tegen de verlening van de monumentenvergunning hoewel de bouwvergunning rechtens onaantastbaar is geworden. Ingevolge artikel 54, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a van de Woningwet dient verweerder de aanvraag om een bouwvergunning aan te houden tot de dag waarop zes weken zijn verstreken na de bekendmaking van de monumentenvergunning. Nu verweerder, zoals hiervoor al is overwogen, de monumentenvergunning niet overeenkomstig artikel 3:43, eerste lid, van de Awb aan eiseres heeft toegezonden, heeft eiseres niet binnen zes weken beroep kunnen instellen tegen de verleende monumentenvergunning, waardoor geen aanhouding van de bouwvergunningsaanvraag heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat het procesbelang van eiseres ten gevolge van de handelwijze van verweerder niet is komen te vervallen.
Met betrekking tot de door eiseres aangevoerde beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld neergelegd in de uitspraak van 29 november 2006 (LJN: AZ3240) de monumentenvergunning¬procedure er toe dient te beoordelen of een wijziging van enigerlei aard aan een beschermd monument kan worden toegelaten, gelet op de mogelijke aantasting van de beschermings¬waardige monumentale belangen ervan. Belangen die zien op het woongenot van omwonenden zijn niet herleidbaar tot de belangen die de Monumentenwet ten doel heeft te beschermen en blijven in deze procedure buiten beschouwing. Dit geldt ook voor de beroepsgronden van eiseres die zien op de kap van bomen en op de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Met betrekking tot de monumentale belangen van het beschermde monument heeft verweerder advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten en bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De Commissie en de Rijksdienst hebben aanvankelijk negatief geadviseerd. Na aanpassing van het bouwplan en na kennis te hebben genomen van foto’s van proefplaatsing van de kunstwerken hebben de Commissie en de Rijksdienst alsnog positief geadviseerd en gesteld dat er vanuit het oogpunt van monumentenzorg geen bezwaren bestaan tegen de uitvoering van het beoordeelde plan. Volgens deze adviezen wordt de essentie van het oorspronkelijke monument door de plaatsing van de kunstwerken niet wezenlijk aangetast.
In de door eiseres overgelegde stukken en in hetgeen ter zitting aan de orde is geweest ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat voormelde adviezen naar hun inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat verweerder die niet aan zijn besluit ten grondslag mag leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door eiseres geen deskundig tegenadvies is overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de adviezen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aan de kant van eiseres. Verweerder dient wel de het door eiseres verschuldigde griffierecht te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud Zuid) het door eiseres verschuldigde griffierecht van € 281,00 (tweehonderd eenentachtig euro) aan haar vergoedt;
- verklaart het beroep, voor zover door eiseres namens derden is ingesteld, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2008 door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V. Heijman, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B