ECLI:NL:RBAMS:2008:BC2712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5616 WIB en AWB 06-5699 WIB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inlichtingenverstrekkingen ex 7 Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen aan de bevoegde autoriteiten van Italië en Japan

In deze zaak heeft eiseres, Dumatrust Management Services B.V., beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Financiën om inlichtingen te verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van Italië en Japan. De rechtbank ontving op 17 november 2006 twee beroepschriften, gericht tegen besluiten van 31 oktober en 3 november 2006. Eiseres betwistte niet de bevoegdheid van de Minister om deze informatie te verstrekken, maar richtte zich tegen de wijze van verstrekking, namelijk zonder voorafgaande kennisgeving. De rechtbank overweegt dat eiseres geen belang heeft bij een oordeel over de wijze van verstrekking, omdat de Minister bevoegd was om de informatie te verstrekken, ongeacht de kennisgeving. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden door het ontbreken van een kennisgeving. De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang heeft bij een principieel oordeel over de rechtmatigheid van de informatieverstrekking zonder kennisgeving. De beroepen worden derhalve niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nrs. AWB 06/5616 WIB en AWB 06/5699 WIB
van:
Dumatrust Management Services B.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. L.C. de Jager,
tegen:
de Minister van Financiën,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E.E. Schipper.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 17 november 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen een besluit van verweerder van 31 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit I). Op 17 november 2006 werd tevens een beroepschrift ontvangen gericht tegen een besluit van verweerder van
3 november 2006 (hierna: bestreden besluit II).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 20 november 2007.
2. OVERWEGINGEN
Bij brieven van 30 maart 2006 is eiseres in kennis gesteld van de besluiten om inlichtingen en een aantal documenten te verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van Italië en Japan. Aan die besluiten is op 15 december 2005 uitvoering gegeven. Eiseres heeft tegen voormelde besluiten bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit I is het bezwaar tegen de verstrekking van inlichtingen en documenten aan de bevoegde autoriteiten van Italië ongegrond verklaard.
Bij het bestreden besluit II is het bezwaar tegen de verstrekking van inlichtingen en documenten aan de bevoegde autoriteiten van Japan ongegrond verklaard.
Eiseres heeft in beroep, onder meer, aangegeven een rechterlijk oordeel te verlangen over de rechtmatigheid van de inlichtingenverstrekkingen zonder voorafgaande kennisgeving en de vraag of verweerder in redelijkheid tot het vermoeden van internationale fraude had kunnen concluderen. Eiseres heeft de rechtbank onder meer verzocht, indien de bestreden besluiten worden vernietigd, om verweerder op te dragen de verstrekte inlichtingen en documenten bij de autoriteiten van Italië en Japan terug vragen en, zoals ter zitting is aangevuld, deze staten te verzoeken de inhoud van de inlichtingen en documenten niet te gebruiken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten op het gebied van de directe belastingen (verder te noemen de Richtlijn) verstrekken de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten elkaar alle inlichtingen die hen van nut kunnen zijn voor een juiste vaststelling van de belastingschuld op het gebied van de belastingen naar het inkomen en vermogen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) kan de Minister een bevoegde autoriteit uit eigen beweging inlichtingen verstrekken die voor haar van belang kunnen zijn bij de bepaling van een belastingschuld in een aantal gevallen.
Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel stelt de Minister degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn en die in Nederland woont of is gevestigd, in kennis van zijn besluit de inlichtingen te verstrekken. Bij de kennisgeving geeft de Minister een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen en vermeldt hij de bevoegde autoriteit aan wie de inlichtingen zullen worden verstrekt. Artikel 5, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 5, vijfde lid van de WIB kan, indien dringende redenen daartoe aanleiding geven, de Minister, in afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht, aan de inwilliging van het verzoek om inlichtingen uitvoering geven voordat degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn, daarvan in kennis is gesteld. Alsdan vindt de kennisgeving zo spoedig mogelijk plaats, doch niet later dan vier maanden na het begin van de uitvoering.
De rechtbank zal eerst ambtshalve beoordelen of eiseres belang heeft bij een oordeel over de onderhavige beroepen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep niet heeft gesteld dat verweerder niet bevoegd was tot het verstrekken van de inlichtingen en documenten, noch dat de inhoud van de verstrekte inlichtingen en documenten onjuist was. Eiseres richt haar beroep uitsluitend tegen de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan deze bevoegdheid, namelijk zonder kennisgeving vooraf. Eiseres meent dat geen sprake was van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de WIB, zodat de informatie ten onrechte zonder voorafgaande kennisgeving is verstrekt.
Bij een oordeel over de vraag of destijds al dan niet dringende redenen aanwezig waren, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank evenwel thans geen belang. Immers, ook indien de rechtbank eiseres volgt in haar stelling dat verweerder eiseres voorafgaand aan de informatieverstrekking een kennisgeving had dienen te worden gegeven, laat dat onverlet dat verweerder bevoegd was de betreffende - inhoudelijk juiste, althans niet betwiste - informatie en documenten op een later tijdstip te verstrekken.
Belang kan nog aanwezig zijn indien als gevolg van het zonder voorafgaande kennisgeving verstrekken van informatie schade is geleden.
Eiseres heeft volstaan met het in algemene bewoordingen stellen van schade door terug-lopende handelscontracten, een verslechterde concurrentiepositie en schade aan de goede naam of reputatie. De rechtbank vermag zonder nadere toelichting niet in te zien dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het zonder voorafgaande kennisgeving verstrekken van de informatie. Nu eiseres ter zitting niet nader wilde ingaan op de vraag welke schade het gevolg is van het zonder kennisgeving verstrekken van de informatie is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat sprake is van causaal verband tussen de gestelde onrechtmatigheid en de daardoor geleden schade.
Nu het eiseres kennelijk uitsluitend gaat om het verkrijgen van een antwoord op een principiële vraag naar de rechtmatigheid is er naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij een oordeel over de beroepen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) van 6 oktober 2004 (te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: AR 3361).
Het vorenstaande leidt de rechtbank derhalve tot de conclusie dat de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, en mrs. P.H.A. Knol en A.E.J.M. Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B